Week 1 Flashcards
1
Q
zich ergens voor opgeven
A
Aangeven dat je ergens aan mee wil doen, of dat je lid wil worden.
2
Q
zich ergens voor afmelden
A
Niet meedoen, geen lid zijn.
3
Q
de maillot
A
Dikke kousen met een broekje eraan vast.
4
Q
de choreografie
A
Van tevoren bedachte passen en bewegingen die een danser maakt.
5
Q
het voetenwerk
A
Manier waarop je je voeten gebruikt bij sporten en bij dansen.
6
Q
de bevestiging
A
Iemand laat weten of iets klopt, of doorgaat.
7
Q
het type
A
Persoon met bepaalde eigenschappen.
8
Q
de commissie
A
Groep mensen die samen iets moeten regelen.
9
Q
omschrijven
A
Met woorden aangeven wat iets is, of wat iets betekend.
10
Q
constateren
A
Vaststellen.
11
Q
allerminst
A
Helemaal niet.
12
Q
ergens je hand niet voor omdraaien
A
Iets heel gemakkelijk doen.