Week 23 Flashcards
Hartkleppen
TIjdens systole … de coronaire bloedstroom
verlaagd
3 systemen voor controle coronaire bloedstroom
- lokaal spiermetabolisme: grotere voedingsbehoefte spier -> vasodilatatie
- zuurstofverbruik: verlaagd O2 -> omzetting ATP->AMP->adenosine -> dilatatie
- zenuwachtige controle: door acetylcholine en noradrenaline
Formule bloedstroom
Q= (pideltaPr⁴)/(8nul)
Formule weerstand
R=deltaP/Q = (8nul)/(pi*r⁴)
arteriële polsdruk =
verschil tussen systolisch en diastolisch
damping =
afname pulsdruk door afname vasculaire weerstand en makkelijkere vasodilatatie
hydrostatische druk naar … en colloïd osmotische druk naar …
buiten
binnen
Stroming in lymfe door
druk interstitiële vloeistof, lymfatische pomp en klepjes
functies lymfatisch systeem
behouden vloeistofbalans interstitium, transport en afweer
precapillaire sphinchters
kunnen delen van de capillairen afsluiten
controle microcirculatie acuut
vasodilatatie en vasoconstrictie:
- verhoogd metabolisme -> vasodilatatie
- verlaagde SO2 -> vasodilatatie
- vasodilatoire stoffen
- te weinig zuurstof -> sphicters kunnen niet blijven contraheren -> vasodilatatie
autoregulatie microcirculatie
- metabool: te veel voedingsstoffen -> vasoconstrictie
- myogeen: uitrekken bloedvaten -> contractie gladde spiercellen
stoffen in endotheel bij microcirculatie
NO -> vasodilatatie
endotheline -> vasoconstrictie
hormonen bij microcirculatie
vasoconstrictoren: adrenaline, noradrenaline, angiotensine II
vasodilatoren: bradykinine, histamine
Baroreceptorreflex
reksensoren (hoge druk): verlaagde bloeddruk -> sensoren minder actief -> activatie Symp en remming PS -> verhoogde hartfrequentie en contractiliteit