Week 3 Nieren Flashcards

1
Q

Wat zijn de 3 hoofdfuncties van de nieren?

A
  1. Filtratie en secretie van afvalstoffen uit het bloed
  2. Regulatie water en zout huishouding
  3. Hormoon productie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 3 belangrijke hormonen die in de nier geproduceerd/geactiveerd worden?

A
  1. Renine
  2. Erythropoetine
  3. Activatie vitamine D3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn, op volgorde, de delen van het nefron?

A
  1. Glomerulus
  2. Proximale tubulus
  3. Lis van Henle
  4. Distale tubulus
  5. Verzamelbuis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de functies van het mesangium?

A
  1. Fundament van de glomerulus
  2. Reguleert hydrostatische druk door contractie
  3. Fagocytosis van moleculen in GBM
  4. Immuun regulatie van cytokines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaraan is een podocyt te herkennen?

A

Pootjes (pedicels) vanuit de cel richting het centrum van de glomerulus. Zit altijd aan uiteinde van een glomerulus. Donkere celkern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke 3 stoffen bestaat het glomerulaire basaalmembraan?

A
  1. Collageen type IV
  2. Laminine
  3. Proteoglycanen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een slit diafragma?

A

Achter een pedicel zit een slit waardoor filtratie plaats kan vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat moeten de afmetingen van een molecuul zijn om het GBM te passeren?

A

<10 nm of >70 kDa om te passeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van proteoglycanen binnen het GBM?

A

Ze zorgen voor een sterke negatieve lading van het membraan, hierdoor is het voor negatief geladen moleculen moeilijk om het membraan te passeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste processen die plaatsvinden in de proximale tubulus?

A
  1. Re-absorptie
  2. Secretie van organische ionen (choline en creatinine)
  3. Metabolisme vitamine D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van de lis van Henle?

A

Resorptie van H2O en NaCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 3 belangrijke functies van de distale tubulus?

A
  1. Re-absorptie NaCl
  2. Secretie van H+ en NH4+
  3. Regulatie zout water balans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 2 belangrijke functies van de verzamelbuis?

A
  1. Reabsorptie H2O en NaCl
  2. Secretie H+, absorptie HCO3-
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 4 belangrijke functies van het juxtaglomerulaire apparaat?

A
  1. Regulatie water zout balans
  2. Regulatie glomerulaire filtratiedruk
  3. Productie renine
  4. Regulatie renale doorstroming en glomerulaire filtratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat het juxtaglomerulaire apparaat?

A
  1. Macula densa (distale tubulus)
  2. Arteriole
  3. Juxtaglomerulaire cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de zwarte bolletjes die onder de microscoop in het juxtaglomerulaire apparaat te zien zijn?

A

Renine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarmee is de binnenkant van de urether bedekt?

A

Urotheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bij de afwezigheid van een slit diafragma verlies je heel veel van dezelfde soort stof. Welke stof?

A

Eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij aanwezigheid van shock of bloeding is de proximale tubulus het eerste gedeelte waarvan de cellen afsterven. Waarom is dit?

A

In de proximale tubulus zijn veel mitochondriën aanwezig, die hebben veel energie nodig en zullen dus eerder sterven bij bloeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een verschil waaraan te herkennen is of je een proximale of distale tubulus voor je hebt?

A

Bij een distale tubulus zijn de cellen strak geordend, bij een proximale is het allemaal veel losser.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Er zijn microvilli aanwezig in de proximale tubulus. Juist of onjuist

A

Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waaraan is histologisch de verzamelbuis goed te herkennen?

A

De celmembranen zijn goed te zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In de nieren vindt veel meer/minder reabsorptie plaats dan secretie

A

Meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het verschil tussen secretie en excretie?

A

Secretie is actief transport, excretie is netto uitscheiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Leg uit hoe creatinine klaring gebruikt kan worden om de nierfunctie te meten

A

Voor een bepaalde spiermassa wordt altijd een bepaalde hoeveelheid creatinine aangemaakt. Creatinine kan het lichaam alleen verlaten via glomerulaire filtratie. Bij goed werkende nieren is er dus weinig creatinine aanwezig en bij slecht werkende nieren veel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is proteinurie?

A

Eiwitten in urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is osmolaliteit?

A

Het aantal deeltjes per mL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is een normale nierfunctie (GFR) ?

A

100 - 120 mL/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Verstoring in HCO3- wordt gecompenseerd door de longen/nieren, dit is een snel/langzaam proces en gebeurt volledig/onvolledig.

A

Nieren, langzaam, volledig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Verstoring in CO2 wordt gecompenseerd door de nieren/longen, dit is een langzaam/snel proces en gebeurt volledig/onvolledig.

A

Longen, snel, onvolledig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de colloïd-osmotische druk?

A

Het netto drukverschil tussen eiwitten binnen en buiten het capillair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Colloïd-osmotische druk loopt t.o.v. capillair naar binnen/buiten en hydrostatische druk loopt t.o.v. capillair naar binnen/buiten.

A

colloïd naar buiten, hydrostatisch naar binnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het verschil tussen een capillair in een glomerulus en een gewone capillair in bijvoorbeeld een vaatbed bij spieren?

A

Een capillair in een glomerulus heeft een veel hogere druk omdat zowel het afferente als het efferente vat een arteriolus is wat een veel hogere druk heeft dan een arteriolus gevolgd door een venule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

De hydrostatische druk is altijd hoger/lager dan de colloïd-osmotische druk.

A

Hoger

36
Q

Door welk hormoon wordt de druk van de efferente arteriool bepaald?

A

Angiotensine II

37
Q

Bij opening van de afferente/efferente arteriolus zal de GFR eerst toenemen maar bij verdere opening weer afnemen.

A

Efferente arteriolus

38
Q

De samenkomst van 2 dezelfde eiwitten vormen van een podocyt vormen een filtration slit. Welk eiwit is dat?

A

Nephrine

39
Q

Wat is het belangrijkste eiwit in het bloed dat tegengehouden wordt door proteoglycanen in het GBM?

A

Albumine (is sterk negatief geladen)

40
Q

Leg het begrip klaring uit.

A

De hoeveelheid plasma die in een bepaalde tijd volledig wordt ontdaan van een bepaalde stof in ml/min.

41
Q

Als een stof alleen maar wordt gefiltreerd dan is dit gelijk aan de …

A

GFR

42
Q

Totale hoeveelheid gefiltreerde stof = (formule)

A

GFR x P

43
Q

Totale hoeveelheid uitgescheiden stof = (formule)

A

U x V

44
Q

Waarvan is sprake bij een patiënt die in een steady state is?

A

Een patiënt plast evenveel creatinine uit als geproduceerd wordt. (10 millimol per uur)

45
Q

Waarom is er veel bloed aanwezig in de nierschors maar veel minder in het niermerg?

A

In het niermerg vindt de concentratie van stoffen plaats, als er dan veel bloed langs zou stromen dan zou dat weggespoeld worden en dan is het nut van concentratie van stoffen weg.

46
Q

Waarom wordt PAH gebruikt om de RPF (renale plasmaflow) te meten?

A

PAH kent een secretie van 100 procent. Het wordt ook wel een beetje gefiltreerd.

47
Q

Leg uit waarom de cellen van de macula densa erg belangrijk zijn.

A

De cellen in de macula densa kunnen de hoeveelheid passerend Na en Cl detecteren en aan de hand daarvan renine laten afgeven door prostaglandines. Bij verlaging NaCl dan meer renine-afgifte.

48
Q

AT1 receptoren in het RAAS hebben een snel, langzaam, een zeer langzaam effect. Wat zijn deze verschillende effecten?

A

Snel: Vasoconstrictie (direct of via noradrenaline)
Langzaam: Vasthouden van zout (aldosteron secretie of tubulaire Na reabsorptie)
Zeer langzaam: Vasculaire groei (hyperplasie of hypertrofie)

49
Q

Wat produceren de juxtaglomerulaire cellen bij een te hoge GFR om schade te voorkomen? Wat is het gevolg hiervan?

A

Juxtaglomerulaire cellen produceren adenosine wat vasoconstrictie van de afferente arteriolus als gevolg heeft. Hierdoor zal de GFR weer dalen.

50
Q

Excretie = (formule)

A

Filtratie - reabsorptie + secretie

51
Q

Wat is het handige aan secretie?

A

Dat het selectief is. (BTW is het een actief proces)

52
Q

Wat is het verschil tussen paracellulair en transcellulair transport?

A

Transcellulair is door de cel heen, passeert 2 membranen. Paracellulair is tussen cellen door via tight junctions.

53
Q

Wat is het nut van het tweede netwerk van capillairen rond de proximale tubulus naast reabsorptie?

A

Voor energievoorziening van de proximale tubulus

54
Q

Wat is de drijvende kracht achter reabsorptie?

A

Natrium reabsorptie

55
Q

Waarom is in het S2 en S3 segment het transport van glucose gekoppeld aan 2 Na-ionen ipv aan 1?

A

Het glucose moet tegen een hoger concentratiegradiënt transporteren en heeft dus meer energie nodig. Vandaar 2 ionen ipv 1.

56
Q

Waarvan is het maximale transport in de proximale tubulus afhankelijk?

A

De hoeveelheid SGLT1 en SGLT2

57
Q

Wat is splay?

A

Wanneer de maximale transportcapaciteit wordt overschreden zal een stof (bijv glucose) geëxcreteerd worden omdat het niet meer opgenomen kan worden. Theoretisch is dit vanaf 16 mM in plasma maar soms kan het ook 11 mM zijn. Het verschil tussen theoretisch en de werkelijkheid is splay.

58
Q

Waar wordt splay door veroorzaakt?

A
  1. Verschil tussen individuele nefronen
  2. Stroomsnelheid tubulaire vloeistof
  3. Aantal transporteiwitten in een nefron
59
Q

Waarom hebben mensen met diabetes mellitus zoveel glucose in hun urine?

A

Door diabetes is er een sterk verhoogde concentratie van glucose in het bloedplasma waardoor het maximum van reabsorptie in de nieren wordt overschreden en veel glucose geëxcreteerd zal worden.

60
Q

Gedurende de passage van filtraat door de proximale tubulus verandert de osmolaliteit wel/niet.

A

Niet

61
Q

Hoe worden Cl, Ca, Mg en K ionen getransporteerd?

A

Via solvent drag, ze worden meegevoerd met water door de verplaatsing daarvan in plaats van pompen of transporteiwitten.

62
Q

Wat zijn de 2 manieren waarop eiwitten afgebroken worden in de proximale tubulus?

A
  1. Afbraak door proteases in filtraat.
  2. Afbraak door lysosoom na opname in proximale tubuluscel, daarna filtraat weer ingebracht als aminozuren.
63
Q

Bij welke waarde van hoeveelheid eiwit in urine is er sprake van proteïnurie?

A

> 300 mg/dag (normaal ~30 mg/dag)

64
Q

Welke 3 vormen van proteïnurie zijn er?

A
  1. Tubulair: < 2 g/dag, laag MW eiwitten
  2. Overloop: < 2 g/dag, laag MW eiwitten
  3. Glomerulair: > 3,5 g/dag, hoog MW eiwitten
65
Q

Wat is Fanconi’s syndroom?

A

Een aandoening waarbij allerlei reabsorptieprocessen niet goed werken en van alles in de urine terechtkomt. Kan aangeboren of verworven zijn. Er is óf iets mis met natriumkaliumpomp óf met mitochondriën.

66
Q

Wat zijn de gevolgen voor het feit dat organische verbindingen moeten concurreren tussen dezelfde receptoren?

A

Verhoging biologische werkzaamheid van geneesmiddelen.
Geneesmiddelentoxiciteit
Maskeren van dopinggebruik

67
Q

Wanneer is er sprake van polyurie?

A

Meer dan 3 liter plassen per dag.

68
Q

Wat is dapagliflozine?

A

Een SGLT2-remmer

69
Q

Wat voor stof is topamax?

A

Koolzuuranhydraseremmer

70
Q

Wat zijn de 3 vormen van metabole acidose?

A
  1. Melkzuuracidose: veel lactaatproductie omdat een patiënt in shock is.
  2. Nier doet niet wat hij moet doen, bijv. nierinsufficiëntie door geen aanmaak bicarbonaat.
  3. Verlies van bicarbonaat. Kan door nier en niet door nier komen. Niet door nier: diarree. Door nier: problemen met proximale tubulus
71
Q

De blaas is een hoge/lage druk reservoir

A

lage

72
Q

Door welk gedeelte van het zenuwstelsel wordt de m. detrusor geïnnerveerd?

A

Parasympathicus

73
Q

Door welk gedeelte van het zenuwstelsel wordt de urethrale sphincter geïnnerveerd?

A

Somatisch

74
Q

Waar wordt de blaas door geïnnerveerd? (welke delen van het lichaam)

A

Pons, cortex en ontspringing S2, S3

75
Q

Waar zorgt de plexus pelvicus voor onder andere?

A

Motorische innervatie van de blaas

76
Q

De m. detrusor is dwarsgestreept/glad en de urethrale sfincter is dwarsgestreept/glad

A

m. detrusor glad en urethrale sfincter dwarsgestreept

77
Q

Leg uit hoe de mictiereflex werkt

A

Blaas zit erg vol -> mechanoreceptoren in wand -> PMC -> Cortex -> PMC -> SMC -> lediging blaas via aanspanning m. detrusor en relaxatie urethrale sphincter

78
Q

Bij mictie contraheert/relaxeert de m. detrusor en contraheert/relaxeert de urethrale sphincter

A

Contraheert, relaxeert

79
Q

Voor welk aspect van mictie zijn apart cortex, PMC en SMC verantwoordelijk?

A

Cortex - timing
PMC - coördinatie
SMC - Versterking en fijnafstelling

80
Q

Wat voor gevolg heeft een laesie rond de cortex voor mictie?

A

Spastische blaas

81
Q

Wat voor gevolg heeft een laesie in het ruggenmerg voor mictie?

A

Spastische blaas en dyscoördinatie

82
Q

Wat is het gevolg van een laesie tussen het SMC en de blaas?

A

Een grote slappe blaas

83
Q

Waar is spinning top urethra een aanwijzing voor?

A

dissynergie van de blaas en de sfincter

84
Q

Hoe wordt er gemeten bij urodynamisch onderzoek?

A

Via een katheter wordt de druk in de blaas gemeten en via een ballon in het rectum wordt de abdominale druk gemeten.

85
Q

Wat zijn de bijwerkingen van anticholinergica?

A

Troebel zien, droge mond, obstipatie

86
Q

Wat is slagschaduw en waar is het een kenmerk van?

A

Wanneer bij echografie door een object de geluidsgolven tegengehouden worden en er daar achter dus niets te zien is. Kenmerk van nierstenen.