week 4 Flashcards

1
Q

receptief veld

A

dit is een deel in het lichaam dat gevoelig is voor een zintuigelijke waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sensatie

A

bestaat uit alle fysieke prikkels uit de omgeving, geregistreerd door zintuigelijke orgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

perceptie

A

is onze subjectieve interpretatie van die prikkels en deze kan voor iedereen anders zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

müller cellen

A

leiden het licht naar de fotoreceptoren in het netvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functies receptoren en retinale neuronen

A

zetten licht om in actiepotentialen, ze stellen ons in staat om onderscheid te maken tussen kleuren door onderscheid te maken in golflengtes, zij stellen ons in staat om onderscheid te maken tussen lichtintensiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

dode hoek

A

is een gebied in het netvlies dat geen fotoreceptoren heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

fovea

A

zit midden op het netvlies, waar de fotoreceptoren dicht op elkaar zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

periferie

A

zit om de fovea heen en liggen fotoreceptoren verder uit elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

staven

A

zeer gevoelig voor zwak licht, kan je geen kleur mee waarnemen. nachtzicht. voor het zien van bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kegels

A

zijn zeer gevoelig voor fel licht en kleuren. drie pigmenten groen, rood en blauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eerste laag netvlies bestaat uit welke cellen? (3)

A

bipolair, horizontaal en amacrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tweede laag netvlies

A

retinale ganglioncellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

magnocellulaire cellen

A

krijgen meeste informatie via staven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

parvocellulaire cellen

A

ontvangen meeste informatie van de kegels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat-route

A

is bedoeld om een stimulus te identificeren ook wel de ventrale stroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe-route

A

is bedoeld om bewegingen naar of van de stimulus te controleren ook wel dorsale stroom

17
Q

gezichtsapnosia

A

je kan geen gezichten meer herkennen

18
Q

gezichtsveld

A

is het deel van de wereld dat je kunt zien zonder je hoofd te bewegen.

19
Q

on-centercellen

A

als het licht in het receptieve veld van een ganglioncel valt, wordt het geëxciteerd. wanneer het licht in de buitenwereld van het receptief veld van de ganglioncel walt, wordt het geïnhibeerd.

20
Q

V1 cellen (drie types)

A

eenvoudige cellen (zijn visuele cortex cellen met een rechthoekige receptieve veldindeling), complexe cellen (hebben receptor velden die exciteren door lichtbalken, die een bepaalde richting door het gezichtsveld bewegen, hypercomplexe (cellen exciteren op dezelfde manier als complexe cellen, maar ze hebben een extra eigenschap: ze hebben een inhiberend gebied aan een kant van het receptieve veld

21
Q

trichomatische theorie

A

worden de kleuren die we waarnemen gecreëerd door reacties van de corresponderende kegeltypes.

22
Q

homonieme hemianopsie (vernietiging van het LGN)

A

blindheid in het hele gezichtsveld

23
Q

kwadrantanopsie (gedeeltelijke vernietiging van het LGN)

A

gedeeltelijke blindheid in het gezichtsveld

24
Q

decibel

A

wordt de amplitude mee gemeten

25
Q

geluidsgolffrequentie

A

is het aantal cycli dat een golf in een bepaalde tijd doorloopt. Het wordt gemeten in cycli per seconde Hertz

26
Q

prosodie

A

is de waargenomen melodische toon van een stem, deels veroorzaakt door de toonhoogte.

27
Q

pinna

A

vangt geluidsgolven in de omgeving op en stuurt ze naar de externe gehoorgang

28
Q

externe gehoorgang

A

versterkt de geluidsgolven en stuurt ze verder naar de trommelvlies

29
Q

trommelvlies

A

deze gaat trillen door de geluidsgolven. Brengt daarna het geluid naar de gehoorbeentjes

30
Q

gehoorbeentjes

A

de hamer, het aambeeld en de beugel. de receptorcellen hechten het trommelvlies aan het ovale venster.

31
Q

basilaire membraan

A

bevat buiten- en binnenste haarcellen. de filamenten die cilia worden genoemd, bevinden zich op de top van de haarcellen.

32
Q

wernickes gebied

A

spraakgebied, bevindt zich in de cortex van het linker planum.

33
Q

tonotopische voorstellin

A

de haarcellen in het slakkenhuis vertalen de frequenties op basis van hun locatie op het basilaire membraan

34
Q

cochleaire implantanten

A

dit zijn elektronische apparaten die in het binnenoor zijn ingebed en die dove mensen in staat stellen om te horen

35
Q

drie regels van bewijs dat menselijke taal gemeenschappelijke kenmerken hebben

A

universitaliteit, natuurlijke verwerving en basisstructuur

36
Q

vier kritieke gebieden in de cortex die de taal beheersen

A
  1. broca’s gebied en wernickes gebied, beide linkerhemisfeer 2. het dorsale gebied van de frontale kwab en het gebied van de motorische en somatosensorische cortex 3. het verstoren van de spraakverstaanbaarheid, door het stimuleren van corticale gebieden 4. spraak opwekken, stimulatie van corticale gebieden aan beide zeiden van de hersenen.
37
Q

muziek als therapie bij mensen met een hersenaandoening (4 soorten)

A

1 bij patiënten met een beroerte (loop- armtraining verbeteren) 2. bij patiënten met afasie (spraakgeluiden te onderscheiden) 3. bij patiënten met stemmingsproblemen (aanvulling op traditionele therapien) 4. bij patienten die een grote operatie ondergaan (pijnperceptie verminderen)