Week 3 Flashcards

1
Q

hoe te diagnostiseren in de MDL

A

endoscopie
echografie
functionele testen
afbeelding CT/MRI/BOZ
biomarkers (ontlasting)
bloed ademtesten
pathologische onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dysfagie =

A

obstructie (slikstoornis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de ogilvie dysfagie score:

A

dysfagie score - description
0 - geen dysfagie: able to eat normal diet
1 - moderate passage: able to eat soe solid foods
2 - poor passage: able to eat semi-solid foods
3 - very poor passage: able to swallow liquids only
4 - no passage: unable to swallow anything

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

oorzaken van dysfagie:

A

ziekten van mond en tong
neuromuschulaire aandoeningen
- myasthenie gravis
verstoring van de motoriek
- achalasie
- sclerodermie
- diffuus slokdarm spasmen
extrinsieke druk
- struma
intrinsieke afwijking
- vreemd lichaam
- peptische fibrose
- carcinoom slokdarm
- slokdarm web
- Zenker’s divertikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de Schatzki ring

A

vernauwing distaal in slokdarm
ringvormige structuur
belangrijkste oorzaak van dysfagie (6-14%)
ring van mucosa of spierweefsel
onbekende oorzaak
mogelijk samenhang met reflux
onbehandeld = dilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

achalasie

A

afwezige peristaltiek van slokdarm en afwezige relaxatie van LES
incidentie: 1:100.000 (piek 20 & 60)
alle leeftijden maar zelden kinderen
onduidelijke oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

diagnostiek van achalasie

A

eckardt score
contrast slikfoto
manometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

behandeling achalasie

A

chirurgisch
Heller operatie sfincter doorsnijden (laparoscopisch)
endoscopisch
pneumatische ballon dilatatie
POEM
injectie met botuline toxine, botox neuronen ontspannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat geeft de .. cel af
parietale cel
hoofdcel
endocriene cel

A

parietale cel = H+ / IF
hoofdcel = pepsinogeen/ maaglipase
endocriene cel = histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe beschermen muceuze cellen het maag epitheel:

A
  1. mucine secretie
  2. luminale bicarbonaat secretie (buffer), zure milieu centraal in maag
  3. herstel epitheel bij beschadiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe kan het H+ uit de inham

A

via een soort pluim van H+ rijke vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe overleeft helicobacter pylori

A

produceert NH3 en dus maakt hij zijn eigen minder zure omgeving, ook scheidt hij enzymen af om mucus laag te doorbreken en infecteert dan epitheel en geen concurrentie dus alle voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het Zollinger-Ellison syndroom

A

ergens is een tumor, buiten de maag die gastrine afgeeft, dus maag produceert overmatig zuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de exocriene pancreas 2 functies

A

acinus: spijsverteringsenzymen
ductuli: bicarbonaat rijke vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waar komt bicarbonaat vandaan uit ductuli

A

komt van zuursecretie van parietale cellen in de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat betekent de regel van 2 wat betreft de lever

A

2de grootste orgaan
2de meest complexe orgaan
2% van totale lichaamsgewicht
2 lobben
2delige bloedtoevoer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe vermengt het bloed zich in de lever

A

bloed rijk aan voedingsstoffen via v. porta
zuurstof rijk bloed via a. hepatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is de defintie van de benaderbare functionele eenheid van de lever:

A

kleinste deel van de lever dat zelfstandig een functie kan uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een soortgelijke levereenheid moet kunnen:

A
  1. duale vasculaire aanvoer (portaal en arterieel)
  2. duale uitvloed systemen (vasculair en biliar)
  3. alle bekende leverfuncties (nog niet geidentificeerd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

discussie over functionele eenheid lever maar uiteindelijk:

A

klassiek hexagonale lobulus
een acinus
en een primaire lobulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

klassiek hexagonale lobulus:

A

Veno-centrische hepatische angioarchitectuur (lobulaire structuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

acinus strcutuur:

A

portale gebied straat centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

primaire lobulus:

A

combinatie van die twee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

hoe onderscheidt je in de portal tract,
de duct
poortader
en de arteriol (hepatica)

A

de poortader is de grootste
arteriol heeft een dikke spierlaag
de andere is de duct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat kun je nog meer zien:

A

lymfevaten
zenuwcellen
hier kunnen enkele mestcellen of lymfocyten zitten (inflammatoire cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

verschil arterie en duct te zien op een foto

A

arterie: heeft een dikke spierlaag met gladde spiercellen, zonder epithele lijning
duct: heeft een kleine epithele lijning, kralenketting = epitheelcellen
vene heeft geen dikke wall

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

meer dan 15 verschillen de celtypes in de lever, maar deze het belangrijskte:

A

hepatocyten (60% van de cellen en beslaan 80% van delever)
biliary epitheelcells
endotheel = sinusoiden (capillairen)
hepatic stellate cells (HSC, fat-storing cells)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

hepatoctyen

A

geranschikt in een cellaag dikke platen, met 1 of meerdere kernen
eosinofiel granulair en glycogeen rijk plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat ligt er tussen de hepatocyten?

A

galcanaliculi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat zijn de 3 gespecialiseerde regios van de hepatocyten:

A

sinusoidal = aan sinusoiden
lateraal = aan andere hepatocyten
canalicular = aan galcanaliculi
sterk gepolariseerd met transport gericht van het sinusvormige oppervlak naar het canliculaire oppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat is er hetzelfde on de portal tract aan de duct en arterie:

A

diameter hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

van groot naar klein biliary system:

A

galgang
galcanaliculi
kanaaltjes van Hering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

is het normaal als je de gal canaliculi kan identificeren in de microscopische structuur:

A

nee, dat is cholestase, gal plak in de canaliculi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat zijn cholangiocytes?

A

de samenstelling van gal wijzigen - secretie en absorptie van water, elektrolyten en andere organische opgeloste stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

gal komt uit de lever en bloed gaat in de lever

A

lever heeft voedingsstoffen zuurstof nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat is de lever sinusoid en wat zijn de sinusoidale cellen?

A

sinusoïden zijn kanalen waardoor het bloed van de poortaders naar de hepatische venule stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

complicaties van vervorderde leverziekte (levercirrose):

A
  • varices, spataderen
  • ascites, vochtophoping
  • encephalopathy
  • HCC, hepato cellulair carcinoom, kanker
  • infectie
  • ondervoeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

de term lever cirrhose

A

term is bedacht door Laennec in 1826
vele definties maar gemeenschappelijk = schade, reparatie, regeneratie en littekens
het is geen gelokaliseerd proces; het gaat over de gehele lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

primaire histologische kenmerken van levercirrhose zijn:

A
  • gemarkeerde fibrose
  • kapotgaan van vasculaire en galelementen
  • regeneratie
  • nodulariteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

hele simpele difinitie van cirrhose:

A

nodulus omringt met fibrose
noduli < 3 mm micronodulaire cirrhose (alcohol)
noduli > 3 mm macronodulaire cirrhose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

verschillende oorzaken van cirrhose:

A

alcohol
hepatitis C
hepatitis B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de cijfers wat betreft hepatitis B

A

350 miljoen chronische HBV (ontsteking lever na ontstemming van hepatitis B) patients
1 miljoen gaan elk jaar dood aan HCC of lever falen
negende van doodsoorzaken wereldwijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat zijn de stappen van een chronische virale hepatitis:

A

acute infectie > chronische hepatititis > cirrhose > kanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

wat is een non alcholic steato-hepatitis (NASH)

A

ontsteking van lever ten gevolge van vet (geen alcohol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

oorzaken van lever cirrhose:

A
  • alcohol
  • virale hepatitis
  • NAFLD/NASH
  • drugs en gifstoffen
  • biliary obstructie
  • autoimmuun (PBC, PSC, AIH)
  • idiopathisch
  • hemochromatose, ijzerstapdelingsziekte, Wilson’s disease
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

stadia van lever cirrhose:

A
  • gecompenseerde lever cirrhose
    geen complicaties
  • gedecompenseerde lever cirrhose
    icterus, ascites, variceal bloeding, encefalopathie
    spontane bacteriele peritonitis, hepatorerenaal syndroom, slechte voedingstoestand
    daarna stadium; hepatocellular carcinoom (HCC)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

de klinische diagnose van lever cirrhose:

A
  • kan tientallen jaren zonder symptomen bestaan
  • history
  • fysieke bevindingen: hepatomegalie, geelzucht, ascites, spider angioom, splenomegalie, palma erytheem, foetor hepaticus, purpura
  • elevated LFTs (lever enzymen), thrombocytopenia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

sarcopenie

A

lichaam opeten van eigen spieren, te weinig voedingsstofen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

tekenen van hepatische encephalopathie

A

flapping tremor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

behandeling en evaluatie van the cirrhose

A

medische diagnose en activiteit van de onderliggende leverziekte
voorspellen van de functionele lever reserve
bepaal de complicaties:
- varices
- ascites
- encefalopathie
- HCC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

wat vindt je met een lever bioptie?

A
  • oorzaak cirrhose
  • activiteit van lever ziekte
  • kun je doen op verschillende manieren
    peructaan
    trans jugular vene
    laparoscopic
    open
    plugged
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

hoe meer leverweefsel je inlevert hoe

A

betere de diagnose zou kloppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

classificeren via de fibro scan: de fibrose niet invasief meten: de voordelen zijn

A

niet invasief
simpel
snel
comfortabel
goedkoop
groote sample size

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

belang van elasticitieit meten;

A

hoe minder elasticiteit hoe meer cirrhose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

op welke 2 manieren kan je een voorspelling doen van de functionele lever reserve;

A

CHILD-PUGH
encephalopathie grade
hoeveelheid ascites
bilirubine
albumine
PT (INR)

MELD
bilirubine
INR
creatinine
kun je bereken op een website

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

wat kun je vertellen over varices/ variceal bleeding:

A

eerste meeste levensbredreigende complicatie van portale hypertensie
risico van sterfte hangt af van de onderliggende functionele leverreserve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

wat kun je vertellen over ascites:

A

indicator van gevorderde cirrhose
te veel natrium
behandeling;
dieet restrictie
dieet restricie + diuretica

58
Q

wat is de samenstelling van gal in de lever (0,9liter/dag)

A

galzouten (BS) 67% bron = hepatocyt (+poortader)
cholesterol (C) 4% bron = hepatocyt, LDL, HDL
fosfolipide (PC) 22% bron = hepatocyt
geconjugeerd bilirubine = ery + hepatocyt
elektrolyten, water = hepatocyt (70%) en cholangiocyt (30%)

59
Q

wat is de functie van deze elementen:

A

galzouten
- vormt galmicellen met PC en C
- emulgeren/transport dieet lipiden
- solubilisatie vitamine A,D,E,K,B12
cholesterol
- afvoer in gal is de enige excretie
fosfolipide
- beschermt tegen toxiciteit BS
- lost cholesterol op
geconjugeerd bilirubine
- afvoer van metaboliet

60
Q

hoe vindt de omzetting van cholesterol tot galzuur plaatst in de hepatocyt?

A
  1. hydroxylering (toevoeging OH-groep) C-7 (snelheidsbepalende stap)
  2. hydroxylering C-12: alleen bij cholaat
  3. stereospecifieke reductie dubbele binding ring
  4. epimerisatie 3-beta OH –> 3-alfa OH
  5. oxydatie en verkorting zijketen
61
Q

wat wordt er nog meer aan de galzouten toegevoegd en wat ontstaat er dan?

A

glycine en taurine
dan ontstaat er glycocholaat en taurocholaat

62
Q

wat is kenmerkend aan deze galzouten?

A

amfoteer molecuul, wat betekent een hydrofiele en hydrofobe kant, dit maakt emulgatie mogelijk

63
Q

wat gebeurt er bij het maken van een amfoteer molecuul?

A

conjugatie -> polariteit omhoog –> emulgerende werking omhoog

64
Q

wat zijn micellen?

A

kleinste micel bestaat uit 4 galzouten, hydrofiele kant naar elkaar en hydrofobe kant aan de buitenkant.

65
Q

wanneer vormen de galzouten micellen?

A

galzouten vormen micellen zodra de concentratie galzouten toeneemt, vanaf de CMC = kritische micellen concentratie, CMC is ongeveer 2-5 mM

66
Q

wat is belangrijk aan de micellen?

A

dat deze micellen niet in de hepatocyten worden gevormd omdat deze anders gaan verzepen

67
Q

welke 2 transporters zijn betrokken bij het opnemen van galzouten uit de poortader in de hepatocyt?

A
  • NTCP
    sodium-dependant taurocholate transporter
  • OATP
    organic anion transporter
68
Q

welke 3 transporters in de hepatocyten geven de galcompenten af aan de galweg?

A

BSEP = bile salt export transport (export van galzouten)
steroline 1/2 = export pomp voor fytosterolenn (export van cholesterol)
MDR3 = multidrug resistance protein (export van fosfolipasen)

69
Q

wat doet de cholangiocyt en wat is het?

A

cholangiocyt is een hepatische duct cel, voegt en bicarbonaatrijke vloeistof toe aan het gal, uitgescheiden door CFTR, chloride kanaal (hetzelfde als in de pancreas)

70
Q

waar komt de vloeistof van gal vandaan?

A

uit de canalicula en ductus. Uit ductus afhankelijk van CFTR-kanaal

71
Q

waar is de vloeistofsecretie deels afhankelijk van?

A

van concentratie galzouten, hoe meer galzouten hoe meer vloeistofsecretie dit wordt het choleretische effect genoemd.
andere deel van de vloestofsecretie is onafhankelijk van de concentratie galzouten

72
Q

wat gebeurt er met het te veel aan gal?

A

komt in colon, hier zit de darmflora. Bacterien uit darmflora deconjungeren galzouten = halen glycine en taurine er van af. polariteit neemt af en kunnen dus makkelijk over plasamembraan “diffunderen”

73
Q

waar worden de galzouten geabsorbeerd?

A

laatste gedeelte ileum

74
Q

wat doen de andere bacterien in de darmflora nog aan deze gedeconjugeerde zouten?

A

OH-groep eraf halen (dehydroxylering), minder polair

75
Q

hoe noem je een galzout die hierdoor onder andere wordt gevormd?

A

UDCA (ursodiol)
-hydrofiel
- niet amfoteer
- niet toxisch
- oraal galzout bij cholestase galstenen en cystische fibrose

76
Q

wat zijn de voordelen van orale UDCA (“ursodiol”) therapie

A
  • choleretisch effect (galflow omhoog) –> spoelt galwegen/ galstenen door
  • UDCA remt de novo synthese “toxisch” endogeen galzout in hepatocyt
    is zelf niet hepato-toxisch
77
Q

hoeveel gram galzouten is er in het lichaam aanwezig?

A

3-5 gram, circuleert en wordt 4 tot 12 keer per dag compleet uitgescheiden en opgenomen. ongeveer 3-6 procent exctretie cholesterol

78
Q

hoe en op welke plekken worden galzouten in de darmen geabsorbeerd?

A
  • in het jejunum via diffussie (<5%)
  • in het distale ileum via IBAT (80%) (intestinal bile acid transporter) natrium afhankelijke transporter naar poortader gebracht
  • in het colon via difussie (5%)
79
Q

galvorming in 3 stappen:

A
  1. secretie door hepatocyten in canaliculi
  2. transport en toevoeging van HCO3 rijke vloeistof
  3. opslag in galblaas (50% van productie in de interdigesteve fase)
    900 ml per dag is hepatisch gal
80
Q

hoe gebeurt de regulatie van galzout synthese in de lever:

A

galzout synthese in de lever verandert reciproque met het aanbod via de poortader aan de lever
- tot 10x verhoogd bij de galzout resorptiestoornis in ileum(resectie, M.crohn)
- 80-90% verlaagd bij galzout voeding (UDCA, ursidiol)
UDCA therpaie; verlaagd de novo synthese toxisch galzout

81
Q

waar en hoe gebeurt de toevoeging van bicarbonaat-rijke vloeistof?

A

in de canaliculi in het chloride kanaal CFTR
stimulerend voor CFTR = secretine, VIP, glucagon
remmend voor CFTR = somatostatine

82
Q

opslag en concentratie in de galblaas, isotone vloeistof reabsorptie door het galbloaas epitheel, gebeuren 2 dingen met het gal;

A
  • verhoging concentratie, ontrekken van NaCl waardoor water passief volgt
  • verlaging pH,
83
Q

waar hangt de vulling van de galblaas vanaf?

A

opslag van gal in galblaas hangt af van
- relatieve druk in de galgang
- vullingstoestand galblaas

84
Q

wat is een belangrijke regulator van de vulling van galblaas?

A

sfincter van Oddi

85
Q

wat zijn de functies van lever:

A

metabolisme
- koolhydraten/ vetten/ eiwitten/ hormonen
detoxificatie /geneesmiddelen verwerking
opslag
- vit A/D/K/B12
- metalen als koper en ijzer
synthese van plasma-eiwitten
- albumine
-stollingsfactoren
immunologische functies
galvorming

86
Q

de functie van galvorming van de lever, gal:

A

uitscheiden naar de darm van
- galzouten
- cholesterol
- toxinen
- farmaca
- “afvalstoffen”
- bilirubine
nodig voor vertering, voor opname van
- vetten
- vitaminen

87
Q

wat is de definitie van cholestase

A

onderbreking en/of verstoring van de galproductie en/of afvloed

88
Q

wat is gevolg van cholestase en behoort to de definitie

A
  • stapeling van stoffen in bloed en lever die via de gal worden uitgescheiden (bijvoorbeeld bilirubine en galzouten)
  • tekort van deze stoffen in de dunne darm
89
Q

hoe gaat de conjugatie (dna overdracht bv. 2 bacterien) van bilirubine in hepatocyt?

A

bilirubine-uridinefosfaat-glucuronsyl-transferase (UGT1A1)
- conjugatie van bilirubine (met glucuronylzuur)
wateroplosbaar molecuul: kan met gal worden uitgescheiden
UGT1A1-gen

90
Q

wat zijn de gevolgen van cholestase

A
  • icterus
    serum bilirubine stijgt, urine donker/ feces ontkleurd
  • pruritus (jeuk)
    relatie galzouten??
  • xanthelasmata/ xanthomen
    stapeling cholesterol oogleden/ huid
  • steatorrhoe
    diarree/ buikpijn/ krampen
    gewichtsverlies
    tekort vet-oplosbare vitaminen
    vit A/D/E/K
  • galstuwing in lever
    galmeren/ abcessen
    ontwikkeling leverfibrose/ cirrhose
91
Q

chronische cholestase kan leiden tot leverfibrose / cirrhose, 2 soorten cholestase:

A
  • intrahepatische cholestase, in bloedonderzoek transaminasen op voorgrond
  • extrahepatische cholestase, in bloedonderzoek cholestase op voorgrond
92
Q

oorzaken van intra- en extrahepatische cholestase:

A
  • intrahepatisch
    genetisch
    virussen
    toxisch-medicemanteus
    autoimmuun
  • extrahepatisch
    galstenen
    stricturen galwegen (PSC/ chronische pancreatitis)
    maligne obstructie (pancreas carcinoom/ cholangiocarcinoom/ papil van vater/ lyfmedaenopathie)
  • prehepatisch
    vasculaire obstructie
    hemolyse
93
Q

diagnostiseren meest gebruikte medthoden:

A
  1. echo
    geen straling/ snel/ goedkoop/ operator afhankelijk
    heel betrouwbaar voor stenen in ductus choledochus
  2. ERCP, endoscopische retrograde cholangio-pancreaticografie
    endoscopie gecombineerd met radiologie
    bij pancreaskopcarcinoom, ductus pancreaticus/ choledochus afsluiting - beide ducti gestuwd en icterus
  3. MRCP, magnetische resonantie cholangio-pancreaticografie
    galwegen gedetailleerd in beeld, geen straling, veilig en niet invasief
94
Q

belangrijkste oorzaken cholestase intrahepatisch:

A
  • toxische hepatitis (DILI)
  • virale hepatitis
  • alcoholische hepatitis
  • primair biliaire cholangitis (PBC)
  • primair scleroserende cholangitis (PSC) (ook bij extrahepatisch)
  • genetische afwijkingen in biliare transporters
    begigne recurrente intra-hepatische cholestase (BRIC)
95
Q

wat is primaire biliaire cholangitis (PBC)

A
  • immuun gerelateerde cholestatische lever ziekte
  • chronische niet-suppuratieve, granulomateuze, lymfocytische ontsteking van de dunne galwegen
96
Q

wat zijn de gevolgen van PBC?

A
  • vernietiging van de kleine intrahepatische galwegen = ductopenie
  • verminderde galsecretie met behoud van toxische stoffen (cholestase)
  • apoptose en necrose
    progressie van fibrose tot cirrhose
97
Q

in hoeveel procent leidt PBC tot cirrhose?

A

40%

98
Q

in hoeveel procent leidt PBC tot cirrhose?

A

40%

99
Q

symptomen PBC

A

moe 40-80%
pruritus 20-70%
abdominal dyscomfort
sicca, droge ogen

in 60 % van de gevallen asymptomatisch

100
Q

anti-cholestatische behandeling PBC

A

immunosuppressie was controversieel
gelimiteerde werkzaamheid en geen fijne bijwerkingen

101
Q

wat is beste behandeling

A

UDCA, berengal
veilig

102
Q

wat doe je als alles faalt:

A

lever transplantatie
- eind stadium van leverziekte
- hele erge pruritus
- HCC
als er een goede transplantatie is en patient overleeft is de
5 year survival 75-80% in europa
terugkerende PBC in 11-42%
negatieve invloed op de transplantatie
voorkomen door UDCA

103
Q

wat is primaire sclerosende cholangitis (PSC)

A

immuun-gemedieerde chronische cholestatische leverziekte
zowel intra- als extrahepatische galwegen zijn betrokken
diffuse inflammatie en fibrose van de galboom
middelmatige en grote galwegen
secundaire obstructie van kleine galwegen, welke langzaam verdwijnen (=ductopenie)

104
Q

PSC diagnose cholestase met:

A
  • pANCA positief in 80%
    maar is zeker niet specifiek… ook bij andere aandoeningen
105
Q

bij PSC wat zijn dan typische bevindingen bij MRCP (Magnetic Resonance Cholangio-Pancreatography)

A

galwegstenose (intra- en/of extrahepatisch)
“kralensnoer” aspect van galboom
divertikels in galwegen
galstenen
grote galblaas
atrofie en hypertrofie van de lever

106
Q

scleroserende cholangitis =

A

primair (onbekende oorzaak) indien geen secundaire oorzaken, secundaire scleroserende cholangitis komt weinig voor

107
Q

PSC, hoe stel je diagnose, cholestase met:

A

pANCA positief in 80%
maar niet specifiek, ook bij andere aandoeningen
MRCP met typische bevindingen
- secundaire oorzaken uitgesloten
leverbiopt in principe niet noodzakelijk voor de diagnose
- uienschil fibrose rondom galwegen
indicaties:
- verdenking small-duct PSC 10-15%
- AIH overlap 5%

108
Q

hoe presenteert PSC zich en wat zijn risicofactoren?

A

risicofactoren, man en 39 jaar
geen klachten - 15-44%
wel klachten
- vermoeidheid - 75%
- jeuk - 70%
- geelzucht - 30-69%
- buikklachten - 16-37%
- gewichtsverlies - 10-34%
- periodes galwegontsteking - 5-28%
- varicesbloedingen - 2-14%
- ascites - 2-10%

109
Q

wat zijn de risico’s van PSC

A

cholestase
- problemen met stofwisseling
- vitamine te korten/ botontkalking
ontwikkelen van dominante stenose
bacteriele cholangitis
cholangocarcinoom
galblaascarcinoom
colorectaal carcinoom

110
Q

wat zijn de complicaties van cirrose bij PSC:

A

decompensatie leverfunctie
variceale bloedingen (stoma)
infecties
hepatocellulair carcinoom

111
Q

UDCA verbetert de mate van cholestase maar….

A

geen bewijs om algemeen gebruik van UDCA bij PSC aan te bevelen, gebruik in ieder geval geen hoge dosis

112
Q

PSC, monitoren en managen van complicaties tot aan de indicatie van levertransplantatie:

A

PSC
- zeer zeldzame cholestatische leverziekte
- = de meeste frequente indicatie voor levertransplantatie in NL
complicaties cirrhose
recidiverende bacteriele cholangitis
onbehandelbare jeuk
cholangiocarcinoom
HCC

113
Q

wat is cholestase:

A

onderbreking en/of verstoring van de galproductie en/of afvloed
- van levercel tot duodenum
- verschillende klinische gevolgen gerelateerd aan functie gal
- verschil in klinische presentatie afhankelijk van de oorzaak
intrahepatisch vs extrahepatisch
context en echografie belangrijk in differentiatie
of nog daarvoor….

114
Q

wat zijn ‘de’ cholestatische leverziekten en hun karakteristieken

A

PBC
vrouwen middelbare leeftijd
cirrose
UDCA ++
levertransplantatie neemt af

PSC
mannen jongere leeftijd, IBD
cirrose, maligniteiten, cholangitis
UDCA ??
levertransplantatie frequent

115
Q

wat is het nut van spijsvertering

A
  • nodig voor afbraak macromoleculen tot transporteerbare brokstukken
  • voorkomt antilichaamvorming tegen dieet eiwit
  • garandeert soort specifieke resynthese van “lichaamseigen” macromoleculen (eiwitten, glycoproteinen, DNA, RNA)
116
Q

wat zijn spijsvertering enzymen wat betekent dat:

A

spijsvertering enzymen zijn hydrolases
- H2O is in extracellulair milieu altijd beschikbaar
- hydrolyse levert energie –> warmte (geen ATP)
- reacties zijn zonder enzymen bij 37 graden te langzaam

117
Q

er zijn enzymen aan het darmepitheel (behalve alfa-amylase in lumen), waarom deze enzymen naast transporters?

A

vermindert de osmotische belasting

118
Q

wat zijn de einddproducten van de koolhydraat afbraak en wat gebeurt daar mee?

A

resorptie door transporters aan darmoppervlak
einddproducten: glucose/ fructose/ galactose

119
Q

wat is het traagste enzym;

A

lactase

120
Q

afbraak van eiwit door proteases in het lumen, wat zijn de einddproducten en welke peptidases bestaan er?

A

einddproducten: aminozuren, di- en tripeptides
1. endopeptidases
maag en pancreas
2. carboxypeptidases
pancreas
3. aminopeptidases
darmoppervlak cytosol enterocyt

121
Q

afbraak en resorptie van lipiden, dieetvet / nut en belangrijkste componenten

A

dieetvet
- 100 gram per dag = 30/40% van voedingsenergie
nut
- energiebron
- drager van vet-oplosbare vitamines A,D,E,K
- enige bron van essentiele vetzuren (linolzuur etc.)
belangrijkste componenten
- triglycerides (>90%)
- fosfolipides (5%)
- cholesterol (0,5%)

122
Q

door welke enzymen gebeurt de triglyceride (‘vet”) afbraak door lipases?

A

maaglipase
pancreas-lipase + colipase
melklipase

123
Q

nut van maag + melk lipase

A
  • vorming FFA als trigger voor CCK secretie door I cellen in duodenum (dus galsecretie omhoog)
  • essentieel voor vetvertering zuigelingen (pancreas functie omlaag)
124
Q

wat is colipase?

A

essentieel voor de lipolyse
- actief colipase ontstaat uit inactief pro-colipase door trypsine splitsing in duodenum
- colipase zorgt voor binding van pancreas-lipase op het oppervlak van de vetdruppen en voorkomt inactivatie door galzouten

125
Q

3 stadia van lipolyse

A
  1. vetbol wordt mechanisch (kneden en peristaltiek) geemulgeerd
  2. emulsie –> lipide vesicles
  3. lipide vesicles wormen gemengde micellen (galzouten essentieel)
126
Q

lipolyse producten zijn zelf amfoteer wat betekent dat?

A

gemengd polair-apolair en bevordert zo de gemengde micel vorming

127
Q

stoornissen in koolhydraat afbraak en hun symptomen

A
  • lactase malabsorptie
    therapie = lactose arm/vrij dieet
  • sucrase-isomaltase deficientie
    therapie = sucrose vrij dieet
  • p-amylase tekort bij pancreasdysfunctie
    therapie = oraal pancreatine in zuurresistente capsules
    symptomen:
    osmotische diarree door onverteerd lactose etc. in darmlumen
    flatulentie (winderig) H2 gas in uitademingslucht (bacteriele omzetting van onverteerd suiker)
    zure faeces (bacteriele vorming van melkzuur, azijnzuur, propionzuur, boterzuur)
128
Q

stoornissen in eiwitafbraak

A
  • pancreas insufficientie (cystic fibrose)
    therapie; orale panreas enzymen
  • enterokinase deficientie
    therapie; oraal enterkinase
129
Q

stoornissen in vetafbraak (steatorroe)

A
  • verminderde lipase activiteit (pancreas insufficientie)
    therapie; orale pancreas enzymen, MCTs
  • verminderde galzout secretie (bacteriele overgroei, cholestase, ileum resectie/ ontsteking, cholestyramine dieet)
    therapie; MCT dieet + essentiele vetzuren + vet-oplosbare vitamines: eventueel UDCA
130
Q

wat kan aantasting van de zout- en waterabsorptie of - hyperstimulatie van zout secretie in de darm veroorzaken?

A

diarree

131
Q

aantasting van de secretie capaciteit (bv. cystische fibrose) kan leiden tot:

A

luminale dehydratie
of verstopping van de stoelgang: constipatie

132
Q

wat is de fecale osmotische gap:

A

(290) - 2 (Na+ + K+) mosmol/kg

133
Q

2 soorten diarree wat is het verschil:

A

osmotische diarree (fecale osmotische gap > 100 mosmol/kg)
- malabsorpties van dieetcomponenten (lactose, fructose etc.)
- laxantia misbruik, consumptie van overmaat soribtol mannitol (‘zoetjes’)
- verdwijnt na 24 hr vasten

meestal is het secretoire diarree (fecale osmotische gap < 50 mosmmol/kg)
- hypersecretie van zout- en water door crypten
- uitdrogingsverschijnsel
- microbiele en virale enterotoxines (cholera, e. coli diarree, rotavirus)
- galzouten en dihydroxyvetzuren (collon)
- neuroendocriene tumoren
- diabetes neuropathie

134
Q

wat is er fout bij cystische fibrose?

A

CFTR kanaal is defect dus geen secretie meer van Chloor maar wel van absorptie dus uitdroging van de darminhoud = obstipatie
- Nacl + water secretie dus omlaag
- en luminale dehydratie

135
Q

wat is er fout bij congenitale chloridorroe (CLD)?

A

DRA kanaal defect. dus wel secretie maar geen opname meer. Gevolg hiervan is veel verlies van chloor en protonen in ontlasting. ook geen uitscheiding van HCO3- dus een systemische alkalose.

136
Q

wat doet het cholera toxine en wat is hier het gevolg van?

A

in staat om continue cAMP te maken en leidt tot extreme vormen van diarree.

137
Q

vertel iets over cholera

A
  • diarree ziekte, veroorzaakt door cholera toxine, een toxisch eiwit dat door vibrio cholerae bacterien in het darmkanaal wordt uitgescheiden
  • darmepitheel blijft intact, maar scheidt per uur ca. 1 liter zout en water uit (secretoire diarree)
  • als dit zout- en watervliies niet wordt gestoptt of gecompenseerd, sterft de patient binnen enkele uren door uitdroging (dehydratie); de blauwe dood
138
Q

hoe ziet een cholera patient eruit?

A

ingevallen oogkassen,
gerimpelde vingers allemaal door uitdroging

139
Q

wat is de behandeling?

A

ORS (orale rehydratie therapie)
ORS is een oplossing van zout en suiker (glucose) in water

140
Q

hoe werkt op celniveau de behandeling van ORS?

A

opname van glucose door SGLT1
bij elk molecuul van glucose volgen ook 2 natrium moleculen, en dus paracelullair ook chloor en dus passief ook water.
zo werkt de absorptie van water.
ORS werkt alleen tegen uitdroging, geneest niet de diarree, die moet vanzelf overgaan.
ook zit er in ORS bicarbonaat om de acidose tegen te gaan.

141
Q

waarom werkt ORS zonder glucose niet?

A

omdat de niet aan glucose-gekoppelde zout resorptie (NHE3) bij diarree door de secratogogen is geremd–> het verergert dus de diarree want zout + water wordt niet opgenomen