Week 4 Flashcards

1
Q

Welke bevolkingsonderzoeken worden er gedaan?

A
  • baarmoederhals kanker
  • borstkanker
  • dikke darm kanker, enige waar ook mannen aan mee doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe veel mensen per jaar met dikke darm kanker?

A

5000 dus na borstkanker meest voorkomend en na longkanker meeste doden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer heb je het grootste risico op dikke darm kanker?

A

tussen de 55 en 75 jaar en nu is er een toename onder de 50 we denken dat dit ligt aan de risicofactoren en de rol van het microbioom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ontstaat dikke darmkanker?

A

Uit een poliep waar dan een mutatie is geweest op het APC gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe heet het als je bij de geboorte al poliepen hebt?

A

familiare adenomateuze polyposis
Dit verwijderen we dan rond 20e

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn risicofactoren van dikke darm kanker?

A
  • alcohol en roken
  • overgewicht
  • weinig beweging
  • voeding –> onvoldoende vezels en rood/bewerkt vlees
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel vlees en rood vlees mag je eten?

A

500 g en 300 rood vlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar is de meeste dikke darm kanker en waarom is dit belangrijk?

A

meeste links en belangrijk voor de screening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn symptomen van colonkanker?

A
  • buikpijn
  • bloedverlies –> aambeien erbij en macroscopisch
  • veranderd ontlastingspatroon
  • begin nog geen gewichtsverlies maar kan wel al heftige tumor hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe bevestig je colonkanker?

A
  • colonscopie, wel belangrijk dat je zeker weet dat je bij het begin bent dus even bevestigen met mercedes sign, dunne darm en binnenkant appendix
  • biopt nemen: zeker kanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe doe je de stadiering?

A

Met TNM:
T: locale diepte penetratie in/ door darmwand of in de mucosa/ submucose/ spierlaag/ in omringende structuur
N: lokale kliermeta’s
M: metastasen op afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verloopt de screening bij dikke darm kanker?

A
  • ontlasting testen met FIT test, deze doet het eigenlijk erg slecht maar is makkelijk uit te voeren dus veel mensen doen het
  • ct
  • colonscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoeveel weegt de lever?

A

1500g

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat meten we als we willen kijken naar de functie van de lever?

A

albumine en stollingsfactoren want de lever synthetiseert dit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is IBD?

A

een chronische darm ontsteking:
- colitis ulcerose
- ziekte van crohn
- IBD unclassified

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel IBD patienten in NL?

A

90000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat hebben mensen met IBD een verhoogd risico op?

A

coloncarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn klinische verschijnselen van de ziekte van Crohn?

A
  • buikpijn, diarree, vermoeid, bloedverlies
  • fistelvorming
  • perianale ziekte en proximale ziekte
  • malabsorptie
  • extra- intestinale manifestaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe heet colitis ulcerosa als het alleen in het rectum zit?

A

procitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn klinische verschijnselen van colitis ulcerosa?

A
  • diarree
  • bloed en slijm
  • toename defectiedrang
  • algemene ziekteverschijnselen zoals koorts, - anorexie en vermagering
  • pijnlijke darmkrampen voor defecatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn klinische verschijnselen van colitis ulcerosa?

A
  • diarree
  • bloed en slijm
  • toename defectiedrang
  • algemene ziekteverschijnselen zoals koorts, - anorexie en vermagering
  • pijnlijke darmkrampen voor defecatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn verschillen tussen colitis ulcerosa en Crohn?

A
  • CU in colon en Crohn van mond tot kont
  • CU continu en Crohn met skip lesions
  • CU oppervlakkig, in mucosa en submucosa en Crohn transmuraal
  • bij crohn fisteling
  • bij CU minder vaak extra- intestinale manifestaties als artirtis, uveitis etc en bij crohn wel vaak
  • crohn met granulomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat geef je bij CU al sonderhoudsbehandeling?

A

mesalazine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer ontstaan niet kwaadaardige pseude- poliepen?

A

na ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe ontstaat IBD?

A
  • genetische aanleg
  • imuunsysteem op hol
  • microbioom, minder divers en meer bacteroidetes en proteobacterien
  • omgevingsfactoren als rood vlees
  • continue ontsteking
  • beschadiging epitheel
  • overexpressie van pro- inflammatoire cytokines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wanneer is iets diarree?

A

meer dan 3 ongevormde ontlastingen per dag of meer daan 200g vloeibaar volume per dag en chronisch als het langer dan 4 weken is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat doe je bij lichamelijk onderzoek?

A
  • controles
  • abdominale massa –> bij crohn door ontsteking
  • hoog klinkend of afwezige peristaltiek –> ileum = spoedgeval
  • gewichtsverlies
  • speirverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de pathalogie bij crohn?

A
  • focale ulceraties
  • transmurale inflammaties
  • acute en chronische inflammatie
  • granulomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de pathalogie bij CU?

A

diffuus mucosale inflammatie met crypt absessen

29
Q

Wat is de pathalogie bij CU?

A

diffuus mucosale inflammatie met crypt absessen

30
Q

Waar duid een rood, plat en vochtig colon op?

A

CU

31
Q

Wat is de stap na mesalazine?

A

asathioprine en mercaptopurine

32
Q

Wat zijn de behandeldoelen van IBD?

A
  • inductie remissie
  • onderhouden remissie
  • voorkomen en behandelen van complicaties: afwegen risico’s behandeling en bijwerkingen
33
Q

welke immunsupressiva worden gebruikt?

A
  • 5 ASA: alleen bij CU
  • thiopurine
  • methorexaat
34
Q

Hoe werken biologicals?

A

echt gericht op een bepaalde stof

35
Q

Welke biologicals worden gebruikt?

A
  • infliximab (anti TNF)
  • vedolizomab
  • tofacitinib
  • ustekinumab
36
Q

Wat is de step- up behandeling van beneden naar boven?

A
  • 5 aza of sulfasalzine
  • prednisone of budosine
  • immuunmodulatoren als AZA en MTX
  • biologicals
  • chirurgie
37
Q

Welke corticosteroiden zijn er?

A
  • prednison: kan oraal of intraveneus of met een zetpil voor rectum, vooral voor inductie behandeling beide ziektes
  • budesonise: kan topicaal, per os en minder toxisch
  • veel bijwerkingen als hypertensie, acne, infecties, diabetes, gewichtstoename en osteoporose
38
Q

Wat zijn kenmerkingen van 5- ASA?

A
  • mesalazine
  • alleen bij CU
  • zowel inducie als onderhoud
  • oraal en lokaal dus combinatie therapie
  • bijwerkingen: hoodpijn, miselijk, uitlag, pancreatitis, intertisitele nefritis
39
Q

Wat zijn kenmerken van immunosuppressiva?

A
  • 3 maanden inwerktijd dus alleen onderhoudstherapie
  • prequente controle vna bloedwaarden bij opstarten
40
Q

Wat doen ILC’s?

A

produuceren vel cytokine

41
Q

wat is wel bij CU effectief?

A

chrirugie maar bij Crohn niet dan doen ze subtotale colectomei

42
Q

wat is osmotische diarree?

A

De voedingsstof kan niet worden afgesproken, opgenomen of getransporteerd over de darmwand.
Osmotische lading in het lumen van de darm leidend tot diarree
osmotische gap > 100
meerfaeces dan plasma

43
Q

Wat is secretoire diarree?

A

actief uitscheiden van grote hoeveelheden elektrolyten en vocht in lumen darm met diarree als gevolgd
-osmotishce gap < 100
-meer plasma dan faeces
- komt bijna nooit voor en blijft ontstaan als je stopt met voeding

44
Q

Wat zijn alarmsymptomen?

A
  • dehydratie
  • afbuigende lengtegroei of gewichtsverlies (door chronische ondervoeding)
  • bloed bij diarree
  • positieve familie anamnese
45
Q

lichamelijk onderzoek bij malabsorptie?

A
  • kind uitkleden: bolle buik en ribben zien = ondervoed
  • luier –> hoe ziet poep er uit
  • kijken naar de huid
  • groeicurve (meer anamnese)
46
Q

Wat zijn gevolgen van vet malabsorptie van vet?

A
  • steatorrhea
  • gewichtsverlies
  • minder groei
  • stank
  • vit adek deficientie
47
Q

Wat zijn gevolgen van vet malabsorptie van eiwit?

A
  • groei falen
  • afname spiermassa
  • oedeem
48
Q

Wat zijn gevolgen van vet malabsorptie van koolhydraten?

A
  • gewichtsverlies
  • osmotische diarree
  • stinkt
  • zuur
49
Q

Wat zijn de gevolgen van een elektrolyt -transort stoornis?

A

= elektrolytstoornis
- groeifalen door zouttekort
- dehydratoe

50
Q

Wat doe je bij poeponderzoek?

A
  • wormen en eieren
  • giarda
  • ph en reductie
  • alfa 1 antitrypsine
  • elastase
51
Q

Wat zijn oorzaken van chronische diarree bij kinderen onder de 1?

A
  • postenteritisdiaree
  • voedingsfouten
  • CF
  • voedingsintollerantie als koemelk
52
Q

Wat zijn oorzaken van chronische diarree bij kinderen 1-3?

A
  • peuterdiarree –> te veel koolhydraten
  • gardia lambia
  • coeliakie
  • infectieuze diarree
  • postenteritisdiarree
53
Q

Wat zijn oorzaken van chronische diarree bij kinderen ouder dan 3?

A
  • gardia lambia
  • coeliakie
  • inflammatoire darmziekte
  • lactose- intolerantie
  • secundair
54
Q

Wat zijn kenmerken van coeliakie?

A
  • gluten intolerantie
  • ontsteking en beschadiging dunne darm (vlokken verdwijnen)
  • erfelijk
  • veel mensen lopen er mee rond maar weten dit niet
55
Q

Hoe ontstaat coeliakie?

A
  • glutepeptiden in lumen darm worden bewerkt door tissue transglutaminase en presenteren door apc met hlaDQ2 en t- cel doet ontsteking
56
Q

Welke voorwaarden moet je hebben voor het ontwikkelen van coeliakie?

A
  • HLA type DQ-2 of DQ8
  • eten van gluten
  • hebben van tTG
57
Q

Wat is de klassieke presentatie van coeliakie op 8-24 maanden?

A
  • afwijkende groei
  • gewichtsverlies
  • bolle buik
  • slechte eetlust
  • buikpijn, braken , obstipatie
  • laat in puberteit
58
Q

Welk bloedonderzoek doe je bij verdenking op coeliakie?

A
  • HLA typering
  • antistoffen tegen tTG en anti- endomysium

anders een duodenum biopt

59
Q

hoe ziet hemoglobine er uit (HbA)?

A

2 alfa en 2 beta ketens met elk een Fe molecuul die O bindt

60
Q

Hoeveel alfagenen heb je en wat is hier het voordeel van?

A

per chrom 16 2 alfa genen dus 4 tot daarom heb je bij 1 afwijkende geen echte afwijking want je hebt nog 3 goeie

61
Q

Wat heb je bij te weinig alfa ketens?

A

alfa thalasemie

62
Q

Op welk gen zit sikkelcelziekte afwijkin?

A

beta –> het gemaakte Hb is afwijkend

63
Q

Waar is de afgifte van o2 afhankelijk van?

A
  • o2 spanning
  • ph –> acidose = lage affiniteit
  • tempratuur –> hoog ^
  • 2,3 - DPG concentratie —>in erytrhrocyt competitie Hb dus veel = lage aff voor hb en o
64
Q

Wat is de locatie van erytropsoiese?

A
  • 3e week: dooierzak, chorion
  • 6e week: lever, milt
  • 5e maand: beenmerg
  • kind: wervels, platte beenderen en lange pijpbeenderen
  • volwassen: wervels, platte beenderen, bovenste deel humerus en femur
65
Q

Wat heb je bij te hoog Hb?

A

stroperig bloed

66
Q

Welke hormonale factoren zijn betrokken bij hematopoiese?

A
  • epo: productie in nier
  • overige hemopoetisch groeifactoren bijv interleukine-3
  • schildklier hormoon
  • testosteron
67
Q

Wat weet je over vit B12?

A
  • bron: vlees, eieren, zuivelproducten
  • normaal dieet: 2- 5 mcg
  • resorptie: terminale ileum
  • opslag: voorraad in de lever
68
Q

Wat weet je over foliumzuur?

A
  • bron: bladgroente, orgaanvlees, bonen, noten
  • normaal dieet: > 50 mcg
  • resorptie: jejunum
  • opslag: lever en meer
69
Q

Wat zijn klachten van anemie?

A
  • vermoeidheid
  • bleek
  • duizelig bij zitten en staan door lage centrale perfusie
  • pob en hartfalen
  • hartkloppingen
  • kortademig
70
Q

Hoe delen we anemie in?

A

microcytaire, normocytaire en macrocytaire anemie