Week 2 Flashcards

1
Q

vergruizen

A

Sterk afkeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

adoreren

A

Aanbidden, bewonderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de vedette

A

Door zijn prestatie erg populair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de aanhang

A

Mensen die je volgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het debuut

A

Eerste optreden of eerste wedstrijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de souplesse

A

Soepelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verwerven

A

Iets krijgen door er moeite voor te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de reputatie

A

Goede of slechte naam waardoor iemand of iets bekend is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gezegend zijn met

A

Geluk hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

er wel pap van lusten

A

Iets heel graag doen of gek op zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly