week 1 Flashcards

1
Q

Tussen welke organen in het lichaam bestaat een zeer sterke samenhang om het milieu interieur in stand te houden?

A
  • longen (ventilatie)
  • hart (circulatie)
  • nieren (nierfunctie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 4 hartkleppen?

A
  1. valva tricuspidalis
  2. valva trunci pulmonalis
  3. valva mitralis
  4. valva aortae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke soorten cellen bestaat het hart?

A
  • Endocard (binnenkant hart)
  • Myocard (spierweefsel voor contractie)
  • Epicard (buitenkant hart)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor vindt transport van bloed en lymfe plaats?

A
  1. Stofwisseling: zuurstof en voedingsstoffen
  2. Communicatie: tussen delen van het lichaam d.m.v. hormonen
  3. Bestrijding van ontstekingen: o.a. door witte bloedcellen en antilichamen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke verschillende vaattypen heb je (begin bij uittreden van het hart tot intreden van het hart)?

A

Hart –> elastische arteriën –> musculeuze arteriën –> kleine arteriën –> arteriolen –> capillairen –> postcapillaire venulen –> musculeuze venulen –> middelgrote venen –> grote venen –> hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 typen arteriën zijn er en wat zijn de eigenschappen hiervan?

A

Elastische:
- opslag energie tijdens systole (hierdoor bloeddruk verval tussen systole en diastole kleiner)
- bevat veel elastine (verdwijnt op hogere leeftijd)
- grote arteriën en grotere tunica media

Musculeuze:
- regulatie van de bloeddruk
- middelgrote arteriën
- meest benoemde en lamina elastica interna en externa beter zichtbaar (door minder elastine)

Arteriolen:
- erg klein
- tunica media 1-2 spierlagen dik
- voor bloeddrukregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke 3 lagen is de wand van vaten opgebouwd?

A

Van binnen naar buiten:
- Tunica intima
- Tunica media
- Tunica adventitia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat de tunica intima (binnenste vaatwand)?

A
  • Endotheelcellen
  • Subendotheliale laag (soms met gladde spiercellen en vezels)
  • Lamina elastica interna (niet goed te zien bij venen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaat de tunica media (middelste vaatwand)?

A
  • Hele dunne laag
  • Gladde spiercellen (circulair gerangschikt)
  • Elastische/collagene (lamellair) vezels (in wisselende hoeveelheden)
  • Geen fibroblasten (extracellulaire vezels zijn afkomstig van gladde spiercellen)
  • Lamina elastica externa (laag tussen tunica media en tunica adventitia)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waaruit bestaat de tunica adventitia (buitenste vaatwand)?

A
  • (Losmazig) bindweefsel (vooral longitudinale rangschikking van collagene vezels)
  • Vasa vasorum (bloedvaten die vaten van bloed voorzien (voor grote vaten (meer in venen)))
  • Nervi vascularis (betrokken bij vasoconstrictie en -dilatatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe is de volumeverdeling naar vaattype?

A
  • Bloedflow in arteriën relatief hoog –> daalt snel als arteriën vertakken –> wordt pas weer hoger in de venen (zie grafiek in de afbeelding)
  • Diameter venulen > diameter arteriën > diameter capillairen
  • Oppervlak capillairen het grootst
  • Volume venen het grootst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn belangrijke kenmerken van capillairen?

A
  • 4-10 micrometer in diameter
  • Gemiddelde lengte = 50 micrometer
  • 90% van alle vasculatuur in het lichaam
  • Totaal 100.000 km lang en 5000 m^2 oppervlak
  • Tussen arteriolen en venulen
  • Pericyt heeft een steuncel functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 verschillende typen capillairen kun je onderscheiden en welke eigenschappen hebben deze?

A
  • Continue capillairen: endotheelcel laag zonder gaten (in hersenen –> bloed-hersenbarrière)
  • Gefenestreerde capiilairen: hebben gaatjes, in endocriene kleiren waar eiwitten door heen moeten (nieren en galblaas)
  • Sinusoïden: fenestrae zonder diafragma, vergrote diameter, voor uittrede van grote structuren (lever, milt en beenmerg)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke typen venulen heb je?

A

Van capillairen naar grote venen:
- Postcapillaire venulen: lijken sterk op capillairen
- Medium-sized venen
- Grote venen

Venulen hebben groot lumen/oppervlak t.o.v. vaatwanddikte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn belangrijke kenmerken van lymfevaten?

A
  • Dunwandig
  • Voeren overtollig vocht uit weefsel af
  • Histologisch niet te onderscheiden van een vene (bevatten alleen geen rode bloedcellen)
  • Eindigen in ductus thoracicus en rechter ductus lymphaticus (voor uitmonding in bloed)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is arteriosclerose?

A

Verharding van de vaatwand
- Excentrisch: bij een deel van de vaatwand, atherosclerose
- Concentrisch: rond de hele vaatwand, monckebergse media sclerose (musculeuze arteriën met verharde tunica media) of arteriolosclerose (verharding vaatwand arteriolen (hyperplastisch of met hyaline))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is atherosclerose?

A
  • Onderdeel van arteriosclerose
  • Vet (cholesterol) hoopt op aan de endotheel laag van het bloedvat
  • Deel van de vaatwand is verhardt/verstijft
  • Hierdoor anti-trombogene werking endotheelcellen verloren –> bloedpropjes aan plaque ontstaan
  • Om de vetophoping een fibrous cap –> bij scheuren ontstaat trombus (afsluiting vat)
  • Kan leiden tot dissectie, ruptuur, aneurysma en hartinfarct (doorstroom bloed in coronairvaten verhinderd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn risicofactoren van atherosclerose?

A

Genetisch
Leeftijd
Geslacht
Hyperlipidemie
Hypertensie
Roken
Diabetes Mellitus
Ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een aneurysma en wat zijn risicofactoren?

A
  • Verdikking/verwijding in een bloedvat (tunica media) als gevolg van een verslapping van de vaatwand
  • Bloed hoopt op in holten –> stolt –> bij te dikke verwijding kans op dissectie of ruptuur
  • Atherosclerose, hypertensie en bindweefselziekten zijn risicofactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een dissectie en wat zijn risicofactoren?

A
  • Lekkage in de wand van een bloedvat
  • Tunica media en tunica intima laten los –> bloed lekt tussen de wandlagen
  • Hypertensie, bindweefselziekten en geslacht (zwangerschap) zijn risicofactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe zijn de concentratie waardes van ionen intracellulair en extracellulair en wat doet dit met de lading in de cel?

A

Lading in de cel negatief –> door negatief geladen organische ionen die in hoge mate aanwezig zijn in de cel

Dit zorgt voor een potentiaalverschil: rustmembraanpotentiaal = Vm = V_in - V_uit = -50 tot -90 mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke manieren van ion-transport zijn er?

A

Passief transport:
- poriën
- ionkanalen
- carriers
Actief transport:
- direct (primair actief)
- indirect (secundair actief)
* donwhill symport
* downhill antiport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat voor soort transport is een porie en hoe werkt deze?

A

Passief transport
Diffusie door bijv. gap-juctions
- Weinig selectief (veel moleculen tegelijkertijd)
- Langdurig open
- Transport met het elektrochemische gradiënt mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat voor soort transport is een ionkanaal en hoe werkt deze?

A

Passief transport
Diffusie door een kanaal dat kan openen en sluiten
- Vele moleculen tegelijkertijd
- Ion-selectief
- Transport met het elektrochemische gradiënt mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat voor soort transport is een carrier en hoe werkt deze?

A

Passief transport
Transporteren middels conformatie, deze verandert beurtelings tijdens transport
- diffusie van een of enkele moleculen tegelijkertijd
- Ion-selectief
- Transport met het elektrochemische gradiënt mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat voor soort transport is een energie-gekoppelde carrier/ionpomp en hoe werkt deze?

A

Actief transport
Conformatie verandert beurtelings tijdens transport
- Ion-selectief
- Transport van een of enkele moleculen tegelijkertijd
- Transport tegen het elektrochemische gradiënt in –> input energie nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het verschil tussen een uni-, anti- of symporter bij een carrier?

A

Uniporter: transporteert 1 molecuul
Antiporter: transporteert meerdere moleculen in tegengestelde richting
Symporter: transporteert meerdere moleculen in gelijke richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn voorbeelden van primair actief transport door ionpompen?

A

Na/K-ATPase: in PM, antiport, 3 Na+/2 K+
Ca2+-ATPase: in PM, antiport, 1 Ca2+/1, 2 of 3 H+
Ca2+-ATPase: in ER van een spier, antiport, 2 Ca2+/2 H+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn voorbeelden van secundair actief transport door ionpompen?

A

NCX: Na/Ca exchanger, over PM, antiport, 3 Na+ en 1 Ca2+

NHE: Na/H exchanger, over PM, antiport, 1 Na+ en 1H+

ANT: Adenine nucleotide translocator, over michondrialel binnenmembraan, antiport, 1 ADP3- en 1 ATP4-

SGLT-2: Na+- glucose transporter SGLT-2, over PM, symport, 1 Na+ en 1 glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het rustmembraanpotentiaal?

A

Membraanpotentiaal waarbij geen netto ladingstransport plaatsvindt. Afhankelijk van evenwichtspotentialen van verschillende ionen: ion met hoogste permeabiliteit beïnvloedt het het meeste (meestal kalium)
Een waarde van: -80 mV (dichtbij die van K+ (-88 mV))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het evenwichtspotentiaal/Nerst potentiaal?

A

Potentiaal waarbij netto geen transport van een bepaald ion plaatsvindt
- Formule: Ex = -61,5/Z * log ([X+]in / [X+]uit)
- Voor bepaalde ionen: K+ = -88 mV, Na+ = +67 mV, Ca2+ = +123 mV en Cl- = -89 mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de Goldman vergelijking en wat geldt er in rust?

A

Zie afbeelding
In rust: Pk > Pcl > > Pna > Pca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is een bron van potentiële energie en waarbij wordt hiervan gebruik gemaakt?

A

Concentratieverschillen van ionen (met name groot bij lage permeabiliteit en hoog concentratieverschil)
Gebruik gemaakt bij:
- Opening Na-kanalen: tijdens actiepotentiaal in zenuw- en spiercel
- Opening Ca-kanalen: tijdens actiepotentiaal pacemakercel
- Na-gekoppeld transport: symporter met glucose in SGLT-2 en in antiporter met calcium in NCX

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn kernmerken en de formules van de elektrochemische gradiënt?

A

Maakt ion transport mogelijk, drijvende kracht erachter is potentiële energie (optelsom ion-concentratiegradiënt en potentiaalverschil)

Zie afbeelding voor formules, deze heeft de gegevens:
- RT ln⁡([X+]_in/[X+]_uit) = concentratiegradiënt = -zF(Ex) in J/mol
- zF(Vm) = potentiaalverschil in J/mol
- R = 8,3 J/K*mol
- F = 96,5 J/mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat geldt er over de formules van de elektrochemische gradiënt?

A

∆μ_x < 0 –> X+ wil graag van buiten naar binnen
∆μ_x > 0 –> X+ wil graag van binnen naar buiten
∆μ_x = 0 –> evenwicht, geen netto transport van X+

Drijvende kracht van iongradiënt is recht evenredig met het verschil tussen de membraanpotentiaal en de evenwichtspotentiaal van dat ion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat doet de Na/K-pomp en welke twee conformaties heeft deze?

A

In het plasmamembraan, transporteert 3 Na+ naar buiten en 2 K+ naar binnen tegen het concentratiegradiënt in (energie nodig)
- E1-conformatie: toegang tot cytosol, Na+ binden en K+ afgeven, ATP zorgt door fosforylatie van de pomp tot conformatieverandering naar E2
- E2-conformatie: toegang tot extracellulaire ruimte, Na+ afgeven en K+ binden, defosforylering pomp terug naar conformatie E1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar zorgt digoxine (vingerhoedskruid) voor?

A

Bevat ouabaïne (stof) dat de Na/K-pomp kan remmen (kan de kalium bindingsplek bezetten) en vormt zo een belemmering voor het in gang zetten van actiepotentialen
–> natuurlijk medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke karakteristieke onderdelen (toppen/complexen) bevat een ECG en waardoor ontstaan deze?

A
  • P-top: depolarisatie atria
  • Delay tussen P en Q: prikkeloverdracht van de atria op de ventrikels via de AV-knoop
  • QRS complex: depolarisatie septum en ventrikels
  • R-top: depolarisatie ventriculaire hartspiercel
  • T-top: repolarisatie ventrikels, repolarisatie ventriculaire hartspiercellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke cellen hebben verschillende actiepotentialen en waar verschillen deze in?

A

Zenuwcel/skeletspiercel, ventriculaire/atriale hartspiercel en pacemaker cel (in SA- en AV-knoop, hebben automatische depolarisatie).
Zie afbeelding voor verschillen, voorbeelden van verschillen:
- Eigen tijdsduur
- Eigen rustmembraanpotentiaal (hoogte, stabiel/oplopend)
- Soort ionkanalen (soort ion)
- Voltage-afhankelijkheid (drempel)
- Snelheid van (in)activatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe ontstaat een actiepotentiaal in een zenuw-/skeletspiercel?

A

Plotseling staan Na+ kanalen kortstondig open –> verhoging membraanpotentiaal –> drempelwaarde bereikt –> voltage-gevoelige ion-kanalen openen –> Na+ ionen de cel in –> Vm slaat van minder negatief om naar positief –> Ka+ kanalen open na korte delay –> K+ ionen de cel uit –> Vm daalt naar rustmembraanpotentiaal –> Na+ en K+ kanalen sluiten –> korte delay K+ kanalen zorgt voor dipje onder het rustmembraanpotentiaal

refractaire periode = re-activatiefase natriumkanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe verloopt een actiepotentiaal in hartspiercellen?

A

Plotseling staan Na+ kanalen kortstondig open –> verhoging membraanpotentiaal –> drempelwaarde bereikt –> voltage-gevoelige ion-kanalen openen –> Na+ ionen de cel in –> Na-kanalen gaan snel weer dicht en Ca-kanalen zijn open gaan staan –> membraan langere tijd gedepolariseerd –> sluiten Ca-kanalen –> nog openstaande Ka+-kanalen zorgen ervoor dat het membraanpotentiaal weer gaat dalen

42
Q

Hoe zijn kanaaleiwitten opgebouwd en hoe werken ze?

A

24 transmembraan helices

deze alfa-helices vormen vier setjes van zes helices, met middenin een voltage-sensor: de S4-helix ➝ positief geladen en zal zich richting het negatief geladen gedeelte kernen
- rust: richting intracellulaire zijde membraan = open
- dekpolarisatie: richting extracellulaire zijde = dicht

sluiting van kanaal wordt in gang gezet door een los segment dat zich na een bepaalde tijd in het kanaal vastzet en zo de doorgang verhinderd

43
Q

Door wat wordt de ion selectiviteit bepaald?

A

de grootte van het ion:
- ionen worden in gehydrateerd toestand vervoerd, moet qua grootte door het kanaal passen

chemische interacties:
- in het kanaal worden er nog chemische interacties aangegaan met groepen

44
Q

Hoe is de natrium-calcium-exchanger betrokken bij een actiepotentiaal in ventriculaire hartspiercellen?

A

Laat in het begin bij de actiepotentiaal de potentiaal oplopen:
- Na-uitstroom
- Ca-instroom

Repolarisatie andersom:
- Na-instroom
- Ca-uitstroom

45
Q

Hoe verlopen actiepotentialen in pacemakercellen (SA-knoop, AV-knoop en purkinjecellen)?

A

Er zijn 3 soorten pacemackercellen (SA-knoop, AV-knoop en purkinjecellen)

Automatische activatie:
- If, funny current (Na-kanaal) = Na-instroom
- T-type Ca-kanaal = Ca-instroom

Depolarisatie:
- L-type Ca-kanaal = Ca-instroom (plateau-fase)

Repolarisatie:
- K-uitstroom

46
Q

Hoe zorgen de parasympaticus en sympaticus voor actiepotentialen in pacemakercellen?

A

Parasympaticus: afname hartfrequentie
- remming If
- stimulatie K-kanaal
- remming Ca-kanalen

Sympaticus: toename hartfrequentie
- stimulatie If
- remming K-kanaal
- stimulatie Ca-kanalen

47
Q

Wat gebeurt er als:
1. de extracellulaire [K+] verhoogd wordt
2. de extracellulaire [K+] verlaagd wordt
3. De K+-kanalen sluiten (bijv. in een pancreas B-cel)
4. De K+-kanalen openen (bijv. in een vasculaire gladde spiercel) ?

A
  1. hyperkaliemie ➝ tetanus, hartritmestoornissen, hartstilstand (te weinig K en te veel Ca in de cel ➝ depolarisatie)
  2. hypokaliemie ➝ spierzwakte of hartritmestoornissen
  3. glucose-remedieerde insulineafgifte ➝ Ca-influx stijgt
  4. EDHF-gemedieerde vasodilatatie ➝ Ca-influx daalt
48
Q

Waarover gaat rechtvaardigheid en waarop is dit principe vaak toepasbaar?

A
49
Q

Wat zijn voorbeelden van op micro-, meso- en macroniveau naar verdelingsvraagstukken kijken?

A
50
Q

Wat houdt de denkwijze van het utilisme in en wat zijn bezwaren?

A
51
Q

Wat houdt de denkwijze van het egalitarisme in en wat zijn bezwaren?

A
52
Q

Wat is het verschil tussen eerlijkheid en rechtvaardigheid?

A
53
Q

Wat zijn de problemen van het utilisme en het egalitarisme?

A
54
Q

Hoe lang duurt de depolarisatie van het hart en welke stappen doorloopt het?

A
55
Q

Hoe verschillen de actiepotentialen van myocard en geleidingsweefsel?

A
56
Q

Hoe kun je het potentiaalverschil over cellen meten?

A
57
Q

Wat is een ECG en wat meet het ECG/wat is er zichtbaar?

A
58
Q

Wat is de driehoek van Einthoven en waar zitten de elektroden en wat zijn de afleidingen?

A
59
Q

Hoeveel afleidingen heeft het totale ECG (t.o.v. driehoek van Einthoven)?

A
60
Q

Hoe ga je van metingen (afleidingen van de vector) naar een ECG uitslag?

A
61
Q

Wat is de hartas en wat zijn de 3 methodes waarmee je deze kunt berekenen?

A
62
Q

Hoe is de hartas te bepalen met de methode van 2 haakse afleidingen?

A
63
Q

Wat is de elektromechanische koppeling en wat is er bijzonder aan spieren in het lichaam?

A
64
Q

Waaruit bestaan spiervezels, waaruit bestaat dat weer, enz. ?

A
65
Q

Hoe liggen hartspiercellen in het myocard?

A
66
Q

Wat zijn alle kenmerken van de opbouw van het dunne filament van een sarcomeer?

A
67
Q

Wat zijn alle kenmerken van de opbouw van het dikke filament van een sarcomeer?

A
68
Q

Wat zijn erg belangrijke onderdelen van het sarcomeer?

A
69
Q

Hoe zijn myofibrillen verbonden met andere onderdelen van spiercellen?

A
70
Q

Wat gebeurt er bij cardiomyopathie en welke vormen heb je?

A
71
Q

Hoe zorgt calcium ervoor dat de cross-bridge cyclus tot stand komt?

A
72
Q

Hoe verloopt de cross-bridge cycle?

A
73
Q

Hoe verloopt de calcium cycling van de hartspier?

A
74
Q

Waarvoor is fosforylering belangrijk tijdens een spiercontractie op celniveau?

A
75
Q

Wat is de elektromechanische koppeling?

A
76
Q

Wat zijn kenmerken van de structuur van een skeletspiercel m.b.t. de elektromechanische koppeling?

A
77
Q

Wat zijn kenmerken van de structuur van een hartspiercel m.b.t. de elektromechanische koppeling?

A
78
Q

Wat zijn de verschillen tussen de elektromechanische koppeling tussen hartspiercellen en skeletspiercellen?

A
79
Q

Hoe wordt de hartspierfunctie gereguleerd door bèta-adrenerge?

A
80
Q

Hoe werken positief isotrope geneesmiddelen (bijv. digitalis/vingerhoedskruid)?

A
81
Q

Wie is de Franse fysioloog Claude Bernard en wat heeft hij voor de geneeskunde gedaan?

A
82
Q

Wat heeft de Amerikaanse fysioloog Walter B. Cannon voor de geneeskunde gedaan?

A
83
Q

Hoe werd in de klassieke humorenleer tegen het milieu interieur aangekeken?

A
84
Q

Wie was Galenus van Pergamon en wat heeft hij voor de geneeskunde gedaan?

A
85
Q

Welke factoren hadden volgens de humoraal-pathologie invloed op de lichaamstoestand (evenwichtstoestand)?

A
86
Q

Met welke woorden kan een gezond leven/goed leven worden beschreven?

A
87
Q

Waardoor werd tijdens de wetenschappelijke revolutie (16e-18e eeuw) het vitalisme verworpen en werd het mechanisme belangrijker?

A
88
Q

Hoe verliep de opkomst van de moderne fysiologie (vanaf 19e eeuw)?

A
89
Q

Hoe werkt de westerse biomedische traditie door in het dagelijkse leven?

A
90
Q

Hoe werkt de klassieke traditie door in het dagelijkse leven?

A
91
Q

Hoe komt een arts tot zijn beslissingen?

A
92
Q

Welke 2 soorten fouten kan een diagnostische test hebben en hoe maakt een arts dan hierna een beslissing?

A
93
Q

Wat zijn klinische kenmerken?

A
94
Q

Hoe kunnen de sensitiviteit en specificiteit van een test berekend worden om een test(uitslag) te beoordelen?

A
95
Q

Wat is de regel van Bayes?

A
96
Q

Hoe bereken je de likelihood radio?

A
97
Q

Wat is een geneesmiddel?

A
98
Q

Wat voor soorten geneesmiddelen zijn er?

A
99
Q

Wat is de number needed to treat?

A
100
Q

Welke instanties zijn belangrijk in de farmacowereld?

A
101
Q

Wat is de twijfel bij het toelaten van een medicijn op de markt?

A
102
Q

Wat is het 6 stappenplan voor het voorschrijven van een medicijn bij een patiënt?

A