Week 3 Vo's Flashcards

1
Q

Uit welke 3 lagen is de oogbol opgebouwd? (van buiten naar binnen)

A
  • Sclerae (is cornea aan de voorkant)
  • Choroid
  • Retina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke 5 lagen bestaat de cornea?
(van buiten naar binnen)

A
  • Epitheel; kan na schade vrij goed herstellen. Is eerste barriere naar buiten
  • Membraan van Bowman; is kriskras organisatie van collageen (geen cellen)
  • Stroma (90%); netwerk van water en parallelle collageenvezels
  • Membraan van descement
  • Endotheel; vezorgen stroma, toevoer stoffen aan cornea, houden cornea helder en zorgt voor toe- en afvoer kamervocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aan buitenzijde cornea zit traanfilm, bstaande uit lipide laag, waterige laag, mucuslaag; wat is de functie?

A
  • Creeeren glad oppervlakte
  • Aanvoer zuurstof
  • Afvoer vuil
  • Antibacteriele werking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar ligt de corpus ciliare, waar bestaat het uit en wat is de functie?

A
  • Ligt in de kamerhoek aan voorzijde
  • Bestaat uit m. ciliaris, bindweefsel (stroma) en pigmentlaag
  • Als m. ciliaris samentrekt (kringspier) dan vindt er bolling van de lens plaats –> dichtbij zien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarin kan je de corpus ciliare opdelen en wat is de functie van de onderdelen?

A
  • Pars plicata = maakt kamervocht
  • Pars plana = zorgt voor glad opp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 2 functies van het oogkamervocht?

A
  • Voeding van cornea
  • Regelen van oogdruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 2 spieren bevinden zich in de iris, hoe worden ze geinnerveerd en wat is hun functie?

A
  • m. dilatator pupillae (sympathisch)
    –> pupilverwijding
  • m. sphincter pupillae (parasympathisch door n oculomotorius)
    –> pupilvernauwing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De retina heeft op 2 plekken een afwijkende opbouw, welke?

A
  • Macula lutea (gele vlek)
    –> middenin is de fovea en daar middenin weer de foveola waar alleen maar kegeltjes liggen
    –> elke kegel is 1:1 met ganglioncel waardoor er hoge resolutie van de beelden is. (ganglioncellen liggen om fovea heen)
    –> fovea is verdund en hier liggen geen bloedvaten
  • Discus nervi optici (blinde vlek)
    –> vezels van ganglioncellen komen hier samen en oogzenuw begint hier
    –> hier zijn geen fotoreceptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kan het nabijheidspunt berekend worden?

A

= dichtsbijzijnde afstand waarbij persoon scherp kan zien.

D (dioptrie) = 1 / f (brandpuntsafstand)

(dioptrie is sterkte van de lichtbreking door de lens)

–> hoe krommer de lens, hoe meer dioptrie en hoe kleiner brandpuntsafstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar wijst een toename in de anisocorie in het donker op?

A

Een parese van de m. dilatator pupillae (sympathisch efferent)
–> syndroom van Horner
–> parasympathicus nog wel actief
–> geknepen ogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de weg van de pupilreflex?

A

Licht op retina
–> n. opticus (afferent)
–> nucleus praetectalis
–> nuclei Edinger Westphal
–> consensuele pupilreflex via efferente zenuwbanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een blefaritis?

A

= Oograndontsteking, vaker bij ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een hordeolum?

A

= Abces van de klieren van Meibom of haarfollikel; pijnlijk en meer geinfecteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan men diepte zien?

A

Mbv diepte cues:

  • binoculaire cues (met 2 ogen):
    –> stereopsis
    –> convergentie
  • monoculaire cues (met 1 oog)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is stereopsis?

A

= berust op dispariteit; beide ogen zien verschillend beeld maar beeld moet niet te verschillend zijn.

–> Als dispariteit te groot is kan dubbelbeeld ontstaan
–> Hersenen zullen dan geen
gebruik maken van binoculariteit
–> Lui oog kan ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ontstaat dispariteit?

A

Objecten die niet op horopter (vlak voor fixatiepunt) staan worden links op retina niet op exact zelfde plaats als rechter retina geplaatst.

17
Q

Wat zijn de 7 monoculaire cues?

A
  • Bewegingsparallax
    –> Objecten die dichtbij staan bewegen meer over retina dan objecten ver weg bij hoofdbewegingen
  • Relatieve grootte
    –> Vergelijking met bekende objecten
  • Kleur en helderheid
    –> Objecten verliezen kleur en helderheid als ze verder weg staan
  • Perspectief
  • Afstandsmist
    –> Licht van verder object wordt door luchtdeeltjes meer verspreid
  • Accomodatie van lens
  • Occlusie
    –> Als voorwerpen voor en achter elkaar staan kan grove afstand geschat worden
18
Q

Waarom is de vorm van het gezichtsveld horizontaal asymmetrisch?

A

Omdat de neus een bepaald deel van het gezichtsveld wegvangt.