Week 2 Flashcards

1
Q

Wat gebeurt er tijdens slikken?

A
  • happen en kauwen van voedsel, meer oppervlak vermenging met enzymen
  • via tong naar farynx
  • aflsluiten van neus en trachea
  • slikcentrum/ nervus vagus
  • passage door slokdarm (relaxatie gevolgd door activatie: peristaltiek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

noem de 3 kauwspieren

A
  • m. pterygoideus lateralis
    -masseter temporalis
  • m. pterygoideus medialis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

noem de 3 speekselklieren

A

glandula parotides (sereus speeksel)
glandula submandibularis (sereus > muceus speeksel)
glandula sublingualis (muceus > sereus speeksel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tong en smaak
anterior :
posterior :

A

anterior : gevoel n. lingualis
smaak n. facialis

posterior
smaak en gevoel : n. glossofaryngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de n. lingualis

A

takken van n. facialis voor smaak en speeksel, takken n. trigeminus voor gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Feiten over de oesophageus (slokdarm)

A
  • gespierde holle buis van 25 cm
  • verbindt de farynx met de maag
  • bovenste en onderste sfincter = upper esophageal sphincter (UES) & lower esophageal sphincter (LES)
  • transporteert voedsel en vocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

benoemd de oorzaken van tal van aandoeningen aan de oesophageus

A
  • congenitaal
  • functioneel
  • obstructie
  • ontsteking
  • maligniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke spierlagen heeft de oesophageus?

A

buitenste longitudinale spierlaag en binnenste circulaire spierlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vertel iets over de longitudinale spierlaag:

A

bovenste 1/3 is dwarsgestreept en onderste 2/3 deel is glad spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke bekleding heeft de oesophageus?

A
  • plaveiselepitheel zonder verhoorning
  • lamina propria
  • mucosa + spierlaag (muscularis mucosae)
  • submucosa
  • muscularis propria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er bij reflux van maagzuur naar oesophageus?

A

slokdarm plaveiselepitheel verandert naar cilinderepitheel (zoals dat van de maag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke andere aandoening ter hoogte van de LES (lower esophageal sphincter) ken je?

A

achalasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is achalasie?

A

er is een vernauwing van de onderste slokdarmsfincter en dus een verwijding van de onderkant van de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van een maagzweer en hoe wordt dat veroorzaakt?

A

helicobacter pylori bacterie en zorgt voor een onderbreking van het slijmvlies in de maag, daar is dus geen bescherming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de retroperitoneale organen?

A

pancreas, duodenum, colon ascendens, colons descendens, rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 hulporganen:

A

lever, hepar
galblaas, vesica biliaris
pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

3 verschillende soorten “bloed” in de vascularisatie van de tractus digestivus:

A
  • arterieel
  • veneus
  • portaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn portosystemiscche “verbindingen”

A

aandoening van de lever waarbij bloed niet via de normale route door de lever stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn caput medusae en hoe ontstaan ze?

A

spataderen rond de navel, paraumbilicale venen en epigastrische venen die draineren in v. iliaca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn varices oesofageus en hoe ontstaan ze?

A

spataderen in de slokdarm, veneuze collateralen die draineren in v. azygos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een anastomose?

A

verbinding tussen 2 bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

eetlust en verzadiging:

A
  • verlangen om te eten
  • regulatie van voldoende calorieen om aan metabole behoefte te voldoen
  • interactie tussen tractus digestivus, vetweefsel en hersenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

oorzaken van vetzucht:

A
  • afwijkingen in de hypothalamus
  • genetische factoren
  • lifestyle
  • ontwikkelingsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn de korte termijn signalen van de regulatie voedselopname

A

glucose, insuline, CCK, rekken van de darm etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

regulatie voedselopname

A

kauwen en slikken (oraal): onvoldoende voor regulatie voedselopname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat zijn de anorexigene (verzadigde) factoren feedback vanuit het maagdarmkanaal?

A

rekken maagdarmkanaal
- n. vagus = info rekken doorgeven
- n. splanchic = info welke voedingsstoffen doorgeven
cholecystokinine (CCK)
- signaal om pylorus te sluiten
- stopsignaal naar hypothalamus
glucose, alvleesklier = insuline en glucagon
leptine (vetweefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat zijn de orexigene (honger) factoren feedback vanuit het maagdarmkanaal?

A

ghreline (gastro-intestinaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is de orexigene feedback binnen het CZS?

A

orexine/hypocretine (hypothalamus)
neuropeptide Y (CSZ)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is de rol van leptine?

A

leptine is het verzadigingshormoon. wordt in witte vetcellen gemaakt. en hoort bij de lange termijn factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de rol van ghreline?

A

ghreline is het hongerhormoon. wordt in de maag gemaakt. bij een lege maag wordt er meer ghreline aangemaakt. bij een volle maag wordt er minder ghreline aangemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

waar zit het verzadigingscentrum en waar zit het hongercentrum in de hypothalamus?

A

verzadigingscentrum = ventromediaal
hongercentrum = lateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het gevolg bij ventromediaal letsel in de hypothalamus?

A

ventromediaal = verzadigingscentrum aangedaan dus hyperfagie = abnormaal verhoogde eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het gevolg bij lateraal letsel in de hypothalamus?

A

lateraal = hongercentrum aangedaan dus afagie = abnormaal verlaagde eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de neuronen eerste orde van het hongercentrum?

A

AgRP & NPY

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de neuronen eerste orde van het verzadigingscentrum?

A

CART & POMC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de lange termijn factoren?

A

Leptine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is leptine?

A
  • leptine gemaakt in vetcellen in het witte weefsel
  • leptine stimuleert de expressie van CART (anorexigeen, verzadiging)
  • leptine remt afgifte van neuropettide Y (orexigeen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke twee vormen komen voor bij obesitas?

A

hyperplasie vetcellen = aantal vetcellen&raquo_space;
hypertrofie vetcellen = grootte vetcellen&raquo_space;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat doet GLP 1?

A

zorgt dat tijdens eten eerder een verzadigd gevoel ontstaat, waardoor neiging om te eten afneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is een eetstoornis

A

minder lust of teveel lust om te eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

verstoring van verzadiging geeft:

A
  • anorexia nervosa
  • bulimia nervosa
  • cachexie, metabool syndroom uiting van onderliggende ziekte
  • overeten
  • binge eten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

wat is anorexia

A

weinig of geen eetlust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

anorexia kan en uiting zijn van een onderliggende aandoening:

A

anorexia nervosa
infectie
maligniteit
inflammatoire darmziekte
nierinsufficientie
cirrose
kauw of slikproblemen
hypothyreoidie
medicatie
stress
depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

anorexia nervosa:

A
  • psychiatrisch ziektebeeld
  • hongeren en ondervoeding
  • in samenhang met psychiatrische ziektebeelden
  • moeilijk behandelbaar
  • 18x hogere kans op sterfte door medische complicaties en zelfmoord (5% mortaliteit)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

2 type anorexia nervosa:

A

restrictief = niet eten, of heel weing/ selectief en overmatig bewegen
binge met braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn de DSM V criteria van anorexia nervosa:

A

BMI < 18,5
angst om aan te komen
focus op gewicht en uiterlijk
controle over eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

wat is het beloop van anorexia nervosa:

A

remissie in 30-60% (9-21 jaar)
chronisch in 20%
onvolledig herstel in 20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

hoe groot is de kans op recidief bij anorexia nervosa:

A

9-52%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

hoe groot is de kans op overlijden bij anorexia nervosa:

A

5,6% per decade (10 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

anorexia nervosa medische problemen:

A
  • gewichtsverlies
  • ondervoeding/ hypocirculatie
    ritmestoornissen (hypokaliaemie, verlenging QTc=QT interval)
    cardiomyopathie
    nierinsufficientie
    pancytopenie
    osteoporose
    lage concentratie gonadale steroiden
  • braken (boerhaave scheur in slokdarm/ruptuur slokdarm)
  • overeten (maagruptuur)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

anorexia nervosa; behandeling

A
  • opname in ziekenhuis bij levensbedreigende complicaties
  • voeding (cave refeeding: 1200 kcal/dag)
  • psychotherapie
    gezinstherapie
    cognitieve gedragstherapie
  • farmacotherapie
    antidepressiva?
    antipstchotica?
    vitamine D en calcium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

hoe bereken je een ideaal gewicht?

A
  • body mass index (BMI) of Quetelet-index
  • meten van buikomvang
  • meten van vetpercentage
  • huidplooimeter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

categorien BMI

A

< 18,5 - ondergewicht
20 - 25 - ideaal gewicht
25 - 30 - overgewicht
30 - 25 - milde obesitas
35 - 40 - ernstige obesitas
40 - 50 - morbide obesitas
> 50. - ernstige morbide obesitas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

hoe bereken je BMI

A

gewicht (Kg) delen door lengte x lengte (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

wat is xerostomie?

A

droge mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

noem enkele oorzaken van xerostomie

A

medicatie
veroudering
Sjorgen syndroom (auto-immuunziekte)
diabetes
roken en alcohol
methamphetamine en marihuana

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

hoeveel vloeistof produceren de speekselklieren per dag

A

0,75 - 1,5 liter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

wat is de inhoud van speeksel?

A

H2O, elektrolyten, mucus, enzymen, antimicrobiele stoffen, leukocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn de functies van speeksel:

A

voorkomt tandbederf door neutralisatie van zuren
speeksel verhoogt smaak en maakt het makkelijker om te kauwen en te slikken
antibacterieel (IgA en lysozyme)
vertering (amylase en lipase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is het rapunzelsyndroom?

A

zeer zeldzame aandoening veroorzaakt door inslikken van haar
compulsief (dwanghandelingen) eten van eigen haar
onderliggende emotionele of psychiatrische stoornis
eerste beschrijving in 1799 door een franse dokter Baudamant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de behandeling van het rapunzelsyndroom?

A

endoscopisch of chirurgisch verwijderen van haarbal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Hoeveel mensen in Nederland hebben MDL klachten

A

2 miljoen mensen
500 MDL-artsen
15-20% van ziekenhuisopnames en polikliniekbezoeken is MDL gerelateerd
bij uitstek een multidisciplinair vak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn veel voorkomende MDL klachten

A

winderigheid
buikpijn
obstipatie
maagzuur
misselijkheid
diarree

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Oorzaken van acute aandoeningen:

A

maag-darmbloedingen
obstructie, inname vreemde voorwerpen
infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

oorzaken van chronische aandoeningen:

A

infecties
(pre-) maligne tumoren
inflammatie
functioneel (IBS, motoriekstoornissen, achalasie(= bewegingsstoornis slokdarm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat is de basis diagnostiek van MDL ziekten?

A

anamnese, lichamelijk onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is de aanvullende diagnostiek van MDL ziekten?

A
  • laboratoriumonderzoek
    bloed
    urine
    faeces
    adem
  • pathologie
  • microbiologie
  • radiologie
    passagefoto’s
    buikoverzicht
    CT-scan
    MRI-scan
    echografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

MDL-specifieke diagnostiek, wat vallen onder de endoscoop?

A

gastroechoscopie
enteroscopie
colonscopie
EUS = endoscopie
ERCP = endoscopische retrograde cholangiopancreatiicografie
videocapsule= pil camera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

MDL-specifieke diagnostiek, wat vallen onder de functieonderzoeken?

A

manometrie - motiliteit = beweeglijkheid
pH-metrie - reflux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Lichtbron en spiegel, wat is de uitdaging?

A

zichtbaar maken van de binnenkant van het lichaam, met name tractus digestivus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

een ander probleem is de flexibiliteit van de endescoop, de geschiedenis:

A

Kussmaul (1868)
rechte, starre buis, lichtbron en spiegel
Schlindler (1922)
rechte starre buis, opvoeren lichtbron door een buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat is de semiflexibele gastroscopie en door wie uitgevonden:

A

Schlindler (1888- 1968)
tip: buigen tot 30 graden
1932 Wolf-Schindler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

volgende probleem is de beeldkwaliteit:

A

fiber endoscopie, 1970: eerste colonscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

wat is een voorbeeld van preventie van gastrointestinale ziekten:

A

bevolkingsonderzoek:
darmkanker, ontlastingstest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat zijn de cijfers van het bevolkingsonderzoek van darmkanker, de ontlastingstest

A

doelgroep bestaat uit 4,4 miljoen mensen 55-75 jaar
2,3 miljoen uitnodigingen per jaar
1,6 miljoen mensen sturen poep op = 70% (aantal FIT analysis per jaar)
85.000 bloed in poep = 5,3%, positieve FIT per jaar
72.000 colonscopieen gedaan na positieve FIT = 85%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

wat is een voorbeeld van preventie van gastrointestinale ziekten:

A

surveillance van het Barret slokdarm, gastroscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

wat is een voorbeeld van preventie van gastrointestinale ziekten:

A

surveillance van pancreascysten, EUS of MRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

wat is een voorbeeld van preventie van gastrointestinale ziekten:

A

surveillance van levercirrose - HCC, echo abdomen/ MRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Waaruit bestaat de bovenste tractus digestivus:

A

oesofagus
maag
duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

welk aanvullend onderzoek beste voor anatomie?

A

gastrocscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

welk aanvullend onderzoek beste voor functionaliteit?

A

manometrie en ph-metrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

welk aanvullend onderzoek beste voor functionaliteit?

A

gastroscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

indicaties voor gastroscopie, slokdarm, maag, duodenum

A

melena (zwarte ontlasting) , coeliakie, reflux, ulcus, passageklachten, anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat zijn slokdarm varices?

A

gezwollen spataderen in wand oesofagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Hoe ontstaan slokdarm varices?

A

verhoogde bloeddruk in poortader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat is de therapie van varices bloeding?

A

banding, bij een banding worden er rubberen bandjes om de spataderen aangebracht. De spataderen worden afgebonden en sterven vanzelf af. Het bloed zoekt een andere route.
glue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

wat is een ulcus pepticum?

A

maagzweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

hoe wordt een maagzweer gecategoriseerd?

A

Forrest classificatie
I actieve bloeding
II niet actieve bloeding dus dood
III niet actief dus dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

wat kun je zien met een manometrie?

A

drukmeting, waarmee drukgolf in de oesofagus zichtbaar kan worden. Achalasie en slokdarm spasme kan hiermee opgespoord worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat is een x- slokdarm passagefoto - bariumfoto (bariumpap = witte vloeistof?

A

middels rontgenstraling verloop van vloeistof in slokdarm zichtbaar maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

wat is een Ph-metrie?

A

kan gemakkelijk reflux worden aangetoond in de oesofagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

wanneer treden problemen met de motiliteit op?

A

jongere leeftijd, dus eerder manometrie doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

wanneer treden maligniteiten op en welk aanvullend onderzoek zou je dan doen?

A

oudere leeftijd, gastroscopie en ct-scan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

hoe kun je de dunne darm afbeelden

A

(spiral) enteroscopie, double balloon, pil camera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

wat zijn indicaties voor diagnostiek van de dunne darm?

A

adenocarcinoom, carcinoid, lymfoom, rectaal bloedverlies, gist, ferriprieve anemie (ijzergebrek), IBD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

onderste tractus digestivus

A

colon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

hoe kun je het colon afbeelden

A

colonscopie en ct-colografie, (pilcamera)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

indicaties voor diagnostiek van het colon

A

bevolkingsonderzoek darmkanker, poliepen, ferriprieve anemie, IBD colitis ulcerosa / Crohn, buikklachten, >50 jaar veranderd defaecatiepatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

wat zijn verschillende colonopoliepen?

A

inflammatoire poliep
adenomateuze poliep (67%) - kan uitgroeien tot darmkanker
serrated poliep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

hoe kan je kleinere poliepen verwijderen?

A

met een snaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

hoe kan je grotere poliepen verwijderen?

A

EMR, Endoscopische Mucosale Resectie, met behulp van endoscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

hoe kan je een gesteelde (= dikker aan uiteinde dunner aan de basis) poliep verwijderen

A

met een endoloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

wat doe je bij een colon carcinoom

A

Stent plaatsen dat is een bridge-to-surgery of palliatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

wat is HPB endoscopie

A

hepato-pancreatico-biliaire endoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

wat is de diagnostiek en behandeling van de pancreas en galwegen

A

echografie
CT-scan
MRI/MRCP
endoscopische echografie
ERCP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

waarvoor wordt endoscopische echografie gebruikt

A

stadiering
diagnostiek
en behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

waarvoor wordt ERCP (‘Endoscopisch Retrograde Cholangio- en Pancreaticografie’ Dit betekent een kijkonderzoek van de galwegen en de afvoergang van de alvleesklier) gebruikt

A

GEEN diagnosticum
galstenen
stricturen (maligne, benigne)
chronische pancreatitis
gallekkage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat is de meest gebruikte huidige techniek?

A

EUS = endo-echografie, combinatie endoscopie en echo
ook gebruikt voor stent plaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

wat zijn de drie fases van het slikproces?

A

orale
faryngeale
oesofagiale fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

wat is peristaltiek

A

peristaltiek is een actief proces die ervoor zorgt dat voedsel via de slokdarm naar de maag wordt getransporteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

wie coordineren de peristaltische bewegingen?

A

Het AZS en in het bijzonder het EZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

wat doet glad spierweefsel

A

glad spierweefsel vertoont een unitary innervatie patroon, genereerd slow-wave oscillaties die ritmische contracties opwekken

112
Q

wat is het verteringstelsel?

A

het verteringstelsel is een buis met individuele compartimenten die gescheiden zijn doormiddel van sfincter (kringspieren) en die specifieke functies hebben

113
Q

het slikproces kun je indelen in

A

orale fase = voluntary = vrijwillig
faryngeale fase = involuntary = onvrijwillig
oesofagiale fase = involuntary = onvrijwillig

114
Q

wat zijn de voortstuwende functies bij het slikproces

A

farynx = slokdarmhoofd, hier gaat de voedselbrij naar slokdarm
bovenste slokdarmsfincter = poortwachter van slokdarm
slokdarm = transport van de bolus naar de maag
onderste slokdarmsfincter = poortwachter van de maag

115
Q

wat zijn de beschermende functies bij het slikproces?

A

bovenste slokdarmsfincter = beschermt de luchtpijp van voedsel en maagsapreflux
slokdarm = verwijdert reflux materiaal
onderste slokdarmsfincter = beschermt slokdarm tegen maagsap reflux

116
Q

wat is de ph van de slokdarm en de maag

A

ph slokdarm = 7
ph maag = 2

117
Q

hoe transporteert de slokdarm de bolus naar de maag

A

peristaltiek

118
Q

wat zie je als je een intraluminale drukmeting in de slokdarm doet tijdens het slikken

A

drukgolf beweegt sequentieel door de slokdarm heen = peristaltische beweging

119
Q

hoe worden deze peristaltische golven opgewekt en gecoordineerd?

A

enterisch zenuwstelsel speelt een belangrijke rol in de peristaltiek.

120
Q

Wat is het enterisch zenuwstelsel?

A

het enterisch zenuwstelsel is het eigen zenuwstelsel van het spijsverteringsstelsel

121
Q

100 miljoen neuronen in EZS en nog een aantal neuronen in AZS, wat is het azs

A

azs= autonoom zenuwstelsel + para + sympathisch

122
Q

Waar zitten de plexussen waar de EZS neuronen in zitten?

A
  1. myenterisch (Auberbach’s)
    tussen longitudinales spieren en circulaires spieren
    slokdarm t/m rectum
  2. submucosal (Meissner’s)
    alleen in submocusa
    dunne & dikke darm
123
Q

volgorde van opbouw

A

mucosa = epitheel, bindweefsel & enterische zenuwcellen
submucosa = bindweefsel, bloedvaten & klieren
spieren = longitudinaal & circulair
serosa = bindweefsel

124
Q

hoe gaat de communicatie van de regeling van motoractiviteit bij spijsvertering

A

via actiepotentialen & neurotransmitters

125
Q

hoe werken de myenterische neuronen

A
  • input van para-/sympathicus
126
Q

wat monitoren de myenterische neuronen:

A

rekken van spier
Ph
osmolaliteit
mechanische stimulatie
stimuleren of remmen via interneuronen

127
Q

het enterisch zenuwstelsel heeft invloed op:

A

gladde spieren
sekretorische cellen, produceren hormonen en enzymen
submucosale endocriene cellen
bloedvaten

128
Q

wat is peristaltiek

A

gelijktijdige inhibitie gevolgd door sequentiele excitatie

129
Q

benoem de twee stappen van de peristaltiek

A
  1. gelijktijdige inhibitie via cDMN & NO van alle slokdarm delen = spierrelaxatie inhibitie is langer distaal (richting de maag)
  2. sequentiele excitatie via rDMN & Ach = spiercontractie
130
Q

benoem 2 typen van glad spierweefsel innervatie en hun verschillen

A
  1. multiunit
    1 neuron –> spiercel
    varicositeiten = meerdere synapsen
    intracellulaire koppeling = weinig
    fijne spiercontrole - iris, piloerector spier
  2. unitary
    1 neuron –> 1 spiercel
    varicositeiten = meerdere synapsen
    intracellulaire koppeling = veel
    gecoordineerde contractie - darmkanaal
131
Q

wat zijn de 3 typen actiepotentialen in glad spierweefsel en beschijf ze

A
  1. spike
    lijkt op skeletspier vooral unitary type
  2. plateau
    lijkt op hartspier met duidelijk plateau
  3. slow waves, peristaltiek
    autoritmische oscillaies
    graduele respons totdat drempel bereikt wordt: actie potentiaal
    gemoduleerd door lokale humorale, mechanische en rek stimuli
    ritmische contracties
132
Q

definitie slikstoornis

A

ter hoogte van mond/ keel

133
Q

definitie globusgevoel

A

gevoel alsof er iets in de keel zit

134
Q

passageklachten = dysfagie

A

voedsel blijft hangen ter hoogte van de slokdarm

135
Q

wat is dysfagie

A

een alarmsymptoom en altijd nader onderzoek nodig

136
Q

de oorzaken van dysfagie

A

maligne/benigne slokdarmtumor
ontsteking (refluxziekte, eosinofiele oesofagitis)
extra-oesofageale tumor (schildklier/ mediastinum)
hiatus hernia, maag komt door diafragma
stricturen (vernauwing)
divertikel (hoog-laag)
motiliteitsstoornis
neuromusculair/ systemisch

137
Q

wat vraag je bij ananmnese

A

slik of passageprobleem? duur klachten? gewichtsverlies, refluxklachten, regurgitatie, hoesten/aspiratie, heesheid, pijn op borst, rug, schouder
overig: bestraling, neuromusculaire/ systemische ziekten

138
Q

wat doe je bij aanvullend onderzoek/ functietesten

A

endoscopie: inspectie en biopten
manometrie (drukmeting): motiliteit
zuur-impedantie meting (24 uurs pH-metrie): zuurexpositie en reflux
slikvideo
CT-MRI scan

139
Q

wat is achalasie

A

khalasis, “not loosening or relaxing”

140
Q

hoe vaak komt het voor

A

zeldzaam: 1 : 100.000

141
Q

wat gebeurt er bij achalasie?

A

verlies van ganglioncellen in plexus myentericus: dysfunctie inhibtoire neuronen (NOS) (relaxatie) distale oesofagus/LES

142
Q

wat is de oorzaak van achalasie?

A

ontstekingsfiltraat: autoimmuun/viraal, genetisch

143
Q

wat is achalasie:

A

geen peristaltiek & geen LES relaxatie
geen peristaltiek = geen transport bolus
geen LES relaxatie
stase voedsel & dilatatie slokdarm

144
Q

Hoe uit de oesofagus zich op de foto

A

Bird’s beak sign (vogelbek) en “sigmoid-shape”

145
Q

wat is de behandeling van achalasie om de druk op de LES te verminderen

A
  1. farmacologisch
  2. pneumatische dilatatie
  3. (chirurgisch) myotomie = doorsnijden van de LES
146
Q

wat is POEM

A

perorale endoscopische myotomie
De procedure bestaat uit een myotomie van de circulaire spierlaag van de slokdarm, nadat in de slokdarm een submucosale tunnel is gecreëerd.

147
Q

hiatus hernia (“middenrifbreuk”), de categorisering:

A

normaal
I sliding
II para-oesofageaal
III combi
IV III+

148
Q

wat is standaard bij slokdarmkanker

A

operatie voorafgegaan door chemotherapie en bestraling

149
Q

wat zijn niet-operatieve alternatieven (veelal palliatie)

A

a. endoluminale stenting
b. (chemo)radiotherapie

150
Q

slokdarmkanker, welke 4 dingen vraag je jezelf af tijdens het diagnostisch proces:

A
  1. primaire diagnose = aard aandoening?
  2. “operabiliteit” = laat de algemene conditie de voorgenomen operatie toe?
  3. “resectabiliteit” = is de tumor of zijn lymfeklieruitzaaiingen zodanig ingegroeid in de omgeving dat deze niet meer lokaal/radicaal te verwijderen is?
  4. curabiliteit: zijn er geen uitzaaiingen op afstand?
151
Q

welke 2 dingen bepalen de keuze van therapie bij slokdarmkanker?

A

conditie van patient en stadium van tumor (TNM)

152
Q

wat zijn de kenpunten van het klinische gedeelte?

A
  1. differentieer tussen slikstoornissen, globus gevoel en verstoorde voedselpassage
  2. brede differentiaaldiagnose: goedaardige en kwaadaardige aandoeningen
  3. zorgvuldige anamnese helpt je op weg maar dysfagie vereist (bijna) altijd nader onderzoek
153
Q

welk hormoon stimuleert de zuurproductie?

154
Q

wat is dyspepsie?

A

dyspepsie is een verzamelnaam voor ‘maag’-gerelateerde bovenbuiksklachten
het omvat klachten als pijn in epigastrio, misselijkheid en zuurbranden
dyspepsie is geen diagnose/ ziekte, maar omschrijvende samenvatting van symptomen

155
Q

wat is zuurgerelateerde pathologie

A

zure reflux/ reflux oesofagitis
ulcus ventriculi (maagzweer)
ulcus duodeni

156
Q

wat is een ulcus?

A

een ulcus is een defect (wond) in het epitheel
- met diameter >/= 0,5 cm
- doordringend tot in de submucosa

157
Q

wat zijn kleinere/ ondiepere leasies dan een ulcus?

A
  • erosies
  • aften
158
Q

wat zijn de klinische consequenties van helicobacter pylori infectie?

A

primair:
chronsische actieve gastritis = 100 %
secundaire complicaties:
- ulcus duodeni of ventriculi = 20%
- atrofische gastritis (chronische maagslijmvliesontsteking) = 50%
- maagkanker = 2%
- maaglymfoom = < 0,1%

159
Q

Waar kom de helicobacter pylori bacterie het meeste voor en waar het minste?

A

meeste: Rusland en Brazilie
minste: Canada, Amerika en Australie

160
Q

wat is de leeftijds-afhankelijke prevalentie van H. pylori in Nederland?

A

20-29 = 16,5%
30-39 = 24,6%
40-49 = 33,8%
50-59 = 34,1%
60-70 = 47,7%

161
Q

wat zijn de 2 belangrijkste oorzaken van een ulcera van maag/ duodenum

A

infectie met Helicobacter pylori
gebruik van NSAIDs/ aspirine

ook nog:
maagkanker
andere infecties: CMV, Helicobacter heilmannii
andere medicamenten
M. crohn
Zollinger Ellison syndroom
ischemie

162
Q

wat zijn gastroduodenale bijwerkingen van NSAID en aspirine gebruik?

A

50% gebruikers krijgt erosies in de maag
15-30% gebruikers heeft bij endoscopie ulcera (vaak asymptomatisch)
3% gebruikers krijgt ulcus-complicaties
ook risico bij lage dosis aspirine

163
Q

waar bestaat de bovenste tractus digestivus uit

A

slokdarm
maag
duodenum

164
Q

wat zijn 3 behandelingen van maagbloedingen

A
  • injectie therapie, adrenaline
  • thermische therapie, goldprobe & argon plasma coagulatie
  • mechanische therapie, clip
165
Q

3 soorten maagbloedingen

A
  • spuiter
  • oozend
  • visible vessel
166
Q

maagzweer bloeding behandeling doelen:

A
  1. stabiliseer de bloedsomloop
    met bloed transfusie als het nodig is
  2. stop aanhoudende bloedingen
    endoscopische hemostase
    verwijzing voor angiografie of chirurgie als de bloeding niet onder controle te krijgen is
  3. voorkom re-bleeding
167
Q

wat is de juiste volgorde van behandelacties bij bloedbraken

A
  1. infuus met NaCl 0,9%
  2. proton pomp remmer in infuus
  3. bloedtransfusie
  4. gastroscopie (kan alleen bij stabiele patienten)
168
Q

wat is de medicamenteuze behandeling van ulcera?

A
  • zuurremmers
    histamine-receptor blokkers (H2-blokkers)
    protonpomp remmers (PPIs)
  • anti- H. pylori therapie
  • staken NSAID of vervanging door COX-2 selectief NSAID met PPI
169
Q

hoe kun je de Helicobacter pylori bacterie uitroeien?

A

triple therapie = PPI (protonpompremmer) + 2 antibiotica

170
Q

redenen voor triple therapie:

A
  • antibiotica minder effectief in zuur milieu
  • snel ontstaan resistentie bij mono-therapie
  • slechte penetratie antibiotica in mucuslaag
171
Q

wat zijn risicofactoren van zure reflux

A
  • hernia diafragmatica
  • overgewicht
  • roken
172
Q

wat zijn de consequenties van zure reflux

A
  • reflux oesofagitis
  • Barret slokdarm
  • adenocarcinoom slokdarm
173
Q

wat is het nut van maagzuur (HCL). secretie

A
  • destructie van pathogene bacterien en virussen en denaturatie van toxische eiwitten
  • verbreking van waterstofbruggen in voedingseiwitten –> ontvouwing )(denaturatie) –> bevordert hydrolyse door proteases in maag en darm
  • activering van pepsinogeen tot pepsine en van maag lipase (pH optimum 2-3)
  • co-secretie = intrinsic factor (IF), nodig voor vitamine B12 absorptie
174
Q

waar zitten de regulerende hormonen in de maag?

A

in het antrum

176
Q

hoe ziet het membraan van de maag eruit?

A

maagputjes = inhammen voor oppervlakte vergroting en veel meer cellen die zuur kunnen produceren

177
Q

welke cellen zitten er in de maag en wat doen ze?

A

muceuze cellen; produceren mucus (=slijm) en is beschermlaag
parietale cel: produceren HCL en intrinsic factor
entero-chromaffine cel: produceren hormonen
hoofdcel: pepsinogeen en maaglipase
histamine (mest) cel: goed voor de afweer

178
Q

welke cellen behoren tot het exocriene gedeelte = afgifte aan het lumen

A

hoofdcellen= pepsinogeen en maaglipase
parietale cellen= HCL en IF

179
Q

Waar bevindt zich het endocriene gedeelte van de maag?

A

in het antrum

180
Q

welke cellen behoren tot het endocriene gedeelte= afgifte hormonen aan het bloed

A

G-cel produceren gastrine
D-cel produceren somatostatine

181
Q

wat is het stimulerende hormoon en wat is het remmende hormoon van zuursecretie

A

stimulerend = gastrine en histamine
remmend = somatostatine

182
Q

wat is het essentiele stofje dat de maagzuursecretie stimuleert?

183
Q

waardoor wordt histamine afgegeven?

A

door de EC cel = entero-chromaffine cel dit is de centrale activtor

184
Q

Door welke 2 dingen wordt de EC cel gestimuleerd?

A
  1. gastrine vanuit het antrum vanuit het bloedvat (endocrien)
  2. nervus vagus, cholinerge neuronen (ACh)
185
Q

wat is histamine?

A

histamine is de centrale fysiologische stimulator afgifte wordt gestimuleerd door gastrine en acetylcholine

186
Q

wat remt de HCL secretie

A

Histamine- receptor anatagonist

187
Q

wat doet gastrine

A

gastrine verzorgt de communicatie tussen antrum en fundus/corpus (endocrien) en stimuleert de parietale cel direct en indirect via histamine

188
Q

wat doet somatostatine (endocrien) en hoe doet hij dat?

A

remt HCL secretie want gaat op receptor van histamine zitten van EC cel en kan ook direct op de parietale cel gaan zitten en remt zo ook HCL secretie

189
Q

maar welke factoren spelen ook een rol bij de remming van HCL secretie?

A

factoren uit het duodenum:
vetzuren
zure milieu dat aangekomen is in duodenum

190
Q

welke 2 hormonen scheidt het duodenum af die ook op de parietale cel gaan zitten en dus HCL secretie remmen:

A

secretine
gastric inhibitory peptide (GIP)

191
Q

wat geeft het duodenum daarnaast af en wat doet het?

A

cholecystokinine CCK wordt aan bloed afgegeven en stimuleert D-cellen in antrum om somatostatine af te geven

192
Q

wat is nog meer een belangrijke remmer van de parietale cel en een lokaal hormoon

193
Q

wat zijn 2 stimulerende factoren voor de G-cel

A

vanuit het lumen
- mechanische rek van maagwand
- afbraakproducten peptides en aminozuren
vanuit zenuwen, zonder eten in de maag hoeft te zitten
- n.vagus, acetylcholine + gastrin release peptide (GRP)

194
Q

wat gebeurt er bij een vagotomie?

A

nervus vagus kapot gemaakt en dus valt die stimulerende factor weg, dus minder HCL- productie

195
Q

wat is belangrijke activator D cel

A

Zoutzuur, H+
D-cel geeft ook directe remmer G cel

196
Q

wat is nog meer een belangrijke activator van D cel uit duodenum?

197
Q

Wat doet helicobacter pylori bacterie in het antrum?

A

remt de activatie van D cel want die bacterie wil graag in een zuur milieu overleven

198
Q

3 fases regulatie maagzuur secretie, noem ze en waar ze belangrijk voor zijn

A

cefale fase: voordat eten komt, maagzuur secretie, N. vagus en ACh
gastrische fase: eten in de maag, maagzuur secretie, rekwand maag en afbraakproducten, peptiden en aminozuur
intestinale fase: eten in duodenum, maagzuur remming, sceretine, vetzuur, MG, GIP, CCK

199
Q

wat gebeurt er in de parietale cel?

A

histamine bindt, cAMP (second messenger) zorgt ervoor dat blaasjes fuseren (tubulovesiculair systeem)

200
Q

wat gebeurt er in zo’n blaasje in rust (=tubulo vesicle)?

A

tijdens fuseren komt protonpomp in plasamembraan en wisselt H+ uit tegen K+, H+ cel in en K+ cel uit

201
Q

wat gebeurt er in zo’n blaasje bij stimulatie?

A

HCL afgegeven aan maaginhoud en bicarbonaat aan bloed, ik heb een tekening gemaakt!!!!

202
Q

hoeveel budget van Nederland gaat er naar remmende maagzuur secretie farmaca

203
Q

wat is het belangrijkste medicijn tegen maagzuursecretie?

A

Histamine H2 receptor anatagonisten (Ranitidine, Zantac)

204
Q

wat doet de histamine H2 receptor antagonist?

A

blokkeert alleen histamine H2, niet de “klassieke H1- receptoren in luchtwegen en bloedvaten heeft dus weinig bijwerkingen
het is wel minder effectief dan proton pomp remmers (PPIs) dat is niet bruikbaar bij Zollinger-Ellison syndroom
remt ook de groei van Helicobacter pylori maar wel grotere kans op recidive bij beeindiging therapie

205
Q

remming van maagzuur secretie proton pomp remmer (PPIs), wat is het en hoe werkt het?

A

omeprazol (Losec) is een zwakke base, gaat naar lumen en bindt met H+ stapelt daar op. Door zure milieu vinden er intramoleculaire reacties plaats (pro-drug -> drug). Nu vormt het disulfide complex met -SH groep in proton en gaat op de pomp zitten. Deze binding is irreversibel en duurt 18h (want halfwaarde tiijd pompeiwit is 18hr)
je heeft PPI voor een maaltijd

206
Q

wat doen NSAIDs tegen een maagulcera, bescherming van de maagwand tegen HCL en pepsine: wat zijn de beschermende effecten van prostaglandine E2?

A
  1. mucus secretie omhoog
  2. HCO3 secretie omhoog
  3. HCL secretie omlaag
  4. lokale bloedflow omhoog
  5. celproliferatie omhoog
207
Q

hoe zorgen NSAIDs voor een maag ulcera

A

NSAIDs zijn zwakke zuren dus in lumen bindt dat aan H+ en wordt zo neutraal en kan dus de cel in, in cel is pH neutraal dus H+ komt weer vrij. NSAID wordt dus geladen en blijft in cel en kan niet meer terug. NSAID remt COX-1 en dat maakt PGE2, PGE2 dus ook geremd PGE2 is nodig voor mucus productie. Mucus productie gebeurt niet en dus minder bescherming want dunne mucuslaag. Dus cel beschadiging en maag ulcera kan optreden.

208
Q

welke 3 dingen reguleren de maagzuur productie;

A

n. vagus
antrum cellen
het duodenum

209
Q

wat zijn de twee farmacologische remmers van de maagzuur productie:

A

histamine antagonisten
protonpomp inhibitors

210
Q

wat zijn de 2 functies van de exocriene pancreas?

A

secretie van spijsverteringsenzymen in het duodenum
- eiwitafbrekende (proteolytische) pro-enzymen
- vetafbrekende (lipolytische) enzymen
- koolhydraat afbrekende (glycosidische) enzymen
secretie van bicarbonaat in het duodenum (1,5 liter/dag)

211
Q

wat zijn:
- eiwitafbrekende (proteolytische) pro-enzymen
- vetafbrekende (lipolytische) enzymen
- koolhydraat afbrekende (glycosidische) enzymen

A
  • eiwitafbrekende (proteolytische) pro-enzymen
    trypsinogeen, chymo-trypsinogeen, pro-elastase, pro-carboxypeptidases
  • vetafbrekende (lipolytische) enzymen
    pancreas lipase, pro-colipase
  • koolhydraat afbrekende (glycosidische) enzymen
    alfa-amylase
212
Q

functie van de 1,5 liter/dag bicarbonaat secretie:

A
  • voorkomt zuurschade darmwand (ulcera)
  • zorgt voor optimale pH (>6) voor digestive enzymen in het duodenum
213
Q

wat is de taakverdeling in de exocriene pancreas, benoem peptide hormoon, celtype en secretie

A

peptide hormoon - CCK/ gastrine
celtype - acinair
secretie - eiwit/ enzymen

peptide hormoon - secretine
celtype - ductulair
secretie - NaHCO3 rijke vloeistof

214
Q

wat is de functie van de acinaire cel

A

enzym synthese, opslag en secretie
enzym secretie door excocytose
synthese van pancreas enzymen

215
Q

hoe werkt de regulatie van de acinaire secretie in de pancreas:

A

ACh en CCK zijn de “key” regulatoren, ACh is permissive voor CCK, en calcium gemedieerd

216
Q

wat doen secretine en cAMP

A

secretine en cAMP verhogen het effect van ACh en CCK op de acinaire secretie

217
Q

Wat is vagotomie?

A

door vagotomie werkt ACh niet meer want de n. vagus wordt gedeeltelijk of helemaal doorgesneden

218
Q

wat doet de ductulaire secretie in de pancreas?

A

zout en water transport

219
Q

welke transporter zit er in de apicale zijde van de ductulaire cel

A

gereguleerd chloorkanaal, CFTR onder normale omstandigheden staat dit dicht

220
Q

Hoe wordt het CFTR kanaal open gezet vanuit het bloed

A

door secretine en cAMP, wordt kanaal gefosforyleerd en open gezet

221
Q

Hoe wordt het CFTR kanaal open gezet vanuit de acinaire zijde?

A

guanyline bindt aan receptor aan apicale zijde en brengt ook fosfaat groep aan CFTR

222
Q

wat doet de luminocriene regulatie?

A

coordineeert acinaire en ductulaire secretie

223
Q

wat doet endocriene regulatie?

A

koppelt HCL toevoer aan HCO3- secretie naar duodenum

224
Q

twee fases stimulatie pancreas secretie

A

cefale fase
gastrische fase
maar belangrijkste intestinale fase vanuit duodenum

225
Q

welke 2 cellen zitten in de wand van duodenum

A

I-cellen
S-cellen

226
Q

wat geven deze cellen af en hoe worden ze gestimuleerd?

A

I-cel geeft CCK af en wordt gestimuleerd door vetzuren, aminozuren, peptiden en CCK-RF
S-cel geeft secretine af en deze is gekoppeld aan pH van duodenum, lage pH is secretine afgeven, secretine gaat via bloedbaan naar de pancreas

227
Q

HCO3- secretie is evenredig met zuurbelasting in duodenum

A

want protonen in duodenum moeten geneutraliseerd worden

228
Q

wat doet CCK

A

zorgt dat spijsverteringsenzymen gesynthetiseerd worden en afgegeven.

229
Q

wat doet trypsine na het eten

A

trypsine heeft na het eten geen substraat meer dus gaat CCK-RF (CCK-releasing factor) afbreken met als gevolg dat er minder CCK aanwezig is.

230
Q

hoe wordt er voor de preventie gezorgd van “pancreas-zelfvertering”

A
  • zymogenen worden in een inactieve (pro-) vorm aangemaakt (uitzondering van lipase en alfa-amylase)
  • zymogenen verpakt in granulae in de cel
  • verpakt tezamen met trypsine inhibitor
  • zymogenen secretie en activering in gescheiden anatomische compartimenten (enterokinase zit in wand duodenum, komt vrij en zet trypsinogeen om in trypsine, trypsine splitst vervolgens alle andere pro-enzymen om in actieve vorm)
231
Q

wat is er zo bijzonder aan enterokinase:

A

enterokinase heeft slechts 1 fysiologisch substraat = trypsinogeen

232
Q

wat is een vorm van chronische pancreatitis

A

calcificaties in de pancreas, stenen

233
Q

chronische pancreatitis en gewichtsverlies, differentiaal diagnose:

A

pancreas kanker, mensen met chronische pancreatitis kans op kanker 2% in 5 years
pancreas exocriene insufficientie
gewichtsverlies door pijn en verminderde voedselinname

234
Q

uit welke 2 cellen bestaat de endocriene secretie

A

alfa cells 10-20% glucagon
beta cells 75-80% insuline

235
Q

uit welke 2 cellen bestaat de exocriene secretie

A

acinar cells verteringsenzymen
ductal cells electrolytes

236
Q

hoeveel vloeistof per dag maakt pancreas en hoeveel procent van pancreas bestaat uit acini?

A

1-2,5 liter excretie per dag en 80% acini

237
Q

wat doet de acinus

A

excretie van verteringsenzymen
amylase - koolhydraten
lipases - vetten
proteases - eiwitten

238
Q

wat doet de ductus

A

excretie van elektrolyten
natrium, kalium, chloor
en bicarbonaat

239
Q

waarom is het uitscheiden van bicarbonaat van belang

A
  1. neutraliseert het maagzuur
  2. zorgt voor een optimale pH voor het functioneren van de verteringsenzymen
240
Q

welke fase is het belangrijkste voor de pancreas secretie en wat doet het ?

A

intestinale fase
acinus: CCK zorgt ervoor dat secretie van pancreas enzymen omhoog gaat
ductus: secretine zorgt ervoor dat water en bicarbonaat secretie omhoog gaat

241
Q

wat gebeurt er met de pancreas bij normaal avondeten

A
  • pancreas enzymen worden parallel gescreteerd
  • de maximale waarde wordt in het eerste uur na de maaltijd bereikt
  • aanhoudende toename voor 3-4 uur
242
Q

wat is een inadequate defintie van een exocriene pancreas insufficientie?

A

verminderde enzym secretie, want pancreas secretie staat niet gelijk aan pancreas functie

243
Q

wat is een adequate definitie van een exocriene pancreas insufficientie?

A

malabsorptie, onvermogen van de exocriene alvleesklier om een ​​normale voedselvertering te handhaven

244
Q

ziektes van het pancreas parenchym dat exocriene insufficientie veroorzaakt = verminderde productie en excretie van de pancreas enzymen

A

acute necrotiserende pancreatitis
chronische pancreatitis
cystische fibrose

245
Q

wat zorgt voor een obstructie van de ductus van de alvleesklier = verminderde excretie van pancreas enzymen

A

chronische pancreatitis
pancreas kanker

246
Q

verstoorde darmomgeving = verminderd stimulerende capaciteit van de darmen

A

coaliakie, ontsteking duodenum
Crohn
Zollinger-Ellison

247
Q

verstoorde mix van voedsel uit de darmen en pancreas enzymen = post-surgery

A

pancreas surgery
roux and y (bypass)

248
Q

verminderde pancreas secretie = acute pancreatitis

A

ontstekingsproces van de pancreas met variabele betrokkenheid van omliggende weefsels

249
Q

wat is de klinische definitie van acute pancreatitis

A
  1. symptomen, buikpijn
  2. serum amylase/lipase < 3x ULN
  3. radiologische afbeelding laat pancreatitis zien
250
Q

oorzaken acute pancreatitis:

A

galstenen (21-33%)
alcohol (16-27%)
triglyceridemia (2-5%)
iatrogrenic (ERCP/EUS)
hypercalcemia
infectie
erfelijk
autoimmuun
medicatie
structureel
- tumors of cystische lesies

251
Q

grootse oorzaak exocriene insufficientie = chronische pancreatitis

A

incidentie 4-5/100.000/year
fibro-inflammatoir syndroom waarbij herhaalde episodes van ontsteking leiden tot onomkeerbare weefselbeschadiging van de pancreas
histologisch, kenmerken van chronische irreversibele schade van de pancreas (calcificaties en fibrose)

252
Q

klinische definitie van chronische pancreatitis

A
  1. symptomen (buikpijn)
  2. insufficienties (exocrien/endocrien)
  3. radiologisch chronische pancreatitis te zien
253
Q

main oorzaken chronische pancreatitis:

A
  1. toxic, alcohol en roken
  2. tropisch, india, indonesie, afrika
  3. genetisch
  4. autoimmuun pancreatitis
    acute pancreatitis dat chronische pancreatitis is geworden
254
Q

wanneer komt malabsorptie, voedingstoffen niet goed opgenomen voor?

A

malabsorpie vindt plaasts als de capaciteit van de enzym secretie met meer dan 90% is gedaald
lipase secretie daalt sneller dan secretie van proteases

255
Q

hoe groot is de kans dat een chronische pancreatitis leidt tot exocriene pancreas insufficientie

A

met calcificaties = 80%
als ook de grootse duct is verwijd = 82,8%

256
Q

wat is pancreas maldigestion (malabsorptie)

A

de hoeveelheid van gescreteerde enzymen is niet genoeg om de normale opname te behouden

257
Q

symptomen van exocriene insufficientie

A

buikkrampen
gewichtsverlies
steatorrhoea, vette diaree
deficienties of vit A/E/D/K

258
Q

hoe kun je exocriene insufficientie diagnostiseren:

A

directe test:
verzameling van pancreassecreties na IV-toediening van een secretagoog
indirecte test:
- van de Kamer test (gouden standaard)
bepalen functie van de pancreas door vetbelasting
- A mixed C-triglyceride breath test
labeled substraat
- feces elastase
bepalen pancreasenzymen in ontlasting

259
Q

directe pancreas functie test:

A
  • hormonaal stimulerende test
    CCK of secretine
  • het plaatsen van een buis door duodenum om pancreas secretie te verzamelen
    nadelen:
    invasief
    objectivering van klinisch irrelevante milde exocriene-insufficiëntie van de pancreas
260
Q

wat is de van de Kamer test en wat zijn de nadelen:

A

100 gram vet 5 dagen, verzamel alle ontlasting van laatste 3 dagen
nadelen
- het dieet met vet moet precies zijn
- niet makkelijk om aan te voldoen
- moeilijke hantering van ontlastingsmonsters in het laboratorium (omslachtig en niet plesant)

261
Q

wat is de faeces elastase en wat zijn voor en nadelen:

A

elastase is een enzym hetzelfde als proteases, blijft stabiel tijdens het produceren van ontlasting
voordeel;
simpel en cheap
al verkrijgbaar
nadeel;
false-positive resultaten door waterige diarree
detecteert alleen severe

262
Q

wat is de faeces elastase en wat zijn voor en nadelen:

A

elastase is een enzym hetzelfde als proteases, blijft stabiel tijdens het produceren van ontlasting
voordeel;
simpel en cheap
al verkrijgbaar
nadeel;
false-positive resultaten door waterige diarree
detecteert alleen zware pancreas insufficientie

263
Q

hoe werkt de behandeling van exocriene insufficientie en de goals

A

multifactoriele benadering
goals;
verminderen van malabsorptie gerelateerde symptomen
normale voedingstoestand bereiken

264
Q

hoe werkt enzym replacement therapie:

A
  • capsules met enterisch gecoat microbead-enzym
  • enterisch coating om pH van de maag te weerstaan
  • coat laat los als pH < 5,5
265
Q

hoe kun je het effect evalueren?

A

buikpijn klachten weg
verbeterde status van micronutriënten
gewichtstoename

266
Q

incidentie en definitie van acute- en chronische pancreatitis

A

acute pancreatitis:
incidentie: 70-700 per 1.000.000
zware aanvallen in 10-20% van de gevallen
mortaliteit: 9%
chronische pancreatitis:
prevalentie: 0,04-5%
mortaliteit: tot wel 50% over 25 years

267
Q

chronische pancreatis is altijd aan te tonen met onderzoek en:

A

litteken, verkalkingen

268
Q

wat is de klinische presentatie van acute pancreatitis:

A
  • hele erge buikpijn
  • uitstraling naar de rug
  • misselijk en overgeven
  • als biliary oorsprong dan al kleine krampjes vooraf
  • 6-12 hours na binge drinking
269
Q

hoe stel je de diagnose acute pancreatitis

A

klinische symptomen en serum amylase and/or lipase 3 keer upper limit of normal

270
Q

oorzaken acute pancreatitis

A

obstructie; galstenen
toxins or drugs
trauma
metabolische abnormalities
erfelijke aandoeningen
infectie
vasculaire abnormalities
verschillende dingen samen

271
Q

complicaties acute pancreatitis:

A

typische pijn
misselijk, overgeven
koorts
geelzucht
pseudocyst
infectie/necrose/abces
sepsis, bloedvergiftiging
MOF (multiple organ failure)

272
Q

behandeling acute pancreatitis:

A

supportive
remove cause
intensive care
endoscopische behandeling
radiologische interventies
chirurgie

273
Q

chronische pancreatitis

A

calcifications, verkalkingen

274
Q

oorzaken chronische pancreatitis

A

toxisch
medicatie
toxins, gifstoffen
idiopatisch
genetisch
autoimmuun
terugkerende and zware pancreatitis
obstructie

275
Q

prognose chronische pancreatitis

A

serieuze consequenties
oversterfte in vergelijking met de algemene bevolking
- 15-20% direct gerelateerd aan ziekte en de complicaties
- 80-85% indirect gerelateerd dus alcoholisch lever ziekte, trauma, roken
verhoogd risico om pancreas kanker te ontwikkelen
4% per 20 yrs

276
Q

behandeling chronische pancreatitis

A
  • pijn
    medicatie; drugs
    endoscopisch
    chirurgisch
  • exocriene insufficientie
    pancreas enzym supplementen
  • endocriene insufficientie
    insuline injecties
  • pseudocysts
    endoscopisch
    chirurgisch
277
Q

pancreas pseudocysts definitie:

A

rijpende verzameling pancreassap omhuld door reactief granulatieweefsel bij afwezigheid van een epitheliale oppervlaktelaag die voorkomt in of rond de pancreas, behandeling is doorprikken en laten afstromen