week 2 Flashcards

1
Q

Wat gebeurt er bij het long QT-syndrome?

A
  • QT-segment is verlengd door een verlate ventriculaire repolarisatie
  • Patiënten makkelijk bewusteloos bij inspanning of emotie (activatie sympathicus –> tachycardie (hoge hartfrequentie en laag hartminuutvolume))
  • Calciumconcentratie blijft te hoog en er kan geen nieuwe depolarisatie ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de klachten bij een ernstige aortaklepziekte?

A
  • Hartfalen, dyspnoe (benauwdheid) en moe (diastolische dysfunctie o.b.v. LV hypertrofie en fibrosering myocard, later ook stadium systolische dysfunctie)
  • Duizelingen / syncope (inspanningsgebonden, niet kunnen verhogen cardiac output, soms ventriculaire hartritmestoornissen)
  • Angina pectoris (verhoogde zuurstofvraag met verlaagd zuurstofaanbod, verminderde endocardiale flow)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn oorzaken van pericarditis (ontstoken hartzakje) en welke klachten zijn veel voorkomend?

A
  • Idiopathisch of infectieus
  • Systeemziektes
  • Neoplastisch
  • Post-cardiac injury
  • Metabool
  • Overige oorzaken (effusie)

Klachten: scherpe stekende pijn die toeneemt bij liggen en afneemt bij voorover buigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werken geneesmiddelen en waar speelt receptorfarmacologie op in?

A
  • Receptorstimulatie (agonisten): stimuleren receptor waardoor een effect wordt bewerkstelligd
  • Receptorblokkade (antagonisten): blokkeert de receptor werking door te binden zodat een agonist niet kan binden

Speelt in op het sleutel(farmacon)-slot(receptor)systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke verschillende typen receptoren heb je en aan hoeveel kan 1 farmacon binden?

A

Farmacon kan meestal aan meerdere binden, door vele bindingsplaatsen. Affiniteit hoog –> sterke binding –> vaker binding aan gaan

G-eiwit gekoppelde receptor: 7 transmembraaneiwitten met een intracellulair G-eiwit (deze activeren respons), stimulatoir of inhibitoir

Ionkanaal-gekoppelde receptoren: vormen bij activatie een opening voor ionen, erg snelle respons van belang

Kinase-gekoppelde receptor: kunnen bij activatie eiwitten fosforyleren, vooral binnen het endocriene systeem en slomer

Gentranscriptie receptor: transporteren bij activatie naar de kern –> hier een transcriptiefactor, langzame respons, vaak bij hormonale cycli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de drug-receptor interactie?

A

Evenwichtsreactie: [D] + [R] -(k1)-> <-(k2)- [DR]
met [D] = drugconcentratie, [R] vrije receptoren, [DR] = bezette receptoren, [Rt] = totale receptoren en Kd = K2/K1 = evenwichtsconstante

Affiniteit hoog? –> K1 groot en K2 klein
[DR]/[Rt] = 0,5 dan is [Kd] = [D] met [Rt] –> 50% receptor bezetting ([DR]/Rt = 0,5), dan is Kd/[D] = 1
En Kd agonist = Ka en Kd antagonist = Kb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 3 verschillende typen agonisten zijn er?

A

Volle agonisten: hebben bij een lage bezetting een maximaal effect (100%)

Partiële agonisten: hebben zelfs bij een hoge bezetting geen maximaal effect (op en geven moment zorgt meer toevoeging niet voor meer effect –> plateau bereikt)

Inverse agonisten: inactiveren constitutionele receptoren (receptoren die van zichzelf actief zijn), waardoor er remming van activiteit ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe bepaal je het effect (effectiviteit en potentie) van agonisten?

A

Effectiviteit (efficacy): hoogte van de plateaufase (maximale effect)

Potentie: concentratie waarbij de helft van het maximale effect wordt bereikt, berekenen met: pEC50 = - log EC50 (M) (bijv. 50% bij concentratie van 9,2 –> pEC50 = 9,2 en EC50 = 10^-9,2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke verschillende typen antagonisten zijn er?

A

Chemisch: onafhankelijk van een receptor, werkt bijv. in het bloed (wegvangen van een stof)

Farmokinetisch: meestal onafhankelijk van een receptor (bijv. afbraak stof of bijdrage verslechterde opname stof)

Receptor blokkade: reversibel competitief (omkeerbaar antagonisme) en irreversibel competitief (onomkeerbaar antagonisme)

Niet competitief: bindt op een andere plek op de receptor dan de agonist

Fysiologisch: antagonist bindt op een andere receptor en heeft tegengesteld effect als de agonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is reversibel competitief antagonisme?

A

Hoe meer antagonist er wordt toegevoegd, hoe meer agonist er nodig is om hetzelfde effect te bewerkstelligen (zie bovenste figuur)
- Lijnen lopen parallel
- Dosisratio (DR) uit rekenen = potentie waard van verschillende doseringen antagonist / potentie waarde van de controle curve zonder antagonist
- Ook een schildplot mee te maken (zie onderste figuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is irreversibel competitief antagonisme?

A

Door irreversibele werking antagonist, neemt de werking van de agonist i.c.m. de receptor af als er meer antagonist wordt toegevoegd
- Afplatting van de grafiek, geen verschuiving (figuur A)
- Veel spare receptors: eerst een verschuiving naar rechts, daarna neemt het maximale effect agonist af (figuur B)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is fysiologisch antagonisme?

A

Sommige stoffen werken in op verschillende receptoren en kunnen worden gecombineerd, waardoor ze elkaars effect opheffen
- Bijv. histamine (allergische reacties) en salbutamol (pufjes voor astma) kunnen dit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom heet het autonome zenuwstelsel ‘autonoom’ en wat zijn de 3 subsystemen hiervan?

A

Grotendeels buiten de invloed van de wil –> ook wel vegetatief genoemd (ondersteunt vegetatieve, anabole en katabole functies)
- Parasympathisch systeem (efferent)
- (Ortho)sympatisch systeem (efferent)
- Plexus entericus (zenuwstelsel darmen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvoor zorgen het sympathische en parasympatische systeem in het lichaam?

A

Sympathische: fight-or-flight principe, bestuurt katabole functies, neuronen uit thoracale en hoog lumbale wervels, preganglionair neuron kort, postganglionair neuron lang, overschakeling ganglion via grensstreng of nabij ruggenmerg

Parasympatische: rest-and-digest principe, bestuurt anabole functies (groei en herstel), neuronen uit hersenstam (lopen mee met hersenzenuwen (III, VII, IX en X)) en sacrale wervels, preganglionair neuron lang, postganglionair neuron kort (dichtbij te innerveren orgaan)

Ken ook het effect van beide systemen op verschillende onderdelen (tabel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar komt viscero-sensibele informatie (bloeddruk, smaak, rekking, O2) binnen?

A

Afferente informatie via nn. IX en X naar nucleus tractus solitarii –> vanaf hier naar o.a. hypothalamus voor efferente informatie zending naar eindorganen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe gebruikt het parasympatische zenuwstelsel acetylcholine?

A

Acetylcholine = belangrijkste neurotransmitter
Het kan binden voor preganglionaire vezels aan nicotine (ligand gestuurde ionkanalen) en voor postganglionaire vezels aan muscarine (G-eiwit gekoppeld) receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe gebruikt het sympathische systeem acetylcholine?

A

Alleen voor preganglionaire neuronen: bindt in het ganglion aan de nicotine receptoren –> postganglionaire neuron gebruikt (nor)adrenaline en bindt aan a- en b-receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke 2 typen acetylcholinereceptoren zijn er?

A

Nicotine receptoren: ligand gestuurde ionkanalen, belangrijke agonisten nicotine en acetylcholine, activatie zorgt voor opening ionkanaal (Na+) en depolarisatie cel

Muscarine receptoren: G-eiwit gekoppelde receptoren, belangrijke agonisten muscarine en acetylcholine, antagonist is atropine, werken middels second messengers, kunnen K+-ionkanalen activeren en hyperpolarisatie in gang zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe verloopt de pupilreflex en wat is de parasympatische en sympatische pupilreflex?

A

Licht waargenomen –> via retina naar ganglioncellen –> naar thalamus –> schakeling naar pretectal nucleus –> schakeling Edinger-Westphal nucleus –> schakeling n. oculomotorius –> schakeling ganglia cilliare –> contractie m. sphincter pupillae –> minder lichtinval op retina

Parasympatisch: miose (pupilvernauwing via m. sphincter pupilae), accomodatie (bolling oog door m. ciliaris) en convergentie (ogen dichterbij elkaar)
Sympatisch: mydriase (pupilverwijding via m. dilatator pupillae)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke functie hebben het parasympathische systeem en het sympatische systeem op de regulatie van de hartslag en bloeddruk?

A

Parasympatisch: op vaten een vasodilaterende respons –> verlaging hartfrequentie

Sympatisch: vasoconstrictie –> verhoging hartfrequentie en contractiekracht, kan ook inspelen op bijniermerg voor aansturing adrenaline-aanmaak en het kan zweetklieren activeren via cholinerge vezels (en waarschijnlijk ook vasodilatatie maar via een andere neurotransmitter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is co-transmissie en hoe vindt het plaats (zowel sympathisch als parasympathisch)?

A

Co-transmissie: meerdere neurotransmitters/stoffen in vesicles, door verschillen in snelheid van de stoffen ontstaat er een langer durende respons, bijvoorbeeld sympathisch (afb. 1)
- ATP bindt aan purine receptor (ligand gestuurd) –> snelle depolarisatie Na+ en Ca2+ –> opening Ca2+-kanalen
- Noradrenaline bindt aan noradrenerge receptor –> via second messenger (IP3) activatie receptor ER –> vrijmaking Ca2+
- Neuropeptide Y bindt aan G-eiwit gekoppelde receptor –> verhoogde intracellulaire [Ca2+]
Bijvoorbeeld parasympatisch (afb. 2):
- Acetylcholine activeert de aanmaak van NO –> relaxatie
- VIP zorgt ook voor relaxatie maar werkt wat langzamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe innerveert het autonome zenuwstelsel het hart?

A

Sympatisch: via het ruggenmerg, via de grensstreng naar pacemakers (SA- en AV-knoop) en hartspiercellen

Parasympatisch: via de nervus vagus (activatie SA- en AV-knoop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe zorgt de sympathicus voor excitatie-contractie koppeling in het myocard?

A

Ca2+-kanalen gaan beter werken –> meer Ca2+ binden aan ryanodine receptor (RYR) –> calcium induced calcium release (meer Ca2+ vrijgave in SR)

NCX gaat beter werken (Na/Ca-pomp) –> meer Ca2+ terug gepompt –> minder lange contractie

–> Door deze dingen een snelle en stevige (frequentie en contractiekracht) contractie van het hart (betere werking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke sensoren zitten in het cardiovasculaire systeem?

A

Baroreceptoren: in de sinus caroticus en aortaboog, vrije zenuweindigingen in de vaatwand
- Glomus caroticm met n. IX en meten rekking vaatwand, glomus aorticum met n. X
- Hebben een fasische en tonische respons
- Bij activatie –> negatieve respons: vasodilatatie, verlaging hartprestatie, daling bloeddruk
Volume receptoren: in de atria en v. cava
- Type A: in atria, meten wanneer atria contraheren (vuurkracht is maat voor druk in de atria tijdens contractie)
- Type B: in v. cava, meten hoeveel bloed terug komt in atria, bij activatie: hogere hartfrequentie en vasodilatatie van nierarteriën (urineproductie omhoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat houdt de ziekte dysautonomie in?

A

Autonome zenuwstelsel degeneratie: veroorzaakt door stapeling van eiwitten, die aggregaten vormen die onoplosbaar zijn en gliacellen kapot maken

Symptomen: incontinentie, orthostatische hypotensie, impotentie, verlies van transpiratie vermogen en bewegingsstoornissen (lijken op Parkinson of cerebellaire ataxie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe is het zenuwstelsel in verschillende categorieën te verdelen?

A

Zenuwstelsel:
Perifeer:
- afferent
- efferent

Efferent:
- autonoom
- somatisch

Autonoom:
- parasympatisch
- sympathisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

In welke 4 opties zijn farmaca onder te verdelen op basis van hun functie?

A
  • Parasympathicomimetica: nabootsen/ activeren de werking van de parasympathicus
  • Parasympathicolytica: remmen de werking van de parasympathicus
  • Sympathicomimetica: activeren de werking van de sympathicus
  • Sympathicolytica: remmen de werking van de sympathicus

Dus mimetica = activeren en lytica = remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

In welke 4 opties zijn farmaca onder te verdelen op basis van het soort chemische stof?

A
  • Cholinerge stoffen: lijken op acetylcholine
  • Adrenerge stoffen: lijken op (nor)adrenaline
  • Dopaminerge stoffen: lijken op dopamine
  • Purinerge stoffen: lijken op purine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe kun je parasympatisch de efferente zenuwbanen beïnvloeden?

A

Responsen in het hart, glad spierweefsel, exocriene klieren en synapsen
- Bij de synaps van het primaire neuron wordt acetylcholine vrijgemaakt –> werkt op nicotinerge neuron –> vanuit het ganglion in het doelorgaan acetylcholine vrijgemaakt wat werkt op de muscarine receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe kun je sympathisch de efferente zenuwbanen beïnvloeden?

A
  • Sympatisch cholinerge: zweetklieren, acetylcholine respons werkt eerst op nicotine receptoren maar later ook op muscarine receptoren (uitzondering)
  • Sympatisch adrenerge: tweede neurotransmitter (vaak (nor)adrenaline) werkt op adrenerge (a- en b-)receptoren
  • Sympatisch dopamine: dopamine receptoren in renale bloedvaten
  • Bijniermerg: maakt bijv. adrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe werkt acetylcholine in het somatisch zenuwstelsel (zonder ganglion)?

A

Wordt als neurotransmitter gebruikt en werkt op nicotinerge receptoren in skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe ontstaat acetylcholine en hoe wordt het weer afgebroken?

A

Choline wordt opgenomen in de synaps –> Choline wordt samen met acetyl-CoA omgezet door ChAT in acetylcholine –> acetylcholine in vesicles in zenuwuiteinden en wordt vrijgemaakt als het neuron actief is –> acetylcholine werkt op postsynaptische acetylcholine receptoren –> acetylcholine in de synapsspleet wordt opgeruimd door enzym acetylcholinesterase (afbreken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Met welke farmaca kun je ingrijpen op het systeem van acetylcholine (ACh) (aanmaak, afgifte en afbraak)?

A
  • Hemicholinium: zorgt dat choline niet wordt opgenomen in een neuron
  • Triethylcholine: vals substraat dat door een neuron wordt opgenomen als choline, maar hier kan het neuron geen ACh mee vormen
  • Tetrodotoxine: remt Na+-kanalen, hierdoor geen depolarisatie en ACh-afgifte
  • Botulinetoxine: zorgen dat ACh niet uit de vesicles wordt afgegeven, je kunt ook interfereren door de cholinerge receptoren op het postsynaptisch membraan met M- en N-receptor ago- en antagonisten te remmen
  • Cholinesteraseremmers: enzym dat acetylcholine afbreekt remmen –> meer acetylcholine in de synapsspleet –> grotere respons als het neuron vuurt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke verschillende cholinerge receptoren zijn er?

A
  1. Muscarine receptoren: G-eiwit gekoppelde receptoren, naamgeving M1, M2, M3, M4 en M5, heeft een hoge affiniteit voor de muscarinereceptoren en een lage voor nicotinereceptoren
  2. Nicotine receptoren: ionkanaal-receptoren, naamgeving alfa, beta, gamma, heeft een lage affiniteit voor de muscarinereceptoren en een hoge voor nicotinereceptoren
35
Q

Op welke plaatsen zitten nicotine receptoren en welk effect hebben deze (4 verschillende)?

A

ganglia ➝ transmitter afgifte
bijniermerg ➝ adrenaline en noradrenaline
presynaptisch ➝ transmitter afgifte
skeletspier ➝ contractie

36
Q

Welke type muscarine receptoren zitten op welke locatie in het lichaam?

A

M1 ➝ CZS, perifere zenuwen
M2 ➝ hart, zenuwen
M3 ➝ exocriene klieren, gladde spieren
M4 ➝ CZS (locomotief)
M5 ➝ CZS (functie?)

37
Q

Op welke plaatsen zitten muscarine receptoren en welk effect hebben deze (5 verschillende)?

A
38
Q

Welke belangrijke parasympathicomimetica (medicijnen activering parasympathicus) gebruik je bij de volgende aandoeningen:
- glaucoom
- urineretentie
- herstel spierverslapping
- myasthenia gravis
- alzheimer
- Insecticiden en zenuwgassen ?

A
39
Q

Wat zijn bijwerkingen van muscarine agonisten?

A
40
Q

Wat doet Botulinetoxine A?

A
41
Q

Hoe kun je Botulinetoxine A therapeutisch gebruiken?

A
42
Q

Wat zijn kenmerken van chronische migraine?as

A
43
Q

Wat zijn belangrijke kenmerken van het adrenerge systeem?

A
44
Q

Hoe werkt de noradrenerge synaps?

A
45
Q

Met welke middelen kun je ingrijpen op het adrenerge systeem?

A
46
Q

Wat zijn de eigenschappen van alfa1-adrenerge receptoren (doelorgaan, mate affiniteit, agonisten en antagonisten)?

A
47
Q

Wat zijn de eigenschappen van alfa2-adrenerge receptoren (doelorgaan, mate affiniteit, agonisten en antagonisten)?

A
48
Q

Wat zijn de eigenschappen van bèta1-adrenerge receptoren (doelorgaan, mate affiniteit, agonisten en antagonisten)?

A
49
Q

Wat zijn de eigenschappen van bèta2-adrenerge receptoren (doelorgaan, mate affiniteit, agonisten en antagonisten)?

A
50
Q

Wat kunnen stoffen zoals tyramine, amfetamine (speed) en efedrine?

A
51
Q

Wat zijn farmacologische effecten van alfa1-adrenoceptor agonisten?

A
52
Q

Wat zijn de farmacologische effecten van alfa1-adrenoceptor antagonisten?

A
53
Q

Waarvoor worden alfa1-adrenoceptor agonisten gebruikt in de therapie?

A
54
Q

Wat zijn farmacologische effecten van alfa2-adrenoceptor antagonisten?

A
55
Q

Wat zijn de farmacologische effecten van bèta1-adrenoceptor agonisten?

A
56
Q

Waarvoor worden bèta1-adrenoceptor agonisten gebruikt in de therapie?

A
57
Q

Wat zijn de farmacologische effecten van bèta2-adrenoceptor agonisten?

A
58
Q

Waarvoor worden bèta2-adrenoceptor agonisten gebruikt in de therapie?

A
59
Q

Wat is belangrijk bij het geven van bétablokkers?

A
60
Q

Wanneer is het handig om een alfa- en bèta-adrenoceptor antagonist (bijv. labetalol) te gebruiken?

A
61
Q

Wat is het effect van het toedienen van isoprenaline op de atriale bloeddruk?

A
62
Q

Wat is het effect van het toedienen van noradrenaline op de atriale bloeddruk?

A
63
Q

Wat is het effect van het toedienen van adrenaline op de atriale bloeddruk?

A
64
Q

Wat is de gemiddelde bloeddruk en gemiddelde cardiac output bij een mens?

A
65
Q

Hoe verloopt de druk tijdens de hartcyclus?

A
66
Q

Wat gebeurt er als de aortaklep lekt (insufficiëntie)?

A
67
Q

Hoe beïnvloed het autonome zenuwstelsel de hartfrequentie?

A
68
Q

Door welke aspecten wordt het slagvolume bepaald?

A
69
Q

Wat is het verschil tussen isotone contractie en isometrische contractie?

A
70
Q

Wat zegt de lengteafhankelijke krachtontwikkeling?

A
71
Q

Hoe verloopt de druk in het linker ventrikel van diastole tot de volgende diastole?

A
72
Q

Hoe kun je de spanning in de wand van de hartspier berekenen (anders omdat deze rond is)?

A
73
Q

Waarom is technologie niet neutraal?

A
74
Q

Welke 3 soorten geneeskunde zag Jewson (schreef ook ‘the disappearance of the sick-man) en welke twee soorten geneeskunde komen hier eigenlijk nog na?

A
75
Q

Wat zijn de belangrijkste punten van de bedgeneeskunde (bedside medicine) tot 1800?

A
76
Q

Wat zijn de belangrijkste punten van de ziekenhuisgeneeskunde (hospital medicine) van 1800-1850?

A
77
Q

Wat zijn de belangrijkste punten van de laboratoriumgeneeskunde (laboratory medicine) van 1850-1900?

A
78
Q

Hoe kon het inwendige levende lichaam op verschillende manieren zichtbaar worden gemaakt?

A
79
Q

Wat waren de keerzijden van nieuwe technologieën in de klinische praktijk?

A
80
Q

Hoe is de medische professie sinds 1900 veranderd?

A
81
Q

Wat zijn de belangrijkste punten van de surveillance medicine van de 20ste eeuw?

A
82
Q

Wat zijn de belangrijkste punten van de informational medicine/e-scaped medicine van de 21ste eeuw?

A
83
Q

Wat is een van de belangrijkste dingen die Reiser zegt?

A