week 4 Flashcards

1
Q

wat is de definitie van diarree?

A

WHO: 3x (water)dunne ontlasting per dag

ESPGHAN: alles wat verandering is in het ontlastingspatroon met een hogere frequentie dan normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de verwekkers van diarree?

A

virale verwekkers: norovirus, astrovirus, adenovirus

bacteriele verwekkers:
campylobacter, salmonella, shigella, yersinia, e. coli, v. cholerae, c. difficile (toxine producerend: clostridium, shigella, vibrio)

parasitair: g. lambia, e. histolytica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn risicofactoren voor diarree?

A
  • slechte hygiëne
  • hoge pH van de maag/maaginhoud
  • verminderde darmmotiliteit
  • veranderde intestinale flora
  • deficiëntie van antilichamen
  • intrinsieke ziekte van darmepitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de transmissieroute van diarree?

A

feco-oraal –> verwekker komt op handen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn niet-infectieuze oorzaken van diarree?

A
  • anatomisch
  • allergie
  • immunologisch
  • inflammatie
  • intolerantie
  • endocrien
  • maligniteit
  • metabool
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat voor diarree zien we vaak bij niet-infectieuze oorzaken?

A

chronische diarree

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn parameters die de ernst van de dehydratie kunnen laten zien?

A
  • interesse om te drinken
  • gewicht
  • bewustzijn
  • vitale parameters
  • temperatuur extremiteiten
  • diurese
  • traanproductie
  • vochtigheid slijmvliezen
  • huidturgor
  • ingevallen ogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat voor aanvullend onderzoek doen we bij kinderen met ernstige dehydratie?

A
  • elektrolyten
  • aniongap
  • urine natrium, kalium en osmol

op indicatie:
- bloedbeeld
- bloedkweek
- urine
- feces
- beeldvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het gevaar van een hypotone dehydratie?

A

osmol te snel omlaag brengen kan leiden tot cerebraal oedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is het gevaar van een hypertone dehydratie?

A

osmol te snel omhoog brengen kan leiden tot centrale pontiene demyelinisatie of hersenbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe wordt diarree behandeld?

A

met ORS:
- orale rehydratie (voorkeur)
- IV: resuscitatie bij >10% dehydratie of falen oraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer wordt een kind met dehydratie opgenomen?

A
  • vitale bedreiging
  • bewustzijnstoornissen
  • < 2 maanden oud
  • falen ORS behandeling
  • acute buik/ileus
  • sociale indicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanneer is antibiotica geïndiceerd bij diarree?

A
  • tyfeus ziektebeeld
  • Overige salmonellosen:
    o Bij sepsis
    o Leeftijd onder 3 maanden
    o Immuun-gecompromitteerd
  • shigella dysenterie
  • gecompliceerd beloop van campylobacter jejuni infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de kenmerken van acute rhinitis?

A
  • meest voorkomende bovenste luchtweginfectie
  • symptomen: snot, niezen, verstopping
  • bij zuigelingen –> ook dyspnoe en verminderd drinken
  • virale verwekkers (voornamelijk)
  • behandeling: neusspoelen NaCl 0.9% of xylomethazoline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de kenmerken van acute sinisitis?

A
  • leeftijdsafhankelijk
  • symptomen: lokale kloppende pijn die erger wordt bij bukken, koorts/malaise, purulente neusuitvloed, nasale spraak
  • viraal/secundair bacterieel
  • behandeling: neusspoel, xylomethazoline, soms AB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de kenmerken van een acute tonsillitis?

A
  • symptomen: keelpijn, hoest, malaise, ademhalingsbelemmering, slikpijn, cervicale lymfklierzwelling
  • verwekkers: rhinovirus, EBV, streptokokken A
  • bacterieel behandelen met penicilline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn de kenmerken voor chronische tonsillitis?

A
  • standaard vergrootte lymfeklieren
  • tonsillectomie zelden zinvol, maar wordt gedaan bij: obstructief slaap-apneu syndroom of belemmering slikken/eten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de kenmerken van adenoïditis?

A
  • neusverstopping (facies adenoidalis)
  • obstructie buis van eustachius
  • cervicale adenopathie
  • postnasale drip
  • slikproblemen, snurken, slaapapnoe, ‘failure to thrive’
  • bacterieel, dus behandeling met AB
  • bij hoog recidiefkans –> chirurgische behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de kenmerken van laryngitis subglottica?

A
  • subglottische zwelling door para-influenzavirus
  • vnl 1-4 jarigen in herfst/zomer
  • symptomen: hese stem, zeehondenblafhoest, progressieve inspiratoire stridor, verhoging
  • in typische gevallen geen diagnostiek nodig
  • behandeling: glucocorticosteroid eenmalig, geruststellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de kenmerken van een ernstige obstructie bij laryngitis subglottica?

A
  • angst/onrust
  • sterk intrekken
  • zacht tot opgeheven ademgeruis
  • bleekheid, cyanose, sufheid
  • diagnostiek dmv intubatie onder narcose
  • behandeling door klinische observatie, zuurstofsuppletie, intubatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn de kenmerken van epiglottitis?

A
  • acute zwelling epiglottis door HIB
  • zonder behandeling –> dood door verstikking
  • sinds vaccinatie zeldzaam
  • symptomen: acuut ernstig ziek met hoge koorts, snel progressieve inspiratoire strido, kwijlen met kin vooruit en slikpijn, rustig rechtop zittend
  • diagnostiek: laryngoscopie onder narcose + kweken
  • therapie: intubatie icm antibiotica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke vormen van otitis media onderscheiden we?

A
  • acute otitis media
  • otitis media met effusie
  • actieve chronische mucosale otitis media
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is acute otitis media?

A

een ontsteking van het middenoor met ophoping van vocht in het middenoor met klachten en tekenen van een acute infectie: acuut ontstane oorpijn met koorts, prikkelbaarheid en nachtelijke onrust.

erytheem van trommelvlies met vocht in middenoor of otorroe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn risicofactoren voor acute otitis media?

A
  • passief roken
  • crèche bezoek
  • afwijkende anatomie
  • obstructie KNO gebied
  • genetische aanleg
  • andere onderliggende oorzaak (zeldzaam): immuundeficiëntie, ciliaire dyskinesie, CF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

welke ziekteverwekkers veroorzaken OMA (acute otitis media)?

A

viraal:
- RSV
- influenza
- verkoudheidsvirussen

bacterieel:
- streptococcus pneumoniae
- hemophilus influenzae
- moraxella catarrhalis
- streptokokken groep A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

hoe ziet het beloop van OMA er uit?

A
  • gunstig
  • 80% na 2-3 dagen weg
  • 4-8% krijgt loopoor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wanneer wordt er aanvullende diagnostiek gedaan bij een OMA?

A

wanneer er gedacht wordt aan:
- resistente bacterie
- antibioticafalen
- immuunstoornis
- complicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wanneer wordt een kind met OMA doorverwezen naar de kinderarts?

A
  • atypische presentatie
  • ernstig of ongewoon chronisch beloop
  • OMA in combinatie met andere infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

hoe wordt een OMA behandeld?

A
  • pijnstilling met paracetamol
  • xylomethazoline of NaCl spoelen bij verstopping
  • watchfull waiting (bij niet ernstig ziek kind van over 6 maanden met een eenzijdig OMA zonder otorroe)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wanneer wordt er antibiotica gegeven bij een OMA?

A
  • ernstig ziek kind
  • risico voor complicaties (<6 maanden, anatomische afwijking KNO gebied, status na ooroperaties, gecompromitteerd immuunsysteem)
  • dubbelzijdige OMA bij kind < 2 jaar
  • na 3 dagen geen verbetering
  • presentatie loopoor met koorts/pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wanneer kunnen complicaties gevonden worden bij een OMA?

A

bij de anamnese:
- hoofdpijn
- koorts
- ernsitge oorpijn, vertigo, sufheid, misselijkheid/braken, verwardheid

bij het lichamelijk onderzoek:
- nekstijfheid
- rood/gezwollen mastoïd met afstaand oor
- nystagmus/gehoorverlies
- N. facialisparese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

op welke manier kunnen de complicaties bij OMA ingedeeld worden?

A

intracranieel:
- hersenabces
- meningitis
- sinustrombose

of

extracranieel:
- n. facialis parese
- labyrinthitis
- mastoïditis
- granedigo syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat is een otitis media met effusie (OME)?

A

een ophoping van vocht in het middenoor zonder acute infectie, met slechthorendheid, gedragsproblemen, een drukkend gevoel op de oren en spraak- en taalontwikkelingsproblemen

34
Q

wat is conductief gehoorverlies?

A

gehoor kan getest worden op functie van slakkenhuis in vergelijking met wat het kind hoort –> bij conductief gehoorverlies is dit afwijkend van elkaar

35
Q

wat zijn risicofactoren voor OME?

A
  • Problemen buis van Eustachius
  • Problemen cilia (PCD) en mucus (CF)
  • Externe factoren:
    o Allergie
    o Infectie
    o Meeroken
    o Reflux (?)
    o Obstructie (neusamandel)
36
Q

welke syndromen kunnen een verhoogde kans op OME met zich meebrengen?

A
  • syndroom van down
  • pierre-robin anomalie
  • syndroom van apert
  • treacher collins
  • velo-cardio-faciaal syndroom
  • syndroom van turner
37
Q

hoe wordt OME gediagnosticeerd?

A
  • otoscopie
  • toonaudiometrie
  • tympanometrie
38
Q

hoe wordt OME behandeld?

A

trommelvliesbuisjes plaatsen, of tijdelijk hoortoestel. kan ook onderliggende oorzaak behandelen:
- mucus/cilia problemen –> onderliggend lijden behandelen
- allergie –> nasale steroïden, antihistaminica, decongestiva
- infectie –> antibiotica
- meeroken –> stoppen met roken
- reflux –> anti-reflux medicatie
- obstructie –> adenotomie

39
Q

wanneer worden middenoorbeluchtingsbuisjes geplaatst?

A

> 3 maanden OME en gehoorsverlies > 30 dB. ook bij stoornis in (spraak)ontwikkeling

korte termijn effect, maar lange termijn minder effect

40
Q

wat is het klinische beloop van meningitis?

A

eerst aspecifieke symptomen:
- koorts
- malaise
- spierpijn
- braken
- meningisme

naar petechiën

41
Q

hoe ziet de epidemiologie van meningokokkenziekte er uit?

A
  • 10-20% asymptomatisch dragerschap in nasopharynx
  • incubatietijd 2-10 dagen
  • mortaliteit 7-11%, maar grote kans restschade na infectie
  • sinds vaccinatie flinke daling incidentie
42
Q

welke factoren hebben te maken met het klinische beloop van meningitis?

A

gastheer:
- sociale en demografische factoren
- biologische factoren

pathogeen:
- distributie van pathogenen
- antimicrobiële resistentie

zorgsysteem:
- toegankelijkheid van IC
- kwaliteit en tijd van sepsisbehandeling
- kwaliteit meningokokkenbehandeling

43
Q

wat zijn de risicofactoren voor invasieve meningokokkeninfecties (IMD)?

A
  • crowding
  • socio-economische deprivatie
  • roken
  • reis/verblijf in meningitis belt
  • virulentie micro-organismen
  • antistofdeficiëntie
  • asplenie
  • genetica
44
Q

hoe ontstaan er petechiën bij meningitis?

A

LPS zet afweerreactie in gang –> bloed gaat klonteren (om bacteriën in circulatie te vangen) –> door bloedpropjes petechiën en prupura

45
Q

wat is de therapie van meningitis?

A

antibiotica met supportive care:
- intubatie en beademing
- volumesuppletie en inotropie
- metabole correcties
- stolling onder controle houden
- ECMO
- huiddefecten

eventueel met dexamethason voor afname gehoorverlies en neurologische restverschijnselen

46
Q

waarom is de meldingsplicht van meningitis bij de GGD zo belangrijk?

A

naasten (knuffelcontacten) van mensen met meningitis hebben 400-800x verhoogd risico –> preventief antibiotica

47
Q

welk processen spelen een rol in de hematologische verspreiding van meningitis?

A
  • kolonisatie
  • invasie van bacteriën in bloedbaan
  • overleven bacteriën in bloedbaan
  • invasie van bacteriën in centraal zenuwstelsel (subarachnoïdale ruimte)
48
Q

wat zijn de belangrijkste verwekkers voor meningitis?

A
  • S. pneumoniae
  • N. meningitis (met name A, B, C, W135, Y)
  • HIB
  • S. aureus
  • Listeria monocytogenes
  • E. coli
49
Q

welk aanvullend onderzoek wordt er gedaan om meningitis te kunnen diagnoticeren?

A
  • algemeen bloedonderzoek: infectieparameters, bloedbeeld, glucose
  • beeldvormend onderzoek: voor lumbaalpunctie bij focale neurologische uitval, insulten, papiloedeem, gedaald bewustzijn of ernstige immunodeficiëntie
  • liquor onderzoek: macroscopisch en microscopisch aspect, eiwitten, glucose

liquorkweek is gouden standaard

50
Q

welke complicaties zien we bij meningitis?

A

korte termijn:
- cerebraal oedeem
- subdurale effusie
- subduraal empyeem
- hersenabces
- ventriculitis
- hydrocephalus
- SIADH

lange termijn:
- achterstand motorische ontwikkeling
- leerproblemen
- gedragsproblemen
- gehoorverlies
- visus stoornissen
- epilepsie

51
Q

wat is meningo-encephalitis?

A

een inflammatoire ziekte van het hersenparenchym met neurologische symptomen.

vaak viraal, soms auto-immuun

52
Q

welke 3 typen beschadiging zien we bij meningo-encephalitis?

A
  • direct effect van micro-organisme bij bereiken brein door schade van aangedane celtypen
  • immunologische effecten (kruisreactieve antistoffen)
  • gemengd type (vaak)
53
Q

welke verwekkers kennen we voor meningo-encephalitis?

A

jonge kinderen:
- enterovirus
- parechovirus

direct contact:
- herpes simplex
- varicella
- bof
- rabies

in rest van de wereld arbovirussen

54
Q

welk onderzoek wordt gedaan voor de diagnose van meningo-encephalitis?

A
  • beeldvormend onderzoek –> aantonen inflammatie hersenparenchym en uitsluiten andere oorzaken
  • EEG –> functieonderzoek
  • virale diagnostiek –> HSV1 en 2 (vanwege beschikbare medicatie)
  • PCR –> bij verdenking enterovirus
55
Q

hoe ziet de therapie van meningo-encephalitis er uit?

A

voor veel verwekkers geen specifieke therapie. vaak beginnen met aciclovir (HSV) in afwachting uitslagen, met evt start antibiotica

56
Q

welke complicaties kunnnen voorkomen bij meningo-encephalitis?

A
  • gedragsstoornissen
  • spraak- en taalstoornissen
  • motorische stoornissen
  • concentratie stoornissen
  • geheugenstoornis
57
Q

welke vaccinaties worden er in nederland gegeven voor het voorkomen van meningitis?

A
  • pneumokokken
  • Hib
  • meningokokken A, C, W, Y
  • bof
  • mazelen

japanse encephalitis/TBE bij reizen naar risicolanden

58
Q

voor preventie waarvoor kan vaccinatie zorgen?

A
  • ziekte
  • infectie
  • dragerschap/circulatie
59
Q

op welke 4 maineren kan immunisatie plaatsvinden?

A
  • natuurlijk actief –> door ziekte
  • natuurlijk passief –> door maternale antistoffen
  • geïnduceerd actief –> door vaccinatie
  • geïnduceerd passief –> door immunoglobuline
60
Q

uit welke 4 fasen bestaat het ontwikkelen van een vaccin?

A
  • humaan testen van vaccins bij kleine groepen gezonde mensen met hele kleine groepen patiënten
  • toepassen van vaccin bij aantal patiënten met ziekte
  • toepassen in placebo gecontroleerde trials
  • melden van bijwerkingen
61
Q

wat zijn vaccinaties op maat?

A

vaccinaties die niet in het rijksvaccinatieprogramma zijn opgenomen

62
Q

uit welke momenten bestaat het RVP?

A
  • 6-9 weken
  • 3 maanden
  • 5 maanden
  • 12 maanden
  • 14 maanden
  • 4 jaar
  • 9 jaar
  • 10 jaar
  • 14 jaar
63
Q

wat zijn redenen die mensen hebben om hun kind niet meer te vaccineren?

A

ziekte:
- bestaat niet meer
- ernst wordt overdreven
- goede behandeling beschikbaar
- nuttige bijdrage aan de ontwikkeling van het kind

vaccinatie:
- effectiviteit overschat
- vaccins veroorzaken ziekten
- vaccinatie is onnatuurlijk
- immuunsysteem is overbelast (vnl met gecombineerde vaccins)
- niet toegestaan (religie)

groepen:
- natuur gebaseerd (homeopathie/antroposofie)
- religieus
- anti-alles, semi-wetenschappelijk en bang
- “kritisch”

64
Q

wat zijn symptomen van hepatocellulair carcinoom (HCC)?

A
  • opgezette lever en buikpijn
  • verminderde eetlust
  • algehele zwakte en vermoeidheid
  • misselijkheid en braken
  • onverklaarbaar gewichtsverlies
  • jeuk en geelzucht
65
Q

welke soorten behandelingen zijn er voor HCC?

A
  • operatie (partiële leverresectie) –> curatief
  • radiofrequente thermoablatie –> curatief
  • transarteriële chemo-embolisatie
  • selectieve inwendige RTx
  • levertransplantatie –> curatief
66
Q

wat zijn twee van de belangrijkste risicofactoren van HCC?

A
  • cirrose
  • virale hepatitis
67
Q

op welke manieren kan hepatitis zich presenteren?

A

acute hepatitis –> klaring of sterfte

chronische hepatitis –> fibrose, cirrose, leverkanker of sterfte

68
Q

wat zijn de grootste verschillen in hepatitis B en hepatitis C?

A

B - C
DNA - RNA
verticale transmissie - gecontamineerde naalden
wel vaccin - geen vaccin
symtomen (alleen bij volwassenen - asymptomatisch
chronisch bij kinderen, kleine kans bij volwassenen - chronisch

69
Q

op welke manieren kan het risico op HCC bij chronische HBV verminderd worden?

A
  • suppressie virale replicatie
  • immuunmodulatie
70
Q

hoe ontstaat chronische virale hepatitis?

A

door de immunotolerantie van de lever remt het IL-6, IL-10 en TGF-beta.

HBV is onzichtbaar voor IFN gemedieerde afweersystemen (stealth virus) door remming type 1 IFN productie

HCV remt effect IFN

71
Q

welke factoren beïnvloeden de afweerrespons bij HBV/HCV?

A

gastheerfactoren:
- genetische polymorphismen
- leeftijd
- overgewicht
- co-infectie

virale factoren:
- genotype/subtype
- inoculum dosis

72
Q

welke factoren spelen een rol in het ontstaan van HCC uit HBV/HCV?

A

virale factoren:
- viraal oncogen
- integratie virus DNA in genoom van gastheer

gastheerfactoren –> indirect
- voortdurende ontstekingsreactie en weefselregeneratie, hierdoor activatie factoren en cellen die fibrose bevorden, en celschade –> hoge turnover cellen –> verhoogd risico mutaties

73
Q

welke factoren horen bij een effectief vaccinatieprogramma?

A
  • een te voorkomen aandoening
  • een bewezen werkzaam vaccin met weinig bijwerkingen
  • een kosteneffectief programma
  • maatschappelijke acceptatie
74
Q

in welke graden is cervicale intraepitheliale neoplasie (CIN) in te delen?

A

graad 1 –> alleen onderste 1/3 afwijkend –> kan zichzelf herstellen
graad 2 –> onderste 2/3 afwijkend
graad 3 –> gehele laag tot en met basale laag afwijkend

75
Q

welke mogelijke vaccins zijn er voor HPV?

A
  • quadrivalent –> type 6, 11, 16 en 18
  • bivalent –> 16, 18 (wordt gebruikt in NL)
  • nonvalent –> 6, 11, 16, 18, 31, 33, 45, 52 en 58 (gaat gebruikt worden in NL)
76
Q

wie beschermt het HPV vaccin voornamelijk?

A

HPV negatieve vrouwen, tegen premaligne afwijkingen

77
Q

wat zijn redenen dat de opkomst voor het HPV vaccin laag is/was?

A
  • opt-in
  • interpretatie van kennis –> noodzaak van vaccinatie, associatie met seks, vermeende bijwerkingen
78
Q

hoe ziet het serologische patroon er uit van iemand met acute HBV?

A

na 2 maanden eerst HBsAg+, vlak hierna HBeAg+. rond 4 maanden anti-HB-core, na 5 Anti-HBe en na 8 maanden Anti-HBs

79
Q

wat is het verschil in serologie tussen een acute en een chronische HBV infectie?

A

anti-HBsAg en anti-HBcore blijven bij een chronische infectie altijd positief

80
Q

wat zijn redenen waarom we vaccineren voor HBV?

A
  • voorkomen acute leverfalen door acute HBV
  • voorkomende chronsiche HBV infectie
81
Q

op welke manier vaccineren we tegen HBV?

A

met geneutraliseerde HBsAg, zodat anti-HBs aangemaakt wordt.

bij verticale transmissie bij chronische HBV wordt passieve immunisatie ingezet binnen 7 dagen van geboorte, waarna actieve immunisatie volgt