week 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn de belangrijkste functies van het bloedvatenstelsel?

A
  • Transport van voedingsstoffen en afbraakproducten
  • Warmtetransport
  • Doorgeven van krachten/druk
  • Snelle chemische signalering (hormonen en neurotransmitters)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn fysische kenmerken van het circulatiesysteem?

A
  • Gesloten systeem: pompt in rust 5 l/min, bij sporten zo’n 25 l/min
  • Goede verdeling over organen (zo’n 100.000 km aan vaten)
  • Grote drukverschillen 80-120 mmHg
  • Pulserende flow vs. continue flow
  • Flexibele elastische buizen (geen starre)
  • Bloed is heterogene vloeistof met viskeuze eigenschappen
  • Hoge perifere weerstand
  • Bloedvolume 6L en 65% in veneuze systeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan het bloed stromen?

A

Druk (te groot begrip, betekent meer: kracht loodrecht op object boven eenheidsgebied)

Daarom: vloeistofdruk: kracht die per oppervlakte-eenheid op een object in de vloeistof wordt uitgeoefend (bijv. afbeelding van alle kanten druk op een bal in een bak (hoe dieper de bal hoe meer druk))
- Andere componenten zijn: zwaartekracht, versnelling en krachten die van buitenaf komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de Wet van Pascal en wat geldt er bij deze wet?

A

p = rho (p) * g * h (eenheden in afbeelding)

Er geldt:
- Vloeistof oefent even grote druk uit in alle richtingen
- Druk in een horizontaal vlak is overal gelijk
- Druk neemt wel toe met de diepte
- Gaat over een hydrostatische druk

Dit betekend dus ook dat in het lichaam de druk in het hoofd veel lager is dan in de voeten (zie afbeelding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen flow en snelheid en wat is het verband ertussen?

A

Flow (F) = volumestroom per seconde, maat voor de hoeveelheid vloeistof per tijdseenheid in m^3/s –> berekenen met: F = A (opp.) * l (lengte) / t (tijd)
Snelheid (v) = snelheid van een deeltje in m/s (hoeveel afstandsverplaatsing in een bepaalde tijd (1 seconde))

Verband is: F = v * A

Voorbeeld in afbeelding: F = v * A = 10 ml/s = 10 cm^3/s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zegt de continuïteitsvergelijking en wat kun je er mee?

A

Ervan uitgaan dat het een gesloten systeem is (dus kijkend naar alle arteriolen of alle capillairen) zonder verliezen: Flow in = Flow uit, er geldt dan (zie ook in afbeelding):
- Bloed is incompressibel (volume veranderd niet): L1 * A1 = L2 * A2
- Per tijdseenheid geldt dan: L1 / t * A1 = L2 / t * A2
- Volumestroom (flow): F1 = F2 = constant
- En (l/t)=v geldt dus: v1 * A1 = v2 * A2 = constant

Een vat wat zich opsplitst in 2 vaten heeft dus een even grote flow als de twee vaten na splitsing opgeteld
–> Als A (opp.) doorsnede vat toeneemt, daalt snelheid en dus daalt flow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de verhouding tussen de bloedsnelheid en de vaatdoorsnede?

A

Doorsnede neemt af –> snelheid wordt groter, volgens de continuïteitsvergelijking want het is een gesloten systeem

Niet te maken met de weerstand van de vaten. Vertakken van vaatjes zorgt voor een veel lagere stroomsnelheid in capillairen (zie afbeelding).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de Wet van Bernoulli (wet van behoud van energie), uit welke onderdelen bestaat deze en wat kun je er mee?

A

p + 1/2 x rho x v^2 + rho x g x h = constant
- p = pomp energie: drukopbouw hart
- 1/2 x rho x v^2 = kinetische energie (bewegings- en stromingsenergie)
- rho x g x h = potentiële energie

Je kijkt over een lokale situatie
Voorbeeld in afbeelding: snelheid hoger door stenose, dus p moet dalen om Bernoulli constant te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is viscositeit en wat heeft dit met het plasma-skimming effect te maken?

A

De weerstand tegen glijden wanneer 2 lagen vloeistof tegen elkaar schuiven
- In een buis zorgt dit voor een snelheid aan de randen van ong. 0 en in het midden het hoogste. Bijv. bloedcellen zullen in het centrum van de bloedbaan stromen en hierdoor relatief minder erytrocyten in een vertakking schieten –> plasma-skimming effect (oorzaak is laminaire stroming bloed)
- Stroop hoge viscositeit, water lage viscositeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 2 verschillende soorten flow heb je?

A

Zie afbeelding voor duidelijke weergave
Laminaire flow:
- Volgt wet van Poiseuille
- Je hoort geen geruis in de stroming
- Bloeddeeltjes stromen axiaal (plasma-skimming effect –> vertakking kleinere concentratie erytrocyten dan hoofdbuis)

Turbulente flow:
- Bijv. bij een vernauwing in een vat, hierdoor gaat het bloed na de vernauwing gek stromen of bij een vernauwing op grotere afstand van een vat
- Ontstaat bij systole en inspanning
- Korst extra druk
- Met stethoscoop geruis hoorbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kun je met het getal van Reynolds?

A

Als Re < 2000 dan stroomt het bloed laminair, als Re > 3000 dan stroomt het bloed turbulent –> blijft wel een soort schatting (empirische formule: verschil niet heel precies)

Formule: Re = (2 * r * v_gem * rho) / (viscositeit)

Met r = straal vat, v_gem = gemiddelde stroomsnelheid, rho = dichtheid vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de negatieve consequenties van turbulentie (turbulente flow)?

A
  • Optreden van vaatgeruis
  • Vaat trilling voelbaar
  • Energieverlies –> hart moet harder pompen
  • Beschadigingen vaatwand en bloedplaatjes
  • Trombosevorming (vaak in de benen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het voordeel van turbulentie (turbulente flow)?

A

Je kunt er een bloeddrukmeting mee doen en iemands bloeddruk vaststellen:
Manchet oppompen tot boven de bovendruk –> leeglopen tot het bloed turbulent gaat stromen, je hoort geruis (bovendruk systole bereikt) –> leeglopen tot je het geruis niet meer hoort, bloed stroomt dan laminair (onderdruk systole bereikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de Wet van Poiseuille (vaatweerstand)?

A

Alleen stroming (F) als er drukverschil is: p_1,gem - p_2,gem = R * F (alleen bij laminaire flow)
- Weerstand te berekenen met formule in de afbeelding (in serie: Rtotaal=R1+R2+etc. en parallel: 1/Rtotaal=1/R1+1/R2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waardoor wordt de gemiddelde druk bepaald en wat is de druk in de grote en kleine circulatie?

A

p_gem bepaald door:
- Cardiac output, F = deltaV * f (slagvolume * frequentie)
- Perifere weerstand R (in serie: Rtotaal=R1+R2+etc. en parallel: 1/Rtotaal=1/R1+1/R2)

Druk voor organen hoog, na organen laag en drukverval arteriolen het grootst door wrijvingsverliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is compliantie?

A

Heeft te maken met de rekbaarheid van de aorta (is elastisch en zet uit bij snelle vullen om bloed op te slaan) –> meer rekbaarheid = hogere compliantie

Formule: C = deltaV / (p_s - p_d) bij een hartslagfrequentie (f) en per slag deltaV mL in de aorta

Begin terugveren en begin uitzetten aorta = pulsdruk (drukvariatie op 1 plaats) = P_systolisch - P_diastolisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het effect van compliantie bij ouderdom?

A

Compliantie neemt af als je ouder wordt –> weinig elastische arteriewand –> bij eenzelfde hoeveelheid volume verandering een veel grotere drukverandering –> hart moet harder werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurt er met de pulsdruk als…
- Je de trap oploopt (inspanning)
- Er een vaatvernauwing is
- Als de aortaklep lekt ?

A

Bij inspanning stijgt de hartfrequentie –> stijgt de p_gem –> pulsdruk blijft gelijk

Bij vaatvernauwing stijgt p_gem (wet van Poiseuille) –> pulsdruk blijft gelijk

Bij aortaklepinsufficiëntie daalt p_gem –> pulsdruk daalt ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de formules om de cardiac output, bloeddruk en flow van een orgaan te berekenen?

A
  • Cardiac output = hartfrequentie * slagvolume (HMV/ CO= HF * SV)
  • Bloeddruk = cardiac output * totale weerstand (BP = CO * R_totaal)
  • Flow orgaan = bloeddruk * weerstand in een orgaan (F_orgaan = BP * R_orgaan)

–> als alle organen open staan –> bloeddruk zakt –> AZS moet voorkomen dat hersenen onvoldoende zuurstof krijgen (daarnaast ATP productie ook afhankelijk van O2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke onderdelen zorgen ervoor dat de bloeddruk constant wordt gehouden?

A

Baroreceptoren: meten als de bloeddruk zakt in de aortaboog en a. carotis –> vuren minder –> remmende invloed brein –> sympathicus ingeschakeld –> BP omhoog (wel op langere termijn minder gevoelig)

RAAS: geactiveerd in de nier –> houdt vloeistof vast –> verhoogt perifere vaatweerstand –> BP omhoog (nieren werken goed op lang termijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn oorzaken van (primair en secundair) pompfalen?

A

Primair hartfalen: aandoening van het myocard
- Myocardinfarct
- Myocarditis (ontsteking hartspier)

Secundair hartfalen: gevolg overbelasting hartspier
- Drukbelasting door hoge bloeddruk
- Volumebelasting door bijv. lekkende mitralisklep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat gebeurt er bij een myocardinfarct (hartinfarct) met de contractiliteit, slagvolume, cardiac output, BP, preload, etc.?

A
  1. Contractiliteit neemt af –> hierdoor nemen ook slagvolume, cardiac output en bloeddruk af
  2. Dit activeert (via baroreceptoren) het autonome zenuwstelsel, 4 dingen:
    a. sympathicus stimulatie –> preload, hartfrequentie en R_perifeer stijgen –> venoconstrictie (adrenerge systeem (vooral a1 en ook a2) met noradrenaline) –> probeert ook contractiliteit te verhogen (activatie bèta1-receptoren)
    b. parasympathicus stimulatie minder –> venoconstrictie neemt toe om preload toe te laten nemen
    c. RAAS systeem zorgt voor vasthouden vloeistof –> verdere stijging preload (duurt langer en geeft soms klachten)
    d. excentrische remodellering hart: hart neemt toe in omvang –> hartspiervezels gaan verwijden en langer worden (lengte hypertrofie) –> ventrikel wanddikte neemt toe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waardoor kunnen we bij een myocard infarct eerst compenseren, maar gaan we hierna decompenseren (falen)?

A
  • Neurohumorale activatie: niet bestemd voor lange activatie
  • bèta-receptor: gevoeligheid en dichtheid nemen af (bèta-remmers kunnen dit voorkomen)
  • RAAS-activatie: zorgt ook voor hypertrofie (ACE-remmers remmen dat systeem)
  • Inflammatie: cytokines, TNFa: celdood (ontstekingsremmers werken niet)
  • Remodellering:
  • Doorbloeding minder goed
  • Cardiomyocyten veranderen van functie: Ca2+ huishouding verstoord, disfunctie contractiele apparaat
  • Veranderingen ECM (collageen)
  • Pathologische signaaltransductiepaden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat gebeurt er bij een aortaklepstenose (minder uitstroom ventrikel)?

A
  1. Druk LV omhoog –> ventrikel langer contraheren dan relaxeren –> drukverschil neemt toe –> afterload neemt toe
  2. Pompfunctie neemt af –> slagvolume daalt –> eind systolisch volume neemt toe –> toename preload –> verdere toename afterload (Bij toename preload, ook toename straal –> volgens T(spanning) = (p x r)/2 neemt ook spanning toe –> dus afterload neemt ook toe) –> slagvolume daalt –> HMV daalt (HF x SV=HMV) –> bloeddruk daalt
  3. Echter toename afterload –> groter slagvolume –> kleine afname afterload (niet genoeg voor bloeddruk daling) –> activatie AZS
  4. Een dalende bloeddruk zal zorgen voor:
    a. Stijging afterload
    b. Stimulatie RAAS-systeem en AZS: nieren houden vocht vast (vochtbalans bij mensen met chronisch hartfalen niet goed –> vocht in hart om preload en slagvolume omhoog te krijgen)
    c. Stimulatie sympathicus: stijging hartfrequentie en stijging contractiliteit (beide via bèta1-receptor en noradrenaline en daarna cAMP (second messenger in myocyt)) en ook meer vullen ventrikel d.m.v. veneuze constrictie (alfa1-receptor) (ventrikel meer gevuld in diastole), ook neemt R_perifeer af (alfa1 en alfa2-receptoren) door vasoconstrictie
    d. Stimulatie parasympathicus: stijging hartfrequentie (door acetylcholine)
    e. remodellering hartspier: LV wand dikker maken om wand stress (spanning per oppervlakte) te normaliseren –> hart steeds verder dilateren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke ‘nieuwe’ vorm van hartfalen is er ook?

A

Diastolisch hartfalen
- Het hart kan wel uitpompen, maar hij wordt dikker en stijver en vult niet goed
- Meer bij vrouwen dan bij mannen
- Ontstaat bij o.a. hypertensie, diabetes, chronische nierschade en vooral obesitas
- Niet duidelijk of het een heterogene groep is –> werking van medicijnen dus niet duidelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de fenotypische diversiteit van gladde spiercellen?

A

Gladde spiercellen hebben meerdere functies, zoals:
- Samentrekken en ontspannen (contractiel)
- Synthetisch (remodellering)
- Fagocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de cardiac output in rust en in beweging en hoe is de verdeling van de cardiac output over de organen in het lichaam?

A

In rust 5 l/min en bij inspanning tot zo’n 25 l/min
- In rust: Hart 250 ml, GI 1,25L, nier 1L, bot 250 ml, brein 750 ml, huid 250 ml en spieren 1L
- In beweging: Hart 1L, GI 1,25L, nier 1L, bot 250 ml, brein 1L, huid 250 ml en spieren 20L (enorme stijging hart en spieren)

Zie afbeelding voor de verdeling van het bloed over de organen in percentages

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe wordt de bloedstroom gereguleerd in de vaten?

A

Door de arteriolen en venen, deze hebben een laag gladde spiercellen (capillairen niet)

Capillairen hebben sphincters (kleppen) bij hun ingangen (arteriolen), als deze dicht zijn zal het bloed rechtstreeks van de arteriole naar de venule lopen –> als ze open staan loopt bloed het capillaire netwerk in

Pericyten: cellen rondom capillairen die kunnen samentrekken (wat wijder verspreid), ze kunnen capillairen op een ander niveau dichtzetten (hebben ook contact met elkaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe wordt de bloedflow per orgaan gereguleerd?

A

Neuraal: via de sympathicus (adrenerge regulatie met alfa- en bètareceptoren) en via de parasympathicus (NO gemedieerde dilatatie –> voornamelijk in de hersenen) –> zorgt dat R_perifeer en veneuze return stijgen

Lokaal: myogeen mechanisme (rekgevoellige kanalen), metabool mechanisme (behoefte doorstroming –> pO2, pCO2 en adenosine) en endotheel gemedieerd mechanisme (flow –> dilatatie (NO, EDHF of PGl2) of constrictie (ET, EDCF1 of EDCF2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welk effect heeft de activatie van de sympathicus in de verschillende vaten?

A

Zie afbeelding! Weten van de arteriën, arteriolen en venen

Als het systeem dus onder druk staat –> transport is beter –> preload en afterload groter –> brandstof beschikbaar en stolling geactiveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarvoor zorgt activatie van de sympathicus in verschillende weefseltypes (vasoconstrictie of vasodilatatie)?

A

Stuurt de algehele vasoconstrictie (lokale factoren kunnen hem overrulen), erg weefselafhankelijk, vasoconstrictie bij activatie alfa1- en alfa2receptoren en vasodilatatie bij activatie bèta2-receptoren, effect op weefsels:
- Hartslag omhoog
- Lever geeft glucose af
- Dilatatie bronchiolen
- Dilatatie pupillen
- Spijsvertering lager
- Blaas ontspannen
- Verhoogde perifere weerstand (door vasoconstrictie in de huid)
- Verhoogde veneuze return
- Nauwelijks effect op hersenen of hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe weet je welke factor het meeste de bloedflow reguleert per soort vat?

A

Je ziet dat de verschillende factoren in verschillende vaten meer of minder belangrijk zijn (bijv. sympathicus veel invloed op grotere arteriolen, maar metabole dilatatie belangrijker in kleine capillairen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de basisprincipers van de regulatie van de perifere circulatie?

A

Arteriolen hebben de grootste bijdrage aan de vasculaire weerstand

Atherosclerose vooral in proximale geleidingsvaten (grote arteriën) –> nauwelijks effect op bloedflow voorbij stenose zolang arteriolen compenseren met dilatatie –> bij verdere vernauwing zijn arteriolen komt capaciteit tot flow verhoging door O2-behoefte in gevaar

Als vasodilatatie capaciteit maximaal benut is kan bloedflow in rust voldoende zijn, maar tijdens inspanning leiden tot ischemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is autoregulatie?

A

Bloedflow constant houden ondanks de verschillende bloeddrukken
- Zorgt ervoor dat niet belachelijke hoeveelheden bloed in 1x door de vaten gaan
- Tussengebied tussen vasodilatatie en vasoconstrictie

Bij een ziek bloedvat: bloed gaat alleen naar het goed doorstromende bloedvat (bifurcatie) –> arteriolen gaan open staan na de stenose –> bloed gaat zich beter verdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de coronaire flow reserve?

A

Hoeveel extra bloedflow je kunt krijgen bij inspanning –> te zien in de grafiek
- Extra bloedflow resultaat van autoregulerende capaciteit tot vasodilatatie van de arteriolen in respons op een toename in O2-behoefte of op farmacologische middelen
- Uitgedrukt als verhouding tussen Flow_max/Flow_rust: 4/1 tot 5/1
- Sterke stenose beïnvloed flow bijna niet (vasodilatatie arteriolen) (pas bij zo’n 50% kan maximale flow niet meer behaald worden en in rust klachten bij 90%) –> CFR zegt dus iets over chronische vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe verloopt het contractiemechanisme van gladde spiercellen?

A
  • Dwarse actine- en myosine filamenten (niet gestructureerd)
  • Intermediaire filamenten (dwarsverbindingen die beide kanten van de cel met elkaar verbinden) hebben knooppunten: dense bodies
  • Dense bodies hebben alfa-actines waar actinedraden aan vastzitten en tussen dense bodies een netwerk van myofilamenten en actinefilamenten –> bij contracties dense bodies dichter bij elkaar in een intermediair filament
  • Hartspiercellen met elkaar in contact door intercallairlijnen: hierin gap-junctions en desmosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe verloopt de cross-bridge cycle bij gladde spiercellen?

A

Snelheid ATP-gebruik veel lager –> cross-bridge cycle veel lager tempo
- Actine-myosine interactie nog steeds o.i.v. calcium

Calcium komt van buiten (belangrijk) of uit SR –> Calcium bindt aan signaalmolecuul calmoduline –> activeert myosin light chain kinase (MLCK) –> fosforyleert zelf myosin light chain (MLC) –> in gefosforyleerde toestand wordt myosinekop gemodelleerd voor interactie met actine
Bij wegvallen calcium –> calcium valt van calmoduline af –> MLCK geïnactiveerd, fosfatase nodig om fosfaatgroep van MCK af te krijgen (kost ATP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Op welke manieren kan calcium de gladde spiercellen inkomen?

A
  1. Ca2+ influx door een Ca-kanaal in caveolae (vergelijkbaar met T-tubuli)
  2. Agonisten via G-eitwitten die IP3 geven
  3. Ca2+ influx activeert RyR –> meer Ca2+ release via CICR (calcium induced calcium release) EN IP3 bindt aan Ca-kanalen in SR –> vrijgeven Ca2+
  4. STIM1 heeft een directe koppeling met het sarcolemma –> laat Ca2+ in het cytosol toe voor opname in SR via SERCA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe verloopt de regulatie van de vaattonus direct via de gladde spiercel?

A

Contractie:
- Via sympathische (alfa-adrenerge) stimulatie: met noradrenaline via ligand gekoppelde receptoren of second messengers (IP3)
- Via rek myogeen effect: vat neiging tot contraheren bij oprekking –> K+-kanalen dicht en membraanpotentiaal omhoog –> depolarisatie –> intracellulair [Ca2+] omhoog
- Angiotensine II: zorgt voor samentrekking van gladde spiercellen
- ADP: bijv. geactiveerde bloedplaatjes scheiden thromboxaan uit (bij een wondje nodig voor klontering) –> vasoconstrictie
- Endotheline: geeft aanleiding tot contractie

Relaxatie:
- Metabool effect: pO2 omlaag, pH omlaag, pCO2 omhoog, lactaat omhoog en adenosine omhoog)
- ANP (atriaal natriuretisch peptide): hormoon wordt afgegeven door atrium onder druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke rol hebben vasodilatoire stoffen tijdens de regulatie van de vaattonus en wat hebben cAMP en cGMP hiermee te maken?

A

Vasodilatoire stoffen (NO, prostacycline en EDHF) komen uit endotheel –> vasodilatatie middels relaxatie gladde spiercellen

Daarnaast verhoogt NO het cGMP in de cel, verhoogt prostacycline het cAMP en EDHF veroorzaakt hyperpolarisatie waardoor Ca2+-kanalen sluiten
–> cAMP en cGMP veranderen ook de gevoeligheid van MLCK voor calcium en zorgen naast een calciumdaling ook voor de activatie van fosfatase en de fosfaatgroep die van de MLC afgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe verloopt de regulatie van de vaattonus indirect via het endotheel?

A

Contractie: via afgifte van endotheline, wordt geactiveerd door:
- Angiotensine II
- Vasopressine (ADH)

Relaxatie: via afgifte van NO, prostacycline of EDHF, wordt geactiveerd door:
- Acetylcholine
- Bradykinine
- Shear stress (flow)

41
Q

Endotheel heeft vasodilatoire stoffen, wat zijn de kenmerken hiervan?

A
42
Q

Wat kan zorgen voor een verminderde vaatwandreactiviteit bij endotheeldysfunctie?

A
43
Q

Waar kunnen partydrugs voor zorgen?

A
44
Q

Wat is het renine angiotensine aldosteron systeem (RAAS) en waarbij vindt activatie ervan plaats?

A
45
Q

Waarvoor is de stof angiotensine II?

A
46
Q

Hoe werkt het RAAS systeem (hoe wordt angiotensine II gevormd)?

A
47
Q

Wat is renine en hoe ontstaat het?

A
48
Q

Hoe wordt prorenine omgezet in renine en hoe wordt dit omgezet in angiotensine I?

A
49
Q

Wat gebeurt er als angiotensine II bindt aan receptor AT1?

A
50
Q

Wat gebeurt er als angiotensine II bindt aan receptor AT2?

A
51
Q

Wat is de interactie van RAAS met het sympathische systeem?

A
52
Q

Waar wordt aldosteron gemaakt en wat is de relatie tussen aldosteron en angiotensine?

A
53
Q

Hoe wordt de bloeddruk gereguleerd met RAAS?

A
54
Q

Wat is hypertensie en welke 2 soorten zijn er?

A
55
Q

Welke 5 antihypertensiva zijn er?

A
56
Q

Wat zijn bijwerkingen van ACE-remmers en hoe kan dit verholpen worden?

A
57
Q

Hoe kun je op manieren onafhankelijk van RAAS hypertensie bestrijden?

A
58
Q

Wat is de ventriculaire functie curve en wat zijn de kenmerken ervan?

A
59
Q

Wat is de vasculaire functie curve en wat zijn de kenmerken ervan?

A
60
Q

Hoe kun je de ventriculaire en vasculaire functie curve koppelen?

A
61
Q

Wat gebeurt er bij inspanning met de ventriculaire en vasculaire functie curve?

A
62
Q

Wat gebeurt er bij hartfalen met de ventriculaire en vasculaire functie curve?

A
63
Q

Hoe werken röntgenfoto’s, waarvoor worden ze gebruikt en wat zijn de voor- en nadelen?

A

Röntgenfoto’s maken gebruik van een vacuümbuis met een anode (+) en kathode (-). Een elektronenbundel wordt gevormd door de gloeidraad bij de kathode en door het verschil in spanningsniveau tussen de anode en de kathode botsen de elektronen hard tegen de anode. Dit veroorzaakt röntgenstraling die wordt gebruikt om beelden te maken van het lichaam. Weefsels kunnen worden onderscheiden op basis van het verschil in absorptie van röntgenstraling:
- bot: meer straling ➝ wit
- lucht: minder straling ➝ zwart

Röntgenfoto’s kunnen gebruikt worden voor het afbeelden van de thorax, het abdomen en het skelet.

64
Q

Wat is de X-Thorax (thoraxfoto)?

A

De X-thorax (of thoraxfoto) is een röntgenopname van de borstkas, waarbij het hart en de longen goed afgebeeld kunnen worden.
- Bij een PA-opname: staat de patiënt met zijn borst tegen de fotografische plaat en de röntgenbuis staat achter de patiënt. - Bij een laterale opname staat de patiënt met zijn linkerzijde tegen de fotografische plaat.

65
Q

Hoe groot mag het hart op een thoraxfoto zijn, hoe bereken je dit met de CTR?

A

Het hart zal op een thoraxfoto vergroot afgebeeld worden naarmate de afstand tussen het hart en de fotografische plaat groter is. De CTR (cor-thorax-ratio) wordt gebruikt om te bepalen of het hart vergroot is. De breedte van het hart en de thorax worden gemeten en op elkaar gedeeld:
- ratio > 0,5 ➝ hart vergroot
- niet van toepassing op een bed-thoraxfoto, omdat het hart op deze foto al heel vergoot is

66
Q

Hoe werkt een CT (computer tomografie) scan en wat zijn de voor- en nadelen?

A

Een CT-scan maakt gebruik van röntgenstraling. Het apparaat bestaat uit een draaiende röntgenbuis en een detector die beelden van de patiënt uit verschillende hoeken maakt. Een single-slice CT maakt één plakje per keer, terwijl een multi-slice CT verschillende plakjes tegelijkertijd maakt.

voordelen:
- CT-scans zijn snel en kunnen goede afbeeldingen maken van bot en organen
- Contrastvloeistof ➝ afbeeldingen verbeteren en meer details

nadeel:
- schadelijke röntgenstraling, wat een risicofactor is voor kanker.

67
Q

Wat zijn en wat kun je met de Hounsfield unit waarden?

A

De Hounsfield Unit (HU) is een maat voor de dichtheid van een bepaald weefsel of materiaal in het lichaam, die wordt bepaald door hoeveel straling het absorbeert in vergelijking met water. Het wordt vaak gebruikt bij CT-scans om verschillende soorten weefsels te onderscheiden:
- bot ➝ hoge HU-waarrde
- lucht ➝ lage HU-waarde

68
Q

Wat zijn de risico’s van röntgenstraling in röntgenfoto’s en CT-scans?

A

Röntgenstraling kan leiden tot inductie van kanker omdat je schade aan het DNA kan veroorzaken. Kinderen zijn hier veel gevoeliger voor. Stralingsbelasting in millisievert (mSv) (1000 mSv = 1Sv = 5% kans(vergroting)):
● Thoraxfoto = 0,01 mSv;
● CT thorax = 5 mSv;
● CThart=was20mSvnumaar3mSv.
De jaarlijkse achtergrondstraling in Nederland = 2,4 mSv.

69
Q

Hoe werkt een MRI?

A

Mbv een homogeen elektrisch veld. Door het magnetisch veld gaan waterstofatomen tollen. Als deze deeltjes weer terug gaan tollen, wordt dit geregistreerd en kan een beeld gevormd worden. Met een MRI kun je contrast beelden afbeelden.

Nadelen:
- duur
- duurt lang ➝ claustrofobisch
- luidruchtig
- magnetisch ➝ geen metalen (pacemaker)

Voordelen:
- goed anatomisch beeld
- niet schadelijk
- goed contrast ➝ verschillende weefselsequenties

70
Q

Hoe werkt een echografie, wat is het Doppler effect en wat zijn de voor- en nadelen?

A

Echo maakt gebruik van ultrasone geluidsgolven. Hoe verder weg het geluid reflecteert, hoe langer het duurt voordat het signaal terug is en hoe zwakker het signaal. Meet vooral weefsel organen.

toepassing: hals, abdomen, gewrichten, hart en bloedvaten

Doppler effect: bloedstroom beoordelen
- bloed naar de transducer stroomt ➝ hoge frequentie + roodverschuiving
- bloed van transducer af ➝ lage frequentie + blauwverschuiving

Voordelen:
- goedkoop
- niet schadelijk
- instantaan beeld
- dynamische opname

Nadelen:
- lucht en bot geven een volledige reflectie (alles daarachter niet zichtbaar)
- kwaliteit afhankelijk uitvoerder

71
Q

Wat zijn de verschillen tussen röntgenfoto’s, CT, MRI en echografie op basis van:
- middel
- wat ze meten
- schadelijkheid
- wanneer het gemaakt wordt ?

A

Röntgenfoto:
middel ➝ röntgenstraling
meting van ➝ absorptie
schadelijk ➝ ja

CT:
middel ➝ röntgenstraling
meting van ➝ absorptie
schadelijk ➝ ja

Echografie:
middel ➝ ultrageluid
meting van ➝ reflectie
schadelijk ➝ nee

MRI:
middel ➝ elektromagnetisme
meting van ➝ dichtheid van protonen
schadelijk ➝ nee

72
Q

Wat is ischemisch vaatlijden?

A

Zuurstoftekort in een bepaald deel van het lichaam doordat de bloedtoevoer verminderd is. Ischemia is te herkennen aan een kleurverandering van weefsel.

73
Q

Wat kunnen de verschillende oorzaken van een arteriële obstructie/ruptuur zijn (vaatstelsel dat niet goed zuurstofrijk bloed vervoert naar organen)?

A

Atherosclerose: slagaderverkalking in zowel grote als in de microcirculatie

Hypertensie: weerstandsvaten kunnen niet goed ontspannen en zorgen voor een verhoogde perifere vaatweerstand

Vasculitis: ontsteking binnenwand bloedvat ➝ toename weerstand en hoge bloeddruk

74
Q

Wat kunnen oorzaken van atherosclerose zijn?

A
  • erfelijke factoren
  • inactiviteit, voeding en roken
  • hypertensie
  • diabetes mellitus
75
Q

Hoe is de regulatie van de doorbloeding van een orgaan in een normale situatie?

A

Er is een aanvoerende arterie met een druk (Pa), arteriolen met een weerstand (Rarteriole) gevolgd door capillairen en daarna weer venulen met een druk (Pv). Pv is de druk na het vaatbed in de vene. De flow is het drukverval over het vaatbed gedeeld door de weerstand van het vaatbed:
● Flow = (Pa – Pv) / Rarteriolen (Wet van Darcy);
● WetvanOhmU=IxRishierinteherkennen;
● Pa is dus druk van het bloed, wanneer het het arteriële vaatstelsel ingaat;
● Pv is dus het druk van het bloed, wanneer het het veneuze vaatstelsel uitgaat.
Als je de flow wilt vergroten, moet de weerstand dus omlaag gaan.

76
Q

Hoe is de regulatie van de doorbloeding van een orgaan bij een arteriële stenose?

A

In de arterie is een vernauwing ontstaan. Als de vernauwing maar ernstig genoeg is, wordt Pa , de druk is voor de stenose, hoger dan de druk dat na de stenose die we in dit geval Pa’ noemen:
● Flow = Pa’ – Pv / Rarteriolen;
● Pv zakt niet in waarde.

77
Q

Hoe probeert autoregulatie/druk-flow regulatie de doorbloeding constant te houden?

A

Druk-flow regulatie. Het vaatbed houdt de doorbloeding constant. Als Pa’ lager wordt, zal de doorbloeding van het vaatbed minder worden. Door zuurstoftekort ontstaat dan melkzuurvorming en dit signaleert aan de vaten dat ze moeten verwijden en dit haalt de weerstand van het vaatbed omlaag zodat de flow weer omhoog gaat.

78
Q

Welk mechanisme zorgt voor genoeg zuurstof in organen als de bloedtoevoer afneemt door een stenose van 80% of meer?

A

De arteriolen kunnen niet meer verder verwijden en hebben hun maximale vergroting bereikt. De doorbloeding zakt dan vrijwel lineair met de druk omdat de druk achter de stenose daalt terwijl de weerstand van de arteriolen constant blijft.

79
Q

Hoe ontstaat ischemie (tekort aan zuurstofrijkbloed) door een arteriële obstructie en wat zijn de gevolgen?

A
80
Q

Hoe ontstaan trombose en vaatspasme?

A
81
Q

Hoe verloopt de bloedtoevoer in de coronair arteriën en wat gebeurt er als hier een stenose ontstaat?

A
82
Q

Wat kun je doen aan de O2-vraag en O2-aanbod kant om de O2 balans bij een stenose te herstellen?

A
83
Q

Wat is angina pectoris en welke 3 soorten zijn er?

A
84
Q

Wanneer speelt angina pectoris op en wat zou je er aan kunnen doen?

A
85
Q

Wat is de basisbehandeling van angina pectoris?

A
86
Q

Hoe kun je profylactisch (met gebruik van geneesmiddelen) een aanval couperen (direct angina pectoris verhelpen)?

A
87
Q

Welke behandeling is bij welke vorm van angina pectoris geschikt?

A
88
Q

Hoe werken calcium antagonisten bij myocardischemie en welke werkingen hebben de 3 verschillende?

A
89
Q

Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van calcium antagonisten?

A
90
Q

Hoe werken bètablokkers bij myocardischemie?

A
91
Q

Hoe zorgt NO voor vasodilatatie met endotheel en vasoconstrictie met alleen een gladde spiercel?

A
92
Q

Hoe werken nitraten bij myocardischemie?

A
93
Q

Wat doet de stof Dipyridamol bij myocardischemie (steal effect)?

A
94
Q

Hoe kunnen de 3 verschillende nitraten als behandeling worden gebruikt?

A
95
Q

Wat zijn de bijwerkingen van het slikken van nitraten voor myocardischemie?

A
96
Q

Wat is het verschil tussen een pulsed-wave doppler en een continues-wave doppler?

A
97
Q

Wat is de kwaliteit van echo?

A
98
Q

Vanaf welke 3 belangrijke en 2 minder belangrijke kanten is het hart met een echo te bekijken?

A
99
Q

Wat is en hoe bereken je de ejectiefractie?

A
100
Q

Wat zijn veelvoorkomende echocardiografische diagnoses?

A