Week 1 Flashcards

1
Q

zich ergens voor opgeven

A

Aangeven dat je ergens aan mee wil doen, of dat je lid wil worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zich ergens voor afmelden

A

Niet meedoen, geen lid zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de maillot

A

Dikke kousen met een broekje eraan vast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de choreografie

A

Van tevoren bedachte passen en bewegingen die een danser maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het voetenwerk

A

Manier waarop je je voeten gebruikt bij sporten en bij dansen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de bevestiging

A

Iemand laat weten of iets klopt, of doorgaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het type

A

Persoon met bepaalde eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de commissie

A

Groep mensen die samen iets moeten regelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

omschrijven

A

Met woorden aangeven wat iets is, of wat iets betekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

constateren

A

Vaststellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

allerminst

A

Helemaal niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ergens je hand niet voor omdraaien

A

Iets heel gemakkelijk doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly