Week 4 H. 6 Flashcards

1
Q

Wat is sociale ongelijkheid?

A

Verschillen in macht en daarmee verbonden privileges, verschillen in macht tussen sociale posities.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Achterstelling/onderdrukking?

A

Wanneer anderen macht over je uitoefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem enkele vormen van sociale ongelijkheid.

A

Sekse, leeftijd, sociaal economische status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociaal economische ongelijkheid is te onderscheiden in 3 categorieën.

A
  1. Standenmaatschappij (in NL tot ca. 1900 in India kastensysteem);
  2. Klassentegenstellingen (Marxisme);
  3. Stratificatie (na 1945).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is stratificatie?

A

Gelaagdheid. In hoeverre dalen/stijgen mensen in NL. Zijn er geen barrières meer? Kan iedereen via de weg van het NL’se onderwijssysteem een hoge positie bereiken? (Ook wel sociaal-hiërarchische genoemd).

DUS: Stratificatie op beroep of beroepsprestige!!
Economische positie bepaalt vooral je positie op de zgn. maatschappelijke ladder
NB: stratificatie wordt niet alleen door beroep bepaald – multimiljonair?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een veel gebruikte indeling voor de sociale hiërarchie?

A
  1. Bovenlaag (kapitaalbezitters, topbestuurders);
  2. Ondernemersklasse;
  3. proffesionele middenklasse (hoogbetaalde/opgeleide werknemers);
  4. Arbeiders/werknemersklasse;
  5. Onderklasse (langdurig werklozen, ongeschoolden etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt bedoeld met ‘klassentegenstellingen’ van het Marxisme?

A

Positie wordt bepaald door wel of geen eigendom productiemiddelen – klassentegenstellingen tussen enerzijds het kapitaal (leveren productie-apparaat) en anderzijds de arbeid (arbeid leveren). Volgens Marx onoverbrugbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is meritocratie?

A

Posities verwerven door eigen inzet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is sociale mobiliteit?

A

Veranderen van posities in de samenleving. Ook wel: verandering van sociale positie van een persoon of groep binnen de sociale stratificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is verticale sociale mobiliteit?

A

Stijging of daling van positie op de maatschappelijke ladder – gering (‘als je voor een dubbeltje bent geboren word je nooit een kwartje’).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is horizontale mobiliteit?

A

Veranderen van beroep zonder verandering van positie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is INTERgeneratiemobiliteit?

A

Positie (stijgen en dalen) van kinderen ten opzichte van ouders – tussen generaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

INTRAgeneratiemobiliteit?

A

Mobiliteit in status van 1 persoon binnen eigen beroepsleven – binnen een generatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is nivelleren?

A

Kleiner maken van de verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Discriminatie is verbonden met? (2)

A
  • stereotypen;

- vooroordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly