Week 2 Flashcards

1
Q

Commissiedelict

A

Stelt een handeling, een actief doen strafbaar.
Bijv. art. 142 brandstichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Omissiedelict

A

Stelt het nalaten van een handeling strafbaar, een niet-doen.
Bijv. art. 255 iemand laten liggen die hulp nodig heeft en jij kan helpen maar doet het niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Formele delicten

A

Delicten waarbij een handeling als zodanig strafbaar is gesteld
HR Vier schepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Materiële delicten

A

Delicten waarbij het gevolg strafbaar is gesteld.
HR Drie fietsers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Krenkingsdelicten

A

Delicten waarbij een rechtsgoed daadwerkelijk wordt gekrenkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gevaarzettingsdelicten

A

Delicten waarbij door een handeling een gevaar wordt veroorzaakt, wat als gevolg kan hebben dat een rechtsgoed wordt gekrenkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Concrete gevaarzettingsdelicten

A

Delicten waarbij de wetgever concreet het gevaar heeft omschreven.
Bijv. art. 157 Sr brandstichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Abstracte gevaarzettingsdelicten

A

Delicten waarbij de wetgever de gevaren niet nader heeft omschreven.
Bijv. art. 131 Sr Opruiing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gronddelict

A

Een bepaalde gedraging is strafbaar gesteld, bijv. mishandeling. Mishandeling is dan het gronddelict.
Het standaard delict zonder verzachtende of verzwarende kwalificaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gekwalificeerd delict

A

Een verzwarende versie van het gronddelict met dan ook een zwaardere straf.
Bijv. mishandeling met de dood als gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geprivilegieerde delicten

A

Een verzachtende versie van het gronddelict met dan ook een lagere straf.
Bijv. Kinderdoodslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bestanddelen

A

Wettelijke delictsomschrijvingen bestaat uit bestanddelen die dienen te worden bewezen.
Indien sprake is van een gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving (indien de bestanddelen zijn vervuld) is de wederrechtelijkheid in beginsel gegeven.
Wederrechtelijkheid is dan geen bestanddeel maar een element en hoeft dan niet uitdrukkelijk te worden bewezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wederrechtelijkheid als bestanddeel

A

In sommige gevallen is wederrechtelijkheid op te nemen als bestanddeel om strafbaar gedrag van niet-strafbaar gedrag te kunnen afbakenen, zoals bij diefstal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Objectief bestanddeel

A

Als de wederrechtelijkheid als bestanddeel is opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Subjectieve bestanddelen

A

Opzet en culpa als bestanddeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beslissingsschema van art. 350 Sv

A
  1. Kan het ten laste gelegde worden bewezen? (bewijsvraag)
    Ja: door naar volgende vraag
    Nee: vrijspraak (art. 352 lid 1 Sv)
  2. Kan het bewezenverklaarde worden gekwalificeerd? (kwalificatievraag)
    Ja: door naar volgende vraag
    Nee: OVAR (art. 352 lid 2)
  3. Is de verdachte strafbaar? (strafbaarheidsvraag)
    Ja: door naar de volgende vraag
    Nee: OVAR (art. 352 lid 2)
  4. Welke straf of maatregel dient te worden opgelegd? (straftoemetingsvraag)
    Einduitspraak (art. 351 Sv)
17
Q

Ideaaltypische delictsomschrijvingen

A

Delictsomschrijvingen waarbij wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid geen bestanddelen maar elementen zijn.
Uitgangspunt: wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid zijn in beginsel gegeven en hoeven niet te worden bewezen.

18
Q

Niet ideaaltypische delictsomschrijvingen

A

Als wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid bestanddelen zijn dienen ze te worden bewezen.
De wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid komen dan aan bod bij de bewijsvraag.