Week 1 Flashcards

1
Q

Waanstoornis

A

De aanwezigheid van een (of meer) wanen, met een duur van één maand of langer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kortdurende psychotische stoornis

A

Aanwezigheid van één (of meer) van de volgende symptomen. Minstens één daarvan moet 1, 2 of 3 zijn:

  1. Wanen.
  2. Hallucinaties.
  3. Gedesorganiseerd spreken (bijvoorbeeld frequente ontsporing of incoherentie).
  4. Ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schizofreniforme stoornis

A

Twee (of meer) van de volgende kenmerken, waarvan elk een significant deel van de tijd gedurende een periode van één maand aanwezig is (of minder, indien succesvol behandeld). Minstens één daarvan moet 1, 2 of 3 zijn:

  1. Wanen.
  2. Hallucinaties.
  3. Gedesorganiseerd spreken (bijvoorbeeld frequente ontsporing of incoherentie).
  4. Ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag.
  5. Negatieve symptomen (zoals verminderde emotionele expressie of initiatiefverlies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schizofrenie A

A

Twee (of meer) van de volgende kenmerken, waarvan elk een significant deel van de tijd gedurende een periode van één maand aanwezig is (of minder, indien succesvol behandeld). Minstens één daarvan moet 1, 2 of 3 zijn:

  1. Wanen.
  2. Hallucinaties.
  3. Gedesorganiseerd spreken (bijvoorbeeld frequente ontsporing of incoherentie).
  4. Ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag.
  5. Negatieve symptomen (zoals verminderde emotionele expressie of initiatiefverlies.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Schizofrenie B

A

Voor een significant deel van de tijd sinds het begin van de stoornis ligt het niveau van functioneren op een of meer belangrijke levensgebieden, zoals werk, interpersoonlijke relaties of zelfverzorging, duidelijk onder het niveau van voor het begin van de stoornis (of, als het begin tijdens de kinderjaren of adolescentie ligt, het is niet gelukt om het verwachte niveau van functioneren op interpersoonlijk gebied, op school en in de studie, en beroepsmatig te bereiken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schizoaffectieve Stoornis A

A

Een ononderbroken ziekteperiode waarin een depressieve of manische stemmingsepisode aanwezig is gelijktijdig met kenmerken uit criterium A voor schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schizoaffectieve Stoornis B

A

Gedurende twee of meer weken binnen de gehele duur van de ziekte moet sprake zijn van wanen of hallucinaties in afwezigheid van een depressieve of manische stemmingsepisode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schizoaffectieve Stoornis C

A

De symptomen die voldoen aan de criteria voor een stemmingsepisode zijn het grootste deel aanwezig van de actieve en restfase van de ziekte aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Manische Episode (ME) A

A

Een duidelijk herkenbare periode met een abnormaal en persisterend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming, en een abnormaal en persisterend verhoogde doelgerichte activiteit of energie, gedurende minstens één week en het grootste deel van de dag, bijna elke dag aanwezig (of elke duur wanneer opname in een ziekenhuis noodzakelijk is).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Manische Episode (ME) B

A

Tijdens de periode van de stemmingsstoornis en de toegenomen energie of activiteit zijn drie (of meer) van de volgende symptomen (vier indien de stemming alleen prikkelbaar is) in significante mate aanwezig en wijken deze opvallend af van het normale gedrag:

  1. Opgeblazen gevoel van eigenwaarde, of grandiositeit.
  2. Verminderde slaapbehoefte (bijv. genoeg aan 3 uur slaap).
  3. Spraakzamer dan gebruikelijk of spreekdrang.
  4. Gedachtevlucht of de subjectieve beleving data gedachten gejaagd zijn.
  5. Verhoogde afleidbaarheid, volgens de betrokkene zelf, of door anderen waargenomen.
  6. Toename van doelgerichte activiteit ( ofwel scoiaal, ofwel op het werk of op school, ofwel seksueel) of psychomotorische agitatie (dat wil zeggen: nutteloze niet-doelgerichte activiteit).
  7. Zich excessief bezighouden met activiteiten waarbij een grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen ( bijv. ongeremde koopzucht, seksuele onbezonnenheid, of onbezonnen zakelijke investeringen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Manische Episode (ME) C

A

De stemmingsstoornis is voldoende ernstig om duidelijke beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren te veroorzaken, of opname in een ziekenhuis noodzakelijk te maken om schade voor zichzelf of anderen te voorkomen, of er zijn psychotische kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hypomanische Episode (HE) A

A

Een duidelijk herkenbare periode met een abnormaal en persisterend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming, en een abnormaal en persisterend verhoogde doelgerichte activiteit of energie, gedurende minstens 4 dagen en het grootste deel van de dag, bijna elke dag aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hypomanische Episode (HE) B

A

Tijdens de periode van de stemmingsstoornis en de toegenomen energie of activiteit zijn drie (of meer) van de volgende symptomen (vier indien de stemming alleen prikkelbaar is) in significante mate aanwezig en wijken deze opvallend af van het normale gedrag:

  1. Opgeblazen gevoel van eigenwaarde, of grandiositeit.
  2. Verminderde slaapbehoefte (bijv. genoeg aan 3 uur slaap).
  3. Spraakzamer dan gebruikelijk of spreekdrang.
  4. Gedachtevlucht of de subjectieve beleving dat gedachten gejaagd zijn.
  5. Verhoogde afleidbaarheid, volgens de betrokkene zelf, of door anderen waargenomen.
  6. Toename van doelgerichte activiteit ( ofwel sociaal, ofwel op het werk of op school, ofwel seksueel) of psychomotorische agitatie (dat wil zeggen: nutteloze niet-doelgerichte activiteit).
  7. Zich excessief bezighouden met activiteiten waarbij een grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen ( bijv. ongeremde koopzucht, seksuele onbezonnenheid, of onbezonnen zakelijke investeringen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hypomanische Episode (HE) C

A

De episode gaat gepaard met een onmiskenbare verandering in het functioneren die niet kenmerkend is voor de betrokkene wanneer deze symptoomvrij is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hypomanic Episode (HE) D

A

De verhoogde stemming en veranderingen in het functioneren kunnen door anderen worden waargenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Depressive Episode (DE)

A

Vijf (of meer) van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest en wijken af van het eerdere functioneren; minstens één van de symptomen is 1 of 2 :

  1. Sombere stemming, gedurende het grootste deel van de dag en bijna elke dag, zoals blijkt uit ofwel subjectieve mededelingen, ofwel uit observatie door anderen.
  2. Duidelijk verminderde interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag.
  3. Significant gewichtsverlies zonder dat het dieet wordt gehouden, of een gewichtstoename (bijv. meer 5% lichaamsgewicht binnen één maand), of bijna elke dag een afgenomen of toegenomen eetlust.
  4. Insomnia of hypersomnia, bijna elke dag.
  5. Psychomotorische agitatie of vertraging, bijna elke dag (waarneembaar door anderen, niet allen subjectieve gevoelens van rusteloosheid of geremd worden).
  6. Vermoeidheid of verlies van energie, bijna elke dag.
  7. Gevoelens van waardeloosheid of excessieve of onterechte schildgevoelens (die het karakter van een waan kunnen hebben), bijna elke dag (niet alleen zelfverwijt of schuldgevoel over het ziek zijn).
  8. Verminderd vermogen to nadenken en concentreren, of besluiteloos heid, bijna elke dag.
  9. Recidiverende gedachten aan de dood (niet alleen de vrees om dood te gaan), recidiverende suïcidegedachten zonder een specifiek plan, of een suïcidepoging, of een specifiek plan om suïcide te plegen.
17
Q

Bipolaire-I-stoornis

A

Er is minstens voldaan aan de criteria voor één manische episode.

18
Q

Bipolaire-II-stoornis

A

Er is minstens voldaan aan de criteria voor één hypomanische episode en minstens één depressieve episode.

19
Q

Cyclothyme stoornis

A

Minstens twee jaar (één jaar bij kinderen en adolescenten) zijn er talrijke perioden met licht manische symptomen geweest die niet voldoen aan de criteria voor een hypomanische episode, en talrijke perioden met depressieve symptomen die niet voldoen aan de criteria voor een depressieve episode.

20
Q

Specifieke fobie A

A

Duidelijke angst of vrees voor een specifiek object of specifieke situatie ( zoals vliegen, hoogtes, dieren, een injectie krijgen, bloed zien)

21
Q

Specifieke fobie B

A

Het object van de fobie of fobische situatie roept bijna altijd onmiddellijk angst of vrees op.

22
Q

Specifieke fobie C

A

Het object van de fobie of fobische situatie wordt bewust vermeden, of alleen verdragen met intense angst of vrees.

23
Q

Specifieke fobie D

A

De angst of vrees is buiten proportie ten opzichte van het werkelijke gevaar dat het specifieke object of de specifieke situatie met zich meebrengt, de sociaal-culturele context in acht genomen.

24
Q

Sociale-angststoornis A

A

Duidelijke angst of vrees voor één of meer sociale situaties waarin de betrokkene wordt blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door anderen. Voorbeelden zijn sociale interacties (bijv. een gesprek voeren, onbekende mensen ontmoeten), geobserveerd worden (bijv. eten of drinken)en een prestatie leveren in het bijzijn van anderen (bijv. een toespraak houden). Bij kinderen moet de angst optreden rond leeftijdsgenoten, niet alleen volwassenen.

25
Q

Sociale-angststoornis B

A

De betrokkene vreest dat hij of zij zich zodanig zal gedragen of in zo’n mate angstverschijnselen zal vertonen dat anderen hierover negatief zullen oordelen (omdat het vernederend of gênant is; of tot afwijzing zal leiden door of aanstoot zal geven bij anderen).

26
Q

Sociale-angststoornis C

A

De sociale situaties roepen bijna altijd angst of vrees op. Bij kinderen kan de angst of vrees zich uiten in huilen, driftbuien, verstijven, vastklampen, wegduiken of niet spreken in sociale situaties.

27
Q

Sociale-angststoornis D

A

De sociale situaties worden vermeden, of alleen verdragen met intense angst of vrees.

28
Q

Sociale-angststoornis E

A

De angst of vrees is buiten proportie ten opzichte van het werkelijke gevaar dat de sociale met zich meebrengt, de sociaal-culturele context in acht genomen.

29
Q

Paniekaanval als specificatie

A

Een paniekaanval is geen opzichzelfstaande psychische stoornis en kan niet worden gecodeerd. Ze kunnen optreden binnen alle angststoornissen en ook andere psychische stoornissen (zoals depressieve-stemminsstoornissen, de posttraumatische stressstoornis, stoornissen in het gebruik van een middel) en sommige somatische aandoeningen (zoals hart-, ademhalings- en vestibulaire en maag-darmaandoeningen). Als de aanwezigheid van een paniekaanval wordt herkend, dient deze worden te worden genoteerd als een specificatie (bijv. ‘posttraumatische stressstoornis met paniekaanvallen’).
Een plotselinge golf van intense angst of intens onbehagen die binnen enkele minuten een piek bereikt, en die gepaard gaat met vier (of meer) van de volgende symptomen:
1. Hartkloppingen, bonzend hart of een versnelde hartslag.
2. Transpireren
3. Trillen of beven.
4. Gevoelens van ademnood of verstikking.
5. Het gevoel van naar adem snakken.
6. Pijn of een onaangenaam gevoel op de borst.
7. Misselijkheid of maag-/buikpijnklachten.
8. Een gevoel van duizeligheid, onvastheid, licht in het hoofd zijn of flauwvallen.
9. Koude rillingen of opvliegers.
10. Paresthesieën (verdoofd of tintelend gevoel).
11. Derealisatie (gevoelens van onwerkelijkheid) of depersonalisatie (het gevoel van vervreemd van zichzelf zijn).
12. Vrees o de zelfbeheersing te verliezen of ‘gek te worden’.
13. Vrees om dood te gaan.
Cultuurspecifieke symptomen zijn ook mogelijk maar tellen niet meer voor de vier verplichte symptomen.

30
Q

Paniekstoornis A

A

Recidiverende onverwachte paniekaanvallen. Een plotselinge golf van intense angst of intens onbehagen die binnen enkele minuten een piek bereikt, en die gepaard gaat met vier (of meer) van de volgende symptomen (kan uitstaan vanuit kalmte of bestaande angst):
1. Hartkloppingen, bonzend hart of een versnelde hartslag.
2. Transpireren
3. Trillen of beven.
4. Gevoelens van ademnood of verstikking.
5. Het gevoel van naar adem snakken.
6. Pijn of een onaangenaam gevoel op de borst.
7. Misselijkheid of maag-/buikpijnklachten.
8. Een gevoel van duizeligheid, onvastheid, licht in het hoofd zijn of flauwvallen.
9. Koude rillingen of opvliegers.
10. Paresthesieën (verdoofd of tintelend gevoel).
11. Derealisatie (gevoelens van onwerkelijkheid) of depersonalisatie (het gevoel van vervreemd van zichzelf zijn).
12. Vrees o de zelfbeheersing te verliezen of ‘gek te worden’.
13. Vrees om dood te gaan.
Cultuurspecifieke symptomen zijn ook mogelijk maar tellen niet meer voor de vier verplichte symptomen.

31
Q

Paniekstoornis B

A

Minstens één van de aanvallen is gevolgd door een maand (of langer) één of beide van de volgende kenmerken:

  1. Persisterend bezig zijn met of bezorgdheid over nieuwe paniekaanvallen of de gevolgen daarvan (bijv. verlies van zelfbeheersing, een hartaanval krijg, ‘gek worden’).
  2. Een significante, maladaptieve gedragsverandering in samenhang met de aanvallen (bijv. gedrag om paniekaanvallen te voorkomen, zoals vermijding van lichamelijke inspanning of onbekende situaties).
32
Q

Agorafobie A

A

Duidelijke angst of vrees voor één (of meer) van de volgende situaties:

  1. Gebruikmaken van (openbaar) vervoer (zoals auto, bus, trein, schip, vliegtuig).
  2. Zich in een open ruimte bevinden (zoals parkeerplaatsen, marktpleinen, bruggen).
  3. Zich in een afgesloten ruimte bevinden (zoals winkels, theaters, bioscopen).
  4. In de rij staan of zich in een menigte bevinden.
  5. Alleen buitenshuis zijn.
33
Q

Agorafobie B

A

De betrokkene vreest of vermijdt deze situaties vanwege de gedachte dat ontsnappen moeilijk zal zijn of hulp niet beschikbaar wanneer zich panieksymptomen of andere machteloos makende of gênante symptomen zouden ontwikkelen (zoals de angst om te vallen bij ouderen; angst voor incontinentie).

34
Q

Agorafobie C

A

De agorafobische situaties roepen bijna altijd angst of vrees op.

35
Q

Agorafobie D

A

De agorafobische situaties worde bewust vermeden, vereisen de aanwezigheid van een begeleidend persoon, of worden slecht verdragen met intense angst of vrees.

36
Q

Agorafobie E

A

De angst of vrees is buiten proportie ten opzichte van het werkelijke gevaar dat de agorafobische situaties met zich meebrengen, de sociaal-culturele context in acht genomen.

37
Q

Gegenerealiseerde-angststoornis A

A

Excessieve angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens) die gedurende minstens zes maanden vaker wel dan niet aanwezig zijn, en betrekking hebben op een aantal gebeurtenissen of activiteiten (zoals de prestaties op het werk of op school).

38
Q

Gegenerealiseerde-angststoornis B

A

De betrokkene vindt het moeilijk om de bezorgdheid onder controle te houden.

39
Q

Gegenerealiseerde-angststoornis C

A

De angst en bezorgdheid gaan gepaard met drie (of meer) van de volgende zes symptomen (waarbij minstens enkele symptomen de afgelopen zes maanden meer dagen wel dan niet aanwezig zijn geweest):

  1. Rusteloosheid; opgedraaide of gespannen gevoel.
  2. Snel vermoeid raken.
  3. Moeite met zich kunnen concentreren, of ergens niet op kunnen komen.
  4. Prikkelbaarheid.
  5. Spierspanning.
  6. Slaapstoornis (moeite met in slaap komen of doorslapen, of een onrustige slaap met het gevoel niet uitgerust te zijn).