Week 5 Flashcards

1
Q

Strafvorderlijk legaliteitsbeginsel

A

Artikel 1 Sv
Het wetboek van strafvordering geeft het kader waarbinnen de justitiële afdoening van een strafzaak moet worden verricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Accusatoire proces

A

In dit proces strijden twee gelijkwaardige partijen met elkaar ten overstaan van een lijdelijke, passieve rechter die zich beperkt tot de rol van scheidsrechter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Inquisitoire proces

A

In dit proces doet justitie actief aan naar de waarheidsvinding. Hier verschijnen vervolger en beschuldigde niet naast elkaar, maar tegenover elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verdachte in materiële zin

A

Art. 27 lid 1 Sv
Degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verdacht in formele zin

A

Art. 27 lid 2 Sv
Degene tegen wie de vervolging is gericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Onschuldpresumptie

A

Een verdacht moet voor onschuldig worden gehouden totdat het tegendeel bewezen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nemo tenetur-beginsel

A

Als verdachte hoef je niet mee te werken aan je eigen veroordeling.
Grondslag in art. 29 Sv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cautieplicht

A

Verdachte moet gewezen worden op zijn of haar zwijgrecht.
Art. 29 lid 2 Sv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Consultatierecht

A

Verdacht heeft recht om voorafgaand aan zijn eerste verhoor een advocaat te raadplegen
Art. 28c Sv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pressieverbod

A

Het verbod op extreme methoden van verhoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly