Week 23 Flashcards

Hartkleppen

1
Q

TIjdens systole … de coronaire bloedstroom

A

verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 systemen voor controle coronaire bloedstroom

A
  • lokaal spiermetabolisme: grotere voedingsbehoefte spier -> vasodilatatie
  • zuurstofverbruik: verlaagd O2 -> omzetting ATP->AMP->adenosine -> dilatatie
  • zenuwachtige controle: door acetylcholine en noradrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Formule bloedstroom

A

Q= (pideltaPr⁴)/(8nul)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Formule weerstand

A

R=deltaP/Q = (8nul)/(pi*r⁴)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

arteriële polsdruk =

A

verschil tussen systolisch en diastolisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

damping =

A

afname pulsdruk door afname vasculaire weerstand en makkelijkere vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hydrostatische druk naar … en colloïd osmotische druk naar …

A

buiten
binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stroming in lymfe door

A

druk interstitiële vloeistof, lymfatische pomp en klepjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functies lymfatisch systeem

A

behouden vloeistofbalans interstitium, transport en afweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

precapillaire sphinchters

A

kunnen delen van de capillairen afsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

controle microcirculatie acuut

A

vasodilatatie en vasoconstrictie:
- verhoogd metabolisme -> vasodilatatie
- verlaagde SO2 -> vasodilatatie
- vasodilatoire stoffen
- te weinig zuurstof -> sphicters kunnen niet blijven contraheren -> vasodilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

autoregulatie microcirculatie

A
  • metabool: te veel voedingsstoffen -> vasoconstrictie
  • myogeen: uitrekken bloedvaten -> contractie gladde spiercellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

stoffen in endotheel bij microcirculatie

A

NO -> vasodilatatie
endotheline -> vasoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hormonen bij microcirculatie

A

vasoconstrictoren: adrenaline, noradrenaline, angiotensine II
vasodilatoren: bradykinine, histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Baroreceptorreflex

A

reksensoren (hoge druk): verlaagde bloeddruk -> sensoren minder actief -> activatie Symp en remming PS -> verhoogde hartfrequentie en contractiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cardiopulmonaalreflex

A

reksensoren (lage druk): als minder bloed terugkeerd dan normaal -> vasoconstrictie -> bloed geforceerd terugstromen -> verhoogde veneuze return -> verhoogde CO

17
Q

chemoreflex

A

als MAP<60mmHg: verlaagde hartfrequentie en vasoconstrictie -> tijd voor hart om zich te vullen

18
Q

ischemische reactie van CZS

A

spastische reactie (doodgaan)

19
Q

patente ductus arteriosus

A

tussen aorta en pulmonale arterie (links-rechts shunt)

20
Q

tetralogie van Fallot

A

septumdefect (rechts-links shunt)

21
Q

perifeer arterieel vaatleiden (PAV)

A

verkalking
- chronisch: stadia
- acuut: door trombus/emboli

22
Q

Mechanismen voor stabilisatie verhoogde hartbelasting of aantasting hartfunctie

A
  • frank-starling mechanisme
  • neurohumorale systemen: noradrenaline (verhoogde hartslag, contractiliteit etc.) ANP, RAAS
  • myocardiale aanpassingen
23
Q

RAAS

A

angiotensinogeen -(renine)-> angiotensine I -(ACE)-> angiotensine II -> vasodilatatie, aanmaak aldosteron, verhoogde natrium terugresorptie nieren

24
Q

linkszijdig hartfalen

A

passieve congestie = bloed stapelt op in longcirculatie
- systolisch falen: ejectie gaat mis
- diastolisch falen: stugge ventrikels (vullen gaat mis)

25
Q

Reumatische koorts en hartziekte

A

door streprokokken A
acute reumatische carditis -> chronische reumatische hartziekte (mitralisstenose)

26
Q

Harttonen

A

3e = turbulentie ventrikels (vullingsfase)
4e = turbulentie ventrikels (atriale contractie)

27
Q

Mitralis-insufficiëntie

A

terugstroom in LA (dilatatie LV en druk pulmonale ader)
- zachte 1e, geruis en klik tijdens systole, prominente 3e

28
Q

aortaklepstenose

A

hypertrofie LV
- ascendo/descendo na 1e, decenso na 2e -> 1e

29
Q

tricuspidalis-insufficiëntie

A

dilatatie RV
- blazend geruis tijdens systole