Week 3 Flashcards
Post-traumatische stressstoornis A
Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een of meer van de volgende manieren:
- Zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis.
- Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenissen terwijl deze anderen overkwamen.
- Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenissen een naast familielid of goed vriend(in), moet de gebeurtenissen gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen.
- Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkend details van de psychotraumatische gebeurtenissen.
Post-traumatische stressstoornis B
De aanwezigheid van een of meer van de volgende intrusieve symptomen die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenissen en die zijn begonnen nadat de psychotraumatische gebeurtenissen heeft plaatsgevonden:
- Recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de gebeurtenissen.
- Recidiverend onaangename dromen waarin de inhoud en/of het affect van de droom samenhangt met de gebeurtenissen.
- Dissociatieve reacties waarbij de betrokkene het gevoel heeft of handelt alsof de gebeurtenis opnieuw plaats vindt.
- Intense of langdurige psychische lijdensdruk bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de gebeurtenissen symboliseren of erop lijken.
- Duidelijke fysiologische reacties op interne of externe prikkels die een aspect van de gebeurtenissen symboliseren of erop lijken.
Post-traumatische stressstoornis C
Persisterende vermijding van prikkels die geassocieerd worden met de gebeurtenissen, die begon nadat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, zoals blijkt uit een van de of beide volgende kenmerken:
- Vermijding of pogingen tot vermijding van pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens over, of sterk samenhangend met, de gebeurtenissen.
- Vermijding of pogingen tot vermijding van externe aspecten die aan de gebeurtenissen herinneren, die pijnlijke herinneringen, gedachten of gevoelens oproepen over, of sterk samenhangend met, de gebeurtenissen.
Post-traumatische stressstoornis D
Negatieve veranderingen in cognities en stemming, gerelateerd aan de gebeurtenissen, die zijn begonnen of verergerd nadat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee of meer van de volgende kenmerken:
- Onvermogen om zich een belangrijk aspect van de gebeurtenis te herinneren.
- Persisterende en overdreven negatieve overtuigingen of verwachtingen over zichzelf, anderen , of de wereld.
- Persisterende, vertekende cognities over de oorzaak of gevolgen van de gebeurtenis, die er toe leiden dat de betrokkene zichzelf of anderen de schuld ervoor geeft.
- Persisterende negatieve gemoedstoestand.
- Duidelijk verminderde belangstelling voor, of deelname aan belangrijke activiteiten.
- Gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen.
- Persisterend onvermogen om positieve emoties te ervaren.
Post-traumatische stressstoornis E
Duidelijke veranderingen in arousal en reactiviteit, gerelateerd aan de gebeurtenis, die zijn begonnen of verergerd nadat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, zoals blijkt uit twee of meer van de volgende kenmerken:
- Prikkelbaar gedrag en woede-uitbarstingen, gewoonlijk tot uiting komend in verbale of fysieke agressie jegens mensen of voorwerpen.
- Roekeloos of zelfdestructief gedrag.
- Verhoogde oplettendheid.
- Overdreven schrikreacties.
- Concentratieproblemen.
- Verstoring van de slaap.
Acute stressstoornis A
Blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld op een of meer van de volgende manieren:
- Zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis.
- Persoonlijk getuige zijn geweest van de gebeurtenissen terwijl deze anderen overkwamen.
- Vernemen dat de psychotraumatische gebeurtenissen een naast familielid of goed vriend(in), moet de gebeurtenissen gewelddadig van karakter zijn of een ongeval betreffen.
- Ondergaan van herhaaldelijke of extreme blootstelling aan de afschuwwekkend details van de psychotraumatische gebeurtenissen.
Acute stressstoornis B
Zie PTSS:
Negen of meer symptomen in een of meer van de volgende categorieën:
Intrusieve symptomen, negatieve stemming, dissociatieve symptomen, vermijdingssymptomen en arousal symptomen.
Acute stressstoornis C
De duur van de stoornis is drie dagen tot één maand na blootstelling aan het trauma.
Aanpassingsstoornissen A
De ontwikkeling van de emotionele of gedragsmatige symptomen als reactie op aanwijsbare stressoren die optreden binnen drie maanden na het begin van de stressoren.
Aanpassingsstoornissen B
Deze symptomen of gedragingen zijn klinisch significant, zoals blijkt uit een van de of beide volgende kenmerken:
- Duidelijke lijdensdruk die niet in verhouding staat tot de ernst van de stressor, rekening houdend met de externe context en de culturele factoren die de ernst en presentatie van de symptomen kunnen beïnvloeden.
- Significante beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere terreinen.
Aanpassingsstoornissen C
De stressor gerelateerde stoornis voldoet zich niet aan de criteria voor een psychische stoornis en is niet slechts een exacerbatie van een reeds bestaande psychische stoornis.
Somatisch-symptoomstoornis A
Een of meer lichamelijke klachten waar de betrokkene onder lijdt, of die in het dagelijks leven in significante mate verstoren.
Somatisch-symptoomstoornis B
Excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen samenhangend met de lichamelijke klachten of die hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid, tot uiting komend in minstens één van de volgende kenmerken:
- Disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten.
- Een persisterende hoge mate van angst over de gezondheid of klachten.
- Het excessief veel tijd en energie besteden aan deze klachten of aan de zorgen over de gezondheid.
Ziekteangststoornis A
Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte.
Ziekteangststoornis B
Lichamelijke klachten zijn niet aanwezig, of, als die wel het geval is, slechts in lichte mate. Als er een somatische aandoening aanwezig is of een hoog risico om een somatische aandoening te ontwikkelen, is de preoccupatie duidelijk excessief of disproportioneel.