Week 4 Flashcards

1
Q

Wat voor functies vervult groepssvorming

A

De behoefte ergens bij te horen; Groepslidmaatschappen vertellen ons wie we zijn; zelfregulatie: is nodig om te functioneren in een groep (sociale uitsluiting zorgt voor aanpassingsgedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

optimale distinctiviteits-theorie

A

Stelt dat mensen op zoek zijn naar evenwicht tussen ergens bij horen en uniek en bijzonder zijn. Lijkt het best benaderd in kleine groepen. Mensen wisselen tussen de behoeftes in de richting van diegene die het minst vervult is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sociale identiteitstheorie

A

Zegt dat groepslidmaatschappen onderdeel zijn van het zelfbeeld van een individu. Je moet dus positief kijken naar de groep waar je lid van bent. Een positief bekeken groep zorgt voor goede zelfwaardering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociometer theorie

A

Zelfverheffingsmotief en de instinctieve behoefte aan verbondenheid zijn verbonden. Als anderen je accepteren ga je automatisch positiever denken over jezelf. Als anderen je afwijzen of negeren, ga je twijfelen. Zo is zelfwaardering een meter geworden om te zien of anderen je accepteren en of je erbij hoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

expectation states theorie

A

stelt dat iemands status binnen een groep bepaald wordt door haar specifieke statuskarkateristieken (mogelijkheden om een taak te volbrengen binnen de groep) en diffuse statuskarakteristieken (Niet relevante kenmerken voor de taak waarvoor een groep zich gesteld ziet zoals lengte, sekse, culturele achtergrond, sociale dominantie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cohesieve groepen

A

Groepen die een sterke eenheid vormen met onderlinge solidariteit. Neemt toe als leden veel op elkaar lijken; bedreigingen/situatie. Bevordert conformiteit en solidariteit maar remt creativiteit van leden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sociale facilitatie theorie

A

De aanwezigheid van anderen is al genoeg om dominante responsen (gedrag dat we het meest waarschijnlijk vertonen in een bepaalde situatie) te versterken. Is de dominante respons een succesvolle uitvoering van de taak dan zal dit ook zo zijn in aanwezigheid van anderen. Is de dominante respons het mislukken van een taak zal dit ook gebeuren bij aanwezigheid van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

social loafing

A

Motivatieverlies dat optreedt binnen grote groepen omdat mensen het idee hebben dat hun individuele prestatie niet uitmaakt/ minder invloed heeft op het eindresultaat. Dit maakt het mogelijk om achterover te leunen en anderen het werk te laten doen
tegengaan door sterke identificatie met de groep en bevestigen van inzet van personen zodat ze voelen dat het ertoe doet. Mogelijk groep opdelen in kleinere groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

free-rider effect

A

Voordeel doen met de inspanning van anderen door gratis mee te liften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom soms wel beter in groepen

A

Mensen willen compenseren voor de mindere prestaties van hun groepsleden en vinden het niet erg om de sucker te zijn die het werk doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gevangenen dilemma/prisoner’s dilemma

A

Het belang van het individu is in strijdt met het belang van de groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mixed motive situaties

A

wanneer binnen een groep zowel dezelfde als tegengestelde belangen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bilikheidstheorie

A

Zegt dat er evenwicht moet zijn tussen de input en output voor een medewerker om hem tevreden en gemotiveerd te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

groepspolarisatie

A

het groepsstandpunt polariseert; wordt extremer. Groepsdiscussie kan hiervoor zorgen omdat groepsleden een idee krijgen van de richting waarin de groep neigt en zich daar aan conformeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

normatief conformisme

A

Mensen conformeren zich aan de geldende norm in de groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

groepsdenken/ group think

A

het streven naar consensus is dan groter dan het streven naar een rationale, juiste beslissing. Afwijkende geluiden worden genegeerd; afwijkende informatie niet bekeken; alternatieven niet bekeken; groepsleden houden hun mondt om geen dwarsligger te zijn of worden onder druk gezet als ze wel wat zeggen om te conformeren.

bevordert door: grote groepscohesie; sterke isolatie van de groep; hoge stress; directief (sturend) leiderschap; tekorstschietende beslisprocedures.

17
Q

taakgericht leiderschap

A

gericht op het uitvoeren van de taak van de groep

18
Q

relatiegericht leiderschap

A

gericht op het onderhouden of verbeteren van het werkklimaat en van de relatie tussen leider en de groep of groepsleden onderling

19
Q

charismatisch en transformationeel leiderschap

A

motiveren ondergeschikten om het beste uit zichzelf te halen en hun eigenbelang ondergeschikt te maken aan dat van de groep.