Week 2, samenstelling functie bloed Flashcards

1
Q

wat zijn de functies van bloed

A
  • transportmiddel
  • beschermende taak
  • temperatuur regulatie
  • waterhuishouding
  • pH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vertel over de functie transportmiddel

A

bloed transporteert voedingsstoffen, afvalstoffen, gassen, hormonen en eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waaruit bestaat bloed

A
  • water
  • verschillende eiwitten
  • mineralen, ionen
  • gassen
  • kleine organische moleculen (glucose, hormonen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke soorten transpormiddelen zijn er

A
  • hemoglobine , zuurstof transport
  • transferrine, transport ijzer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vertel over de beshermende taak van bloed

A

bloed beschermt lichaam tegen bloedverlies , door bij beschadiging, bloedstelping (fibrinogeen) laten plaats vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar worden de bloedcellen gemaakt

A

in het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welk typen bloedcellen zijn in bloed

A
  1. rode bloedcellen (erytrocyten), transport O2
  2. Bloedplaatjes (trombocyten), bloedstolling
  3. witte bloedcellen (leukocyten), veel functies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is veneus bloed

A
  • manier bloedafname
  • bloed uit aders, meer dan paar druppels bloed
  • bloedprikken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is arterieel bloed

A
  • manier bloedafname
  • uit grote slagaders
  • gedaan door artsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is capillair bloed

A
  • manier bloedafname
  • bloed afkomstig van arteriden (slagadertjes) en vingertoppen
  • geschikt voor enkele druppels bloed, bloedsuiker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beenmergpuntie

A

hierbij beenmerg verzameld, door arts uitgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de viscositeit van bloed bepaalt de snelheid waarmee bloed stroomt en hangt af van hvlheid cellen, vorm en eiwitconc

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

door wat kan verdeling van cellen door bloed veranderen

A
  • tempraschommelingen
  • lichamelijke inspanning
  • emoties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer bloed wordt afgenomen, bloed activeert zelf een mechanisme dat bloed laat stollen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is anticoagulatie ?

A

Anticoagulatie verwijst naar het proces waarbij de vorming van bloedstolsels (trombose) wordt voorkomen of verminderd. dit door stoffen toe toevoegen aan afnamebuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Op welke 2 princepes berust antcoagulatie

A
  1. Ca 2+ binding
  2. Heparine
14
Q

Hoe werkt Ca 2+ binding

A
  • calcium ionen nodig voot stollingsactivatie
  • er wordt aan afnamebuis citraat, oxalaat en EDTA toegevoegd en deze binden aan Ca 2+
14
Q

hoe werkt heparine ?

A
  • Heparine is een krachtig anticoagulans dat wordt gebruikt om de vorming van bloedstolsels te voorkomen of te behandelen.
  • het eiwit trombine wordt geinactiveerd, waardoor geen stolling.
15
Q

waarvoor wordt citraat gebruikt ?

A
  • gebruikt voor bepalen van bezinkingssnelheid van erotrocyten, trombocyten aggregatie en stollingstesten
16
Q

wat is nadeel van citraat

A

citraat wordt altijd in grote volume toegevoegd, waardoor afgenomen bloed beetje wordt verdund. Daarom niet mogelijk om precieze bepalingen uitvoeren

17
Q

Wat is EDTA

A
  • een stof die clacium ionen sterk bindt.
  • er wordt kleine volume van gebruikt -> bloed NIET verdund
  • ongestold bloed is gecshikt voor hematocriet, hemoglobine conc en aantal cellen bepaling
18
Q

waarom zullen erytrocyten in venues bloed (onstolbaar) bezinken ?

A

omdat hun dichtheid groter is, dan die van citraat-bloedplasma. De snelheid van bezinken is
normaal gesproken klein, omdat de erytrocyten elkaar afstoten door hun negatieve lading en
daardoor bezinking vertragen.

19
Q

De verhouding tussen erytrocyten en plasma volume. Bij een verlaagde erytrocyten
concentratie is de BSE hoger dan bij een normale concentratie (minder afstoting).

A
20
Q

De viscositeit van plasma: als de viscositeit stijgt, daalt de BSE. Daarom ook effect van
temperatuur omdat deze invloed heeft op de viscositeit (lagere temperatuur → hogere
viscositeit).

A
21
Q

De vorm en grootte van de erytrocyten en hun vulling met hemoglobine; deze hebben
allemaal invloed op de dichtheid van de cellen. Een hogere dichtheid zou de BSE
verhogen.

A
22
Q

De aanwezigheid en onderlinge verhouding van bepaalde eiwitten in het plasma;
sommige eiwitten zijn positief geladen of binden erytrocyten en schermen daardoor de
negatieve lading of; of zorgen voor samenklontering van erytrocyten – dit zou allebei de
BSE verhogen; dit is vaak het geval bij ontstekingsprocessen.

A
23
Q

De verschillende soorten cellen in bloed kunnen onderscheiden worden mbv bloed en/of beenmerguitstrijkjes
met behulp van een microscoop noodzakelijk.

A