week 3 Flashcards

1
Q

pyschofarmacologie

A

de studie hoe drugs invloed heeft op het zenuwstelsel en het gedrag beïnvloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

psychoactieve drugs

A

stoffen die de stemming, het denken of het gedrag beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gif van de zwarte weduwe werk als wat?

A

agonist en bevordert daardoor het vrijkomen van ACh. Het effect van dit gif is potentiële spierzwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

botuline wekt als wat?

A

antagonist, blokkeert zo het vrijkomen van ACh. het effect van dit gif kan dodelijk zijn, omdat het zowel voor het lichaam als voor de ademhaling verlammend werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

nicotine fungeert als?

A

agonist, bindt zich aan ACh receptoren vanwege zijn structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tolerantie

A

is de reactie op een specifieke drugs, die bij herhaalde blootstelling afneemt. bij herhaald gebruik is de kans op tolerantie groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sensibiliteit

A

neemt de respons op een specifieke drugs toe bij herhaalde blootstelling. bij periodiek gebruik is de kans op sensibiliteit groter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ontremmingstheorie

A

onderdrukt alcohol de corticale hersengebieden die betrokken zijn bij het oordeel, terwijl andere hersengebieden worden gespaard, dit zijn vooral de instinctieve hersengebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gedragsmyopie

A

is het feit dat mensen onder invloed van drugs zich meer bewust zijn van directie en meer in het oog springende cues en dat ze afgelegen cues en mogelijke gevolgen lijken te vergeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

substantiemisbruik

A

vertrouwen mensen op een drug en geven ze de drugs een centrale plaats in hun leven. wordt gekenmerkt door ontwennigsverschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

drie ontwenningsverschijnselen

A

escalatie (toenemend drugsgebruik), dwangmatig gebruik (herhaaldelijke en persistente toediening van drugs ondanks de negatieve gevolgen), terugval (herhaling van de drugs na een tijd van afwezigheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

psychomotische activering

A

betekent dat deze middelen bij een bepaalde dosis mensen een energetische impuls en een gevoel van controle geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanting-and-liking theorie

A

wanting is het verlangen naar een drugs, terwijl liking gaat over het plezier van blootstelling aan drugs. herhaaldelijk gebruik zorgt voor tolerantie en dus meer gebruik van de drug. Sensibiliteit zorgt voor wanting, de gebruiker wordt steeds gevoeliger voor verschillende soorten cues die met de drug te maken hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

steroïde hormonen

A

ze zijn gemaakt van cholesterol en zijn lipide oplosbaar. deze hormonen binden zich aan steroïde receptoren en veranderen de transcriptie. voorbeelden: testosteron en cortisol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

peptide hormonen

A

ze worden gemaakt door DNA in cellen op dezelfde manier als eiwitten worden gemaakt. Ze binden aan metabotrope receptoren en genereren zo een tweede boodschapper. voorbeelden: insuline en endorfine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

homeostatische hormonen

A

deze hormonen werken om het interne metabolische evenwicht van het lichaam in stand te houden en de fysiologische systemen te controleren. voorbeeld: mineralocorticoïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gonadale hormonen

A

deze hormonen controleren alles in het lichaam wat te maken heeft met reproductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

glucocoticoïden

A

deze hormonen komen vrij in tijden van stress en bereiden het lichaam voor op een vecht-of-vluchtreactie. voorbeelden: cortisol en corticosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

anabole steroïden

A

worden vaak gebruikt in de wereld van sport. zorgen voor snellere spieropbouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

snelle stressrespons

A

de sympatische verdeling van het autonome zenuwstelsel wordt geactiveerd en stimuleert op zijn beurt de medulla om epinefrine vrij te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

trage stressrespons

A

de cortex van de bijnier laat de steroïde cortisol vrij. het activeren van cortisol paden kan minuten of uren duren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

twee manieren hoe neuroplasticiteit werkt:

A
  1. de hersenen kunnen zich aanpassen om handicaps en schade te compenseren 2. de verbindingen tussen neuronen in de hersenen veranderen voortdurend door nieuwe leerervaringen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

twee manieren waarop neurale informatie kan stromen:

A
  1. afferente (inkomende) gaat in het centrale zenuwstelsel 2. efferente (uitgaande) verlaat het centrale zenuwstelsel.
24
Q

voorhersenen bestaat uit (4)

A

temporale kwab, frontale kwab, pariëtale kwab en occipitaal kwab

25
Q

functies temporale kwab

A

functies in verband met gehoor, taal en muzikale vaardigheden.

26
Q

functies frontale kwab

A

vervult de executieve functies in de hersenen

27
Q

functies pariëtale kwab

A

stuurt de bewegingen naar een doel

28
Q

occipitaal kwab

A

houdt zich bezig met visuele verwerking

29
Q

gyri

A

hobbels op het hersenoppervlakte

30
Q

sulci

A

de scheuren

31
Q

fissures

A

diepe sulci of wel spleten

32
Q

grijze stof

A

bestaande uit cellichamen en bloedvaten die of informatie verzamelen en wijzigen of deze activiteit ondersteunen

33
Q

witte stof

A

bestaat uit zenuwvezels en vormt verbindingen tussen de hersencellen

34
Q

voorhersenen wordt ook wel…. genoemd:

A

prosencephalon (reukzin)

35
Q

middenhersenen wordt ook wel…. genoemd:

A

mesencephalon (visie en gehoor)

36
Q

achterhersenen wordt ook wel…. genoemd:

A

rhombencephalon ( beweging en evenwicht)

37
Q

prosencephalon bestaat uit?

A

thalamus, hypothalamus, hypofyse, pijnappelklier en derde ventrikel

38
Q

mesencephalon bestaat uit?

A

tectum, tegmentum en cerebraal aquadaat

39
Q

rhombencephalon bestaat uit?

A

cerebellum, pons, vierde ventrikel en medulla oblongata

40
Q

hersenstam

A

begint waar bij het ruggenmerg de schedel binnenkomt. het heeft controle over bijna alle lichaamsbewegingen

41
Q

achterhersenen functies

A

zijn essentieel voor de motorische functies. Het cerebellum is een essentieel onderdeel van de achterhersenen.

42
Q

diencephalon

A

is betrokken bij de integratie van sensorische en motorische informatie.

43
Q

neocortex primaire functie?

A

het construeren van een perceptuele wereld en reageren op de wereld

44
Q

allocortex bestaat uit?

A

de hippocampus (korte-termijn herinneringen worden omgezet tot lang termijn), amygdala (angst en vrees), de cingulate cortex (emotievorming en verwerkin, leren, geheugen en het koppelen van gedragsresultaten aan motivatie)

45
Q

limbische systeem

A

spelen een rol bij emotioneel en seksueel gedrag, geheugen en motivatie

46
Q

beschadigd occipitaalkwab

A

gebrek aan visuele informatieverwerking

47
Q

letsel pariëtale kwab

A

maakt het een uitdaging om stimulatie op de huid te identificeren of te lokaliseren

48
Q

beschadiging temporale kwab

A

kan leiden tot problemen bij het herkennen van geluiden, hoewel mensen nog steeds kunnen herkennen dat ze iets horen. ook kan het problemen veroorzaken bij de verwerking van complexe visuele informatie zoals gezichten

49
Q

beschadiging frontale kwab

A

kunnen problemen hebben met het organiseren en evalueren van hun gedrag en een planning

50
Q

basale ganglia drie hoofdstructuren

A

de caudate kern, de putamen en de subthalamus kern

51
Q

basale ganglia functie

A

een systeem dat voornamelijk functioneert om vrijwillige beweging te controleren

52
Q

de wet van bell en magendie

A

het dorsale deel van het ruggenmerg is sensorisch, terwijl het ventrale deel motorisch is.

53
Q

hoe stroomt informatie in de hersenen

A

de informatie stroomt achtereenvolgens van eenvoudigere naar meer complexe regio’s in de hiërarchie

54
Q

ventrale stroom (visuele informatie)

A

leidt naar de temporale kwab voor objectidentificatie

55
Q

dorsale stroom (visuele informatie)

A

die leidt naar de pariëtale kwab om de bewegingen ten opzichte van objecten te sturen.

56
Q

neurotrofe factoren

A

stimuleren cellen om zich te ontwikkelen tot specifieke gespecialiseerde cellen