Week 3 Flashcards
1
Q
de toename
A
Het meer of groter worden.
2
Q
de afname
A
Het minder of kleiner worden.
3
Q
onweerstaanbaar
A
Heel aantrekkelijk.
4
Q
smachten naar
A
Verlangen naar.
5
Q
iemand versieren
A
Heel aardig tegen iemand doen met als doel ervoor te zorgen dat diegene verliefd op jou wordt.
6
Q
het sjabloon
A
Vorm of tekening om vaker te gebruiken.
7
Q
intens
A
Heel erg.
8
Q
verschaffen
A
Zorgen dat iemand iets krijgt.
9
Q
inclusief
A
Dat hoort erbij.
10
Q
ergens in verzeild raken
A
Toevallig terechtkomen in een bepaalde situatie.
11
Q
tot elke prijs
A
Wat het ook kost, wat voor moeite het ook kost.
12
Q
ergens je ogen niet vanaf kunnen houden
A
Boeiend, je blijft er naar kijken.