week 3 Flashcards

1
Q

Wat is de functie van het botweefsel?

A
  • zich aanpassen aan veranderingen in belasting
  • schade repareren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

benoem de functies van osteoclasten en osteoblasten?

A

osteoclasten: zorgen voor de afbraak van bot –> wordt gereguleerd door hormonen (duur: week)
osteoblasten: zorgen voor nieuw aanmaak van bot (duur: 6 tot 9 maanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe ontstaat osteomalacie?

A
  • weinig zonlicht
  • weining vit D in dieet
  • slechte aborptie vit D in darmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat betekent hyperparathyreoidie?

A

De toestand waarbij er teveel parathormoon wordt aangemaakt

primair: bijschildklier hyperplasie/adenoom
serum calcium verhoogd

secundair: nierinsuffiecientie, voedingsdeficientie. Serum calcium normaal/laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

benoem de functies van het bod

A
  1. mechanisch
  2. synthetisch: vorming van bloedcellen en afweersysteem
  3. metabool: opslag van mineralen, groeifactoren en endocrien orgaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de samenstelling van het bot?

A
  • mineraal: hydroxyapatieet 60%
  • extracellulaire eiwitmatrix (ECM, osteoid) 30%
  • bloedvaten 8%
  • cellen 2% –> belangrijkste bron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waaruit ontstaan osteoblasten? Tot wat ontwikkeld het zich vervolgens?

A

uit mesencgymale stamcellen
- osteocyt
- lining cell (inactief)
- apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveelprocent van de botcellen bestaat uit osteoblasten?

A

4 - 6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van osteocyt?

A
  1. sensor van mechanische belasting
    - belasting is essentieel
    - immobilisatie: leidt tot dood van osteocyten
  2. reguleert betombouw
    - RANK (stimulator botafbraak)
    - Sclerostine (remmer van botvormig)
  3. reguleert fosfaat homeostase
    - productie van FGF23 (stimuleert fosfaat uitscheiding in de nier)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waaruit ontstaat een osteoclast? hoe vindt die vorming plaats?

A

hematopoetische stamcel
2. monocyt (meerdere)
3. pre-osteoclast
4. fusie –> osteoclast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De term resorptie wordt gebruikt in het verhaal van de osteoclast, wat willen ze hiermee zeggen?

A

De osteoclast hecht aan de bosmatrix waar hij vervolgens het calcium oplost en de botmatrix afbreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom is een afgesloten resorptiecompartiment belangrijk?

A
  • lokaal hele sterke zuurtegraad (om Ca op te kunnen lossen)
  • geen verspreiding van zuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke celonderdeel zorgt voor de verzuring in het proces resorptie? en welk enzym is betrokken bij de afbraak bot eiwitmatrix?

A

protonenpomp –> verzuring (HCL)

Cathepsine K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de drie belangrijkste eiwitten die betrokken zijn bij de vorming van osteoclasten?

A

receptor: RANK
ligand: RANKL (RANK Ligand)
Decoy receptor: OPG (Osteoprotegerine) alternatieve bindingsplaats voor RANK Ligand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer kan er fusie plaatsvinden van pre-osteoclasten?

A

Dit kan alleen wanneer de RANK op het pre-osteoclasten worden gebonden aan RANKL die vanuit de osteocyten/osteoblasten komen. OPG binden aan de RANKL wat er voor zorgt dat deze niet meer kunnen binden aan RANK en er dus geen osteoclasten gevormd kunnen worden omdat er geen fusie plaatsvind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er bij veroudering met de osteoblasten vanuit de mesenchymale stamcellen?

A

minder osteoblasten en meer adipocyten (vetcellen) –> osteoporose/(fatty bone marrow)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Benoem de delen van het bod van buiten naar binnen?

A
  1. epifyse
  2. metafyse
  3. diafyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

benoem een aantal kenmerken van het trabeculair bod.

A
  • sponsachtig netwerk van fijne botbalkjes en -platen.
  • 20% van de massa van het bot
  • hoge ombouw (20/30% per jaar)
  • met name aan de uiteinden van de botten

essentiële functies
- efficiente verdeling van belastingkrachten
- sterkte en elasticiteit
- mineraal metabolisme (bij deficiëntie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

benoem een aantal kenmerken van het corticale bot

A
  • dichte buitenkant van compact bot
  • bepaalt de vorm van het bot
  • 80% van de botmassa
  • ombouwactiviteit 2-3% per jaar

essentiele functies
- verzorgt biomechanische sterkte
- aanhechtingsplaats voor pezen en spieren
- bescherming van beenmerg met daarin de stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de haverse systemen?

A

lagen van bot met een centraal kanaal voor de bloedvaten, deze vormen een osteon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoe noemen we de kanalen die in het bod lopen? verticaal (lange kant) en horizontaal (korte kant)?

A

verticaal: haverse kanaal
horizontaal: kanaal van volkmann

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

noem een aantal kenmerken van het periosteum (botvlies, periost)?

A
  • buitenkant van botweefsel
  • dubbellaags:
    – buitenste laag: bindweefsel en collageen
    – binnenste laag: cellen (MSC’s)
  • voorzien van zenuwvezels, bloedvaten en lymfevaten
  • diktegroei van het bot
  • zorgen voor peesverbindingen (aanhechting spier aan bot)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

noem een aantal kenmerken van het endosteum

A
  • binnenkant van botweefsel, bekleedt de mergholte, binnenkant haverse kanalen en trabeculair bot
  • enkellaags: MSC’s en collageen vezels
  • rol in groei en ontwikkeling van bot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is endochondrale botvorming?

A

vervanging van kraakbeen naar bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is intramembraneuze bolvormig?

A

directe botvorming

(vorming van schedel en sleutelbeen botten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat veranderd er aan de corticale botstructuur tijdens veroudering? wat is daar wel het nadeel van?

A
  • botvorming aan de buitenzijde om verlies aan de binnenzijde te compenseren.
  • grotere diameter: dezelfde botsterkte

Nadeel: groter oppervlak beschikbaar voor resorptie –> corticale porositeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer vind groei ‘modeling’ van de botten plaats en wanneer vind reparatie ‘remodeling’ plaats?

A

modeling/groei: voorafgaand aan de het sluiten van de groeischijven
- botafbraak en botvorming: fysiek gescheiden

reparatie/remodeling: gehele leven.
- 5 -10% van het skelet per jaar
- botafbraak en botvorming: in hetzelfde gebied, kleine reparaties. (BMU genoemd “bone remodeling unit”)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het eindhormoon van het groeihormoon en wat is het target orgaan?

A

IGF-1 –> lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zorgt voord de remming van ACTH

A

Dopamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe noemen we een tumor die ontstaat/overproductie TSH hormoon.
- GH
- prolactine
- LH/FSH

A

TSH oma
- GH
- prolactine: prolactinoom
-

31
Q

Wat is Bitemporale hemianopsie?

A

storing waardoor gezichtsveld minder is (van buiten naar binnen)

32
Q

Wat is de meest gebruikte dopamine agonist?

A

cabergoline

33
Q

Wat is Acromegalie?

A

kyphose: kromme rug
klachten:
- hoofdpijn
- zweten
- afhangende mondhoek
- moeheid en gewrichtspijn

34
Q

Wat doet PTH om de calciumconcentratie te verhogen? noem de drie processen

A

PTH stimuleert 1a-hydroxylase waarbij vitamine D vanuit de inactieve vorm wordt omgezet in de actieve vorm waardoor in de darmen zowel meer calcium als fosfaat wordt opgenomen

PTH zorgt ervoor dat osteoclasten meer actief worden –> meer resorptie

PTH remt SLC34A1/SLC34A3 in de nier waardoor er meer fosfaat wordt uitgeplast en je houd meer calcium vast.

35
Q

Wat gaat het bot doen naar aanleiding van de toename actief vit D en fosfaat?
(HC 2 10:36 uur)

A

Er wordt meer FGF23 aangemaakt waardoor 1a-hydroxylase wordt geremd –> minder calcium/fosfaat opname in de darm

FGF23 remt ook SLC34A1/SLC34A3 waardoor minder fosfaat behoud (meer uitplassen)

FGF23 remt PTH excretie waardoor je minder activiteit hebt van osteoclasten en er ook minder PTH wordt omgezet in 1a-hydroxylase.

36
Q

Welke twee waardes heb je nodig om het gecorrigeerd calcium te berekenen?

A
  1. albumine
  2. calcium
37
Q

Wat doet calcitonine?

A
  1. directe remming osteoclastaire botresorptie

minder belangrijk als PTH en TSH

38
Q

Wat is de invloed van vitamine D op de botafbraak (ca huishouding)?

A
  1. stimuleert calcium en fosfaat absorptie in de darm
  2. stimuleert osteoclastaire botresorptie
  3. stimuleert de productie van fibroblast groeifactor 23 (FGF23)
39
Q

Welke aandoeningen kunnen ontstaan uit lage fosfaatconcentraties?

A

skelet: rachitis (jeugd), osteomalacie (ouderen) met verkromming, botpijnen en breuken.

spieren: spierpijn en spierzwakte
vermoeidheid
dysfunctie van hart en hersenen

40
Q

Wat zijn risicogroepen voor een vitamine D tekort?

A
  • ouderen mensen
  • mensen met een migratieachtergrond
41
Q

benoem de soorten hyperparathyreoidie.

A

primaire hyperparathyreoidie:
- toegenomen PTH-productie op basis van primaire bijschildklierziekte

secundaire hyperparathyreoidie:
- toegenomen PTH afgifte als gevolg van een langdurige hypocalciemie.

tertiaire hyperparathyreoidie:
- autonome PTH-overproductie in plaats van PTH afgifte in het kader van een secundaire hyperparathyreoidie.
(bijschildklier reageert niet meer op de spiegels van het calcium in het bloed)

42
Q

benoem de neurologische-, gastrointestinale-, urologische-, cardiale symptomen van een hypocalciemie.

A

neuro:
- concentratiestoornissen
- depressie
- verwardheid/coma
- verminderde spierkracht

gastro
- misselijkheid, braken
- obstipatie
- ulcus pepticum, pancreatitis

urologisch:
- polyurie (polydipsie)
- nierstenen

cardiaal: ritmestoornissen
- bradycardie
- AV-blok

43
Q

Wat zijn:
- osteoporose (benoem hierbij ook een kenmerk over balans)
- osteomalacie

A

osteoporose: botdichtheid is minder, bosbalkjes zijn minder dik (meer gaten er tussen)
bij osteoporose is de balans tussen productie en afbraak van bot verstoord

osteomalacie: fosfaatontkalking/botontkalking

44
Q

wat zijn risicogroepen voor osteoporose?

A
  • vrouwen post menopauzaal >60 jaar
  • mannen > 70 jaar
  • mannen en vrouwen die al eerder een breuk hebben gehad > 50 jaar

andere factoren:
1. gebruik van corticosteroid meer dan 3 maanden
2. laag lichaamsgewicht
3. familiair

45
Q

Wat wordt veroorzaakt bij iemand met osteoporose bij een 65 jarige vrouw of ouder?

A

khyposis

46
Q

Welke gradaties hebben we bij wervelfracturen?

A

Graad 1: 20-25%
Graad 2: 25-40%
Graad 3: >40%

47
Q

Wat is de gouden standaard voor het diagnosticeren van osteoporose?

A

DEXA scan

48
Q

Welke DD passen ook bij het zien van een DXA scan bij mensen met vermoedelijk osteoporose?

A
  • morbus kahler/multiple myeloma (incaping)
  • osteoblastic metastase (dense kleur)
  • osteolytic metastase
49
Q

Wat voor technieken hebben we voor de kwantificering van massa, dichtheid of andere materiaal eigenschappen bot?

A

Dexa
computertomografie (CT-scan)
MRI
Ultrageluid (echo)

50
Q

Wat is de reden dat er meer vrouwen met osteoporose zijn dan mannen?

A

Tijdens de menopauze van de vrouwen verliezen zij oestrogeen wat voor activaitie van meer osteoclasten zorgt –> botafbraak

51
Q

Waar worden de T- en de Z-scores voor gebruikt

A

Tscore: ten opzichte van de gemiddelde waarde van jong volwassenen
Z-score: ten opzichte van de gemiddelde waarde van leeftijd en geslacht

52
Q

Wat gebeurt er met de RANKL in de menopauze van de vrouwen?

A

oestrogeen zorgt voor een overproductie van RANKL waardoor uiteindelijk veel meer osteoclasten hebt –> ontstaan osteoporose

53
Q

Waarom komt osteoporose minder vaak voor bij mannen dan bij vrouwen?

A
  • veel vaker een secundaire oorzaak dan bij vrouwen (>50%)

belangrijkste
- overmatig alcholgebruik
- gebruik corticosteroïden
- testosteron deficiëntie

54
Q

Wanneer moet je aanvullend onderzoek doen naar fractuurrisico?

A
  1. personen ouder dan 50 jaar met een recente fractuur (<2 jaar geleden)
  2. personen die behandeld worden met glucocorticoiden
  3. personen met risicofactoren voor een fractuur, zonder fractuur in het afgelopen jaar en zonder gebruik van glucocorticoiden.
55
Q

Wat zou je doen bij: (factuurrisico)
1. personen ouder dan 50 jaar met een recente fractuur (<2 jaar geleden)

A
  1. DXA en VFA (vertebrale fracture assessment)
  2. labaratoriumonderzoek
  3. evalueer het valrisico bij vrouwen en mannen ouder dan 50 jaar met een recente fractuur
56
Q

Wat zou je willen prikken bij een persoon met factuurrisico?

A
  • BSE(bezinking), calcium, albumine, creatinine, TSH en 25(OH)D, alkalische fosfatase
  • bij mannen jonger dan 70: serum testosteron
  • op indicatie: eiwitspectrum, coeliakieserologie, PTH, 24 uurs urine calcium en creatinine.
57
Q

Wat zou je doen bij: (factuurrisico)
2. personen die behandeld worden met glucocorticoiden

A

indien prednison dosis >= 2,5 mg bij personen ouder dan 40 jaar
- verricht DXA en VFA

58
Q

Welk hulpmiddel wordt gebruikt om het factuurrisico te bepalen in de komende 10 jaar?

A

FRAX risk calculator

59
Q

Wat zijn de beperkingen van FRAX risk calculator

A

het model corrigeert niet voor de aanwezigheid van:
- wervelfracturen
- dosis en duur van steroïden gebruik
- valevents

niet goed geschikt om personen te selecteren die in aanmerking moeten komen voor aanvullend onderzoek

geen consensus over drempelwaarde voor behandeling

FRAX lijkt wel geschikt voor risico-communicatie met de patiënt

60
Q

Benoem een aantal preventieve maatregelen voor mensen met osteoporose.

A
  • valpreventie (sanering medicatie, viruscorrectie, fysiotherapie)
  • verminderen valimpact (heupbeschermers)
61
Q

Wat zijn de aanbevelingen calcium voor mensen met osteoporose?

A
  • dagelijks calciuminname van 1000 tot 1100 mg –> middels voeding
  • calciumsuppletie van 1000 mg/dag bij < 2 zuivelproducten
  • geef calciumsuppletie van 500 mg bij 2-3 zuivelproducten.
62
Q

Wat is de aanbeveling vitamine D dagelijks? Bij hoeveel microgram krijg je weer een hogere kans op vallen?

A
  • per dag 20 microgram per dag
  • dagdosering van > 75 microgram zorgt wat zorgt voor hogere risico vallen.
63
Q

Wat doet het medicatie raloxifene dat gebruikt wordt bij mensen met osteoporose?

A
  • significante reductie aantal wervelfracturen
  • geen reductie aantal niet-wervel en heupfracturen
  • significante reductie kans mammacarcinoom
  • verhoogd risico trombo-embolische events
64
Q

Wat doet het medicatie bisfosfonaten dat gebruikt wordt bij mensen met osteoporose? (meest voorgeschreven medicament)

A
  • remmen functioneren osteoclasten
  • verlaging van botturnover
  • lichte stijging van de BMD en verbetering van de microarchitectuur

voorbeelden zijn alendronaat en risedronaat –> zowel de kans op wervel fx als niet-wervel fx als heup fx zijn allemaal verlaagd

65
Q

Wat doet het medicatie denosumab dat gebruikt wordt bij mensen met osteoporose?

A
  • onderdrukken van osteoclasten
  • intraveneuze behandeling 2 maal per jaar

nadeel: wanneer je stopt met deze medicatie zie je een verhoogde activiteit van osteoclasten die terugkeren (rebound effect)

66
Q

Wat zijn de symptomen van urolithiasis? (nierstenen)

A
  • niersteen: flankpijn
  • uretersteen: koliekpijn
  • blaassteen: strangurie
  • soms asymtomatisch
67
Q

Wat doet het medicatie romosozumab dat gebruikt wordt bij mensen met osteoporose?

A

sclerostine
- remmer van de botaanmaak
- alleen geproduceerd in skelet (osteocyt)
- Bij afwezigheid door mutatie fenotype met verhoogde BMD (Sclerosteose, v Buchem)

wanneer je dus geen sclerostine hebt heb je geen remming van de botaanmaak –> dikke botten, met name verdikt schedel

romosozumab: monoclonaal menselijk antilichaam tegen sclerostine (je remt sclerostine dus remt het remmen van botaanmaak –> botvergroting)

68
Q

benoem de medicateuze behandelingen van osteoporose in nederland

A

remmers van de botafbraak
- oestrogenen
- SERM’s (raloxifene)
- bisfosfonaten
- antilichamen tegen RANKL (Denosumab)

stimulatoren van botaanmaak
- teriparatide
- abaloparatide –> r PTH (niet in NL)
- Romosozumab

69
Q

Wat zijn de symptomen van urolithiasis?

A
  • niersteen: flankpijn
  • uretersteen: koliekpijn
  • blaassteen: strangurie
  • soms asymptomatisch
70
Q

Wat is precies een Randall’s plaque waardoor nierstenen kunnen ontstaan?

A
  • apathie neerslag in de lis van Henle
  • uitbreiding in intersititium
  • urotheel erodeert en steenmatrix in contact met urine
  • CaOx in urine bedekt matrix
  • urine supersaeeruatie geeft kristalvorming
71
Q

benoem de steen samenstelling van nierstenen.

A
  • calcium 80% (calciumoxalaat, calciumfosfaat)
  • struiven 11% (amoniummagnesiumfosfaat, ‘infectiesteen’)
  • urinezuur 3%
  • cystine 1%
72
Q

Wat is het standaard dieet advies bij steenpatenten?

A
  • 2,5-3L vochtintake gespreid over dag, pH neutrale drank, diurese 2-2,5lit/d
  • groenten en vezels, normale calcium intake; beperkte zout-, dierlijke eiwit- en vitaminesuppl-inname
  • BMI normaliseren, dagelijkse fysieke activiteit, meer drinken bij veel vochtverlies.
73
Q
A