Week 2 leerdoel 1 en 2 Flashcards

1
Q

Via welk aderen komt bloed het hart binnen?

A

de superieure en inferieure vena cava

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke kleppen zijn er in het hart betrokken bij de bloedstroom en waar zitten ze?

A
  • Tricuspidalisklep => Tussen het rechter atrium en rechter ventrikel
  • Pulmonale klep => Tussen rechter ventrikel en longslagader
  • Mitralisklep => Tussen linker atrium en linker ventrikel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waardoor wordt de hartcontractie gegenereerd?

A

Door de sinusknoop, deze bevindt zich in de bovenste achterwand van de rechter boezem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er bij een hartspiercontractie?

A

Eerst is er een depolarisatie van cellen in rechter en linker atriale spieren –> korte vertraging –> samentrekking ventriculaire spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Omschrijf de twee fasen van de hartcyclus

A

Actiepotentiaal door sinusknoop –> impuls langs vezel in atria –> samentrekking atria –> bloed naar ventrikels –> Impuls naar AV-knoop voor vertraging –> ventrikels ontspannen zich om zich met bloed te vullen –> Impuls naar bundel van Hiss: verspreidt zich naar linker- en rechterventrikel –> impuls via purkinjevezels –> snelle verspreiding over ventrikels –> stimulatie spiercellen in ventrikels om tegelijk samen te trekken –> bloed naar longen en lichaam gepompt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Omschrijf het vasculair netwerk.

A

Zie blz 80, 81 samenvatting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke belangrijkste spieren zijn er en waar dienen ze voor?

A
  • skeletspieren: belangrijk voor motoriek
  • hartspier: specifiek voor hart
  • gladde spieren: mechanische controle orgaansystemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is voor alle drie de spiersoorten een trigger voor spiercontractie?

A

Stijging [Ca2+]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Omschrijf waaruit een skeletspier bestaat.

A

Zie blz 83 samenvatting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een neuromusculaire junctie?

A

Een plek waar een motorzenuw axon in contact komt met elke spiervezel om een synaps te vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het sarcolemma?

A

Bevindt zich in plasmamembraan van een spiercel onder het endomysium rond elke spiervezel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het endomysium?

A

Externe hulsel van pezen die zich uitstrekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de motor eindplaat?

A

Gespecialiseerd gebied van het sarcolemma in nauw contact met presynaptische zenuwterminal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn myofibrillen?

A

Dicht op elkaar geplaatste parallelle reeks cilindrische elementen. Zitten in individuele skeletspiercellen. Een keten van sarcomeren en deze bestaan uit myofilamenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf de opbouw van myofibrillen

A

Zie samenvatting blz 84.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van de T-tubuli?

A

Dit zijn buisvormige invaginaties van het plasmamembraan. Actiepotentialen dringen hierdoor het membraan binnen –> naar de spiervezels –> omringen myofibrillen op kruising A- en I-band.

17
Q

Wat is het sarcoplasmatisch reticulum?

A

De gespecialiseerde versie van het ER. Het is een opslagorganel voor Ca2+

18
Q

Wat is het perimysium?

A

Omhulsel die fascicles in spier omgeeft

19
Q

Wat is het epimysium?

A

Externe hulsel die zich uitstrekt van pezen.

20
Q

Wat is een motoreenheid?

A

Groep spiervezels geïnnerveerd door alle collaterale takken van enkel motorneuronen.

21
Q

Wat zijn de terminale cisternae?

A

Gespecialiseerde gebieden van het sarcoplasmatisch reticulum.

22
Q

Wat is een triade overgang?

A

combinatie van twee cisternae met een T-tubulus ertussen. (Zie plaatje blz 84).

23
Q

Wat is een ryanodinereceptor (RYR)?

A

Dit is een afgifte kanaal van calcium.

24
Q

Welke soorten myofilamenten zijn er?

A
  • Dikke filamenten: Bestaan vooral uit myosine

- Dunne filamenten: Bestaan vooral uit actine

25
Welke gebieden worden I-banden genoemd?
De gebieden van dunne filamenten die niet overlappen met dikke filamenten.
26
Welke gebieden worden A-banden genoemd?
De gebieden waar zich myosinefilamenten bevinden
27
Wat gebeurt er tijdens contractie met de verschillende banden?
De I-banden worden korter, de A banden veranderen niet van lengte. Dikke en dunne filamenten glijden dus langs elkaar.
28
Wat is tropomyosine?
Dit is een monomeer van dwarsgestreepte spieren. Twee hiervan vormen een dimeer. Helpt bij regulatie binding actine aan myosine. Troponine C bindt Ca2+.