Week 2 Flashcards

1
Q

Welke soorten steunharten zijn er? (VAD)

A

LVAD: linker ventrikel ondersteuning, deze patiënten zijn mobiel, enige manier van een implanteerbaar steunhart
RVAD: rechter ventrikel ondersteuning (Externe pomp, alleen op IC)
BiVAD: beide ventrikel ondersteuning (externe pomp, alleen op IC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de indicaties voor LVAD? (Leerdoel)

A
  • Wanneer alle andere opties geprobeerd zijn of niet mogelijk waren
  • Meerdere opnames voor decompensatie in het laatste jaar
  • Zeer beperkte inspanningstolerantie ondanks max therapie (VO2 max <12 ml/kg/min (fietstest))
  • Verslechtering orgaanperfusie (hypotensie, verhoogd lactaat, nierfunctiestoornis) En noodzaak voor ondersteuning met inotropie: dibutanine milrinone, noradrenaline (Inotropie-afhankelijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn contra-indicaties voor LVAD?

A

Screeningstraject LVAD vergelijkbaar met harttransplantatie, wel enkele verschillen:

  • Aanwezigheid van mechanische aortaklep of mitralisklep
  • Rechter ventrikel falen: belangrijkste contra indicatie LVAD

RV wordt middels echocardiografie beoordeeld:

  • Gedilateerde RV
  • Verminderde RV functie
  • Ernstige TI
  • Hoge rechter atriumdruk (>15 mmHg)
  • Rechts Catheterisatie middels Swan-Ganz catheter
  • Ratio rechter atriumdruk/capillary wedge >0.5: voorspeller RV falen post-LVAD

Licht verminderde RV functie is niet direct een contra indicatie, je moet dus echt een risico-inschatting maken of iemand een LVAD wel aan kan. Het is voor patiënten ook heel zwaar als iemand een LVAD heeft en daarna RV falen krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de voordelen van LVAD ten opzichte van harttransplantatie?

A
  • Geen wachtlijst (direct beschikbaar)
  • Geen leeftijdsgrens (mogelijk ook na 65 jaar)
  • Geen gebruik van immunosuppressiva
  • Mogelijk bij recente curatief behandelde maligniteit (contra indicatie HTx)
  • Mogelijk bij patiënten met pulmonale hypertensie (contra indicatie HTx) (een donorhart kan moeilijk tegen te hoge druk in de longvene, LVAD zorgt ervoor dat de druk in de linkerkamer en in de pulmonaal vene vermindert. Soms verbetert de situatie zo dat iemand alsnog in aanmerking komt voor een HTx)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 3 generaties LVAD zijn er?

A
  • 1e Generatie VAD, pomp onder de borstkas (zie dia), grote pomp, maakte heel veel herrie (1999)
  • 2e Generatie: implanteerbare LVAD heart mate II, aan de buitenkant alleen de lijn, pomp zit volledig geïmplanteerd, boven het diafragma, aan de buitenkant moet wel elektriciteit geleverd worden, vanuit de batterijen. Enorm succes (2006), hierna was er een normale QOL
    - In de pomp zit een motor die mechanisch de flow van het linker ventrikel naar de aorta stuurt. Er was wel wat wrijving tussen de motor en de bloedcellen waardoor er een trombus kon ontstaan en voor embolische situaties kon zorgen.
  • 3e generatie LVAD: Heart mate III (2016)
    • Full maglev flow technology
    • Impeller volledig stabiel opgehangen in magnetisch veld
    • Ontworpen voor het reduceren van ‘bloed trauma’ = nog minder
      trombose
    • Dit werkt dus middels een magnetisch veld
    • Nadeel: deze patiënten kunnen NIET in een MRI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke twee trajecten zijn mogelijk na LVAD implantatie?

A
  1. Overbrugging naar harttransplantatie: bridge to transplant
    - Indien <65 jaar
    - Geen pulmonale hypertensie (mag wel als dit er wel was, maar door LVAD opgelost is)
    - Kreatinine klaring >30 ml/min
    - Geen belangrijke comorbiditeit (infectie, maligniteit)
    - Geen eind-orgaanschade bij DM
  2. Permanente support = Destination therapie
    - Geen kandidaat voor harttransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel LVAD implantaties zijn er per jaar?

A

Ongeveer 20 LVAD implantatie per jaar in het EMC. Hierbij is het voornamelijk overbrugging naar harttransplantatie, maar ook wel Destination therapie, dit verschil ook wel per jaar.
In NL krijgen ongeveer 75 patiënten per jaar een LVAD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ziet het gemiddelde patiënten profiel van een LVAD patiënt eruit?

A
  • Leeftijd, jaar → gemiddeld 54 (16-74)
  • Man → 54 (71%)
  • Oorzaak HF:
    • Ischemisch → 45%
    • Niet-ischemisch (cardiomyopahtie) → 55%
      Eind-stadium hartfalen:
    • inotropie afhankelijk → 85%
    • Ernstig beperkt poliklinische patiënt → 15%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de korte termijn complicaties van een LVAD? (IC periode) +behandeling (Leerdoel)

A

- Rechter ventrikel falen:
- langdurige inotropie (dobutamine, milrinone)
- Langdurige NO beademing (↓pulmonale weerstand, nadeel:
complicaties gerelateerd aan langdurig beademen)
- Tijdelijke RVAD (indien lage LVAD flow: nierinsufficiëntie)
- urgente HTx indien geen contra indicaties
- Hoog mortaliteit risico
-Preoperatieve screening van RV functie heel belangrijk
- Bloedingen, behandeling:
- Antistolling, tijdelijk onderbreken
- Rethoracotomie bij tamponade
- Tromboemoblische complciaties: (vooral bij Heart mate II)
- Toevoegen trombocytenaggregatieremmers
- Nierinsufficiëntie:
- CVVH
- Eventueel peritoneaal dialyse
- Indien dialyse afhankelijk → HTx niet mogelijk
- Infecties:
- Antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de lange termijn complicaties van LVAD? (Leerdoel)

A
  • Gastrointestinale bloedingen:
    • Antistolling tijdelijk onderbreken
    • Gastro/coloscopie
  • LVAD trombose en trombo embolische complicaties:
    • Toevoegen trombocyten aggregatie remmers
  • LVAD driveline infectie
    • Antibiotica
    • Meest voorkomende Staphylococcus aureus: cefuroxim iv, 2-6 wkn
    • Steriel verzorging driveline essentieel ter preventie (3x per week)
  • Mechanisch falen van LVAD (door beschadiging driveline):
    • LVAD vervanging
  • Ventriculaire ritmestoornissen:
    • Cardioversie (LVAD blijft flow en cardiac output geven ook bij VF, echter lagere flow via RV)
    • Antiaritmica
    • Ablatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat te doen bij een LVAD trombose?

A
  • Ter voorkoming tromboembolisch event permanente antistolling en acenocoumarol/fenprocoumon + acetylsalicylzuur
  • LVAD trombose een belangrijk probleem van HeartMate II,
    echter zeer zeldzaam in Heart Mate 3 (< 1%), belangrijke
    verbetering van Heart Mate 3.
  • Streef INR 1.8-2.5 (laag), enkele dagen/weken zonder
    antistolling mogelijk
  • the ARIES-HM3 randomized clinical trial (2024): non-inferiority
    of warfarin alone vs warfarin + ASA.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een LVAD outflow graft stenose?

A
  • Progressieve vernauwing LVAD outflow graft (HM3)
  • Behandeling transkatheter stentplaatsing ter opheffing stenose en preventie occusie
  • Outflow komt tussen het sternum en het hart.
  • Deze stenose is in de lijn die de aorta ingaat?
  • De stenose is niet in de vaten, maar tussen het harde gedeelte en vaat prothese?
  • Klinische presentatie: episodes met lage LVAD flow, plotse dood
  • Fibro Fatty material tussen vaatprothese en bend relief:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is de overleving met een LVAD?

A
  • 1jr overleving: ±80%
  • 2ja overleving: ±70%
  • Leven met een LVAD kan absoluut met een goede kwaliteit van leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn 5 conclusie rondom LVAD? (Leerdoel)

A
  • 2e en 3e generatie continue-flow LVAD’s worden
    geimplanteerd wereldwijd bij duizenden patiënten sinds
    2006, aanvankelijk ter overbrugging naar
    harttransplantatie. Inmiddels alleen Heart Mate 3.
  • Sinds 2015 ook toestemming in NL voor destination
    therapie bij patiënten die niet in aanmerking komen voor
    harttransplantie (leeftijd 65-75 jaar), nadien toename aantal
    implantaties.
  • Lange termijn overleving na LVAD is rond 70% na 2 jaar,
    sommige patiënten in goede conditie > 5 jaar. In de
    toekomst overleving potentieel vergelijkbaar met
    harttransplantatie (2 patienten 9 jaar LVAD HM2)
  • Lange termijn complicaties verminderd met Heart Mate 3,
    vooral de tromboembolische complicaties, waardoor
    mogelijk is om alleen orale antistolling (acenocoumarol/
    fenprocoumon) zonder acetylsalicylzuur te gebruiken.
  • Risico op lange termijn bij Heart Mate 3 is outflow graft
    stenose en hierbij plotse dood.
    Daardoor seriële evaluatie middels CT na 2 jaar post-
    implantatie, bij significante stenose transcatheter
    stentplaatsing.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is de DCD procedure? (leerdoel)

A

1.Is er geen mogelijkheid meer voor herstel?
2. Donor register geraadpleegd (dit is verplicht)
3. Donatie gesprek, met nabestaande
4. Donormanagement
5. Wachten op overlijden
6. 5-min no touch
7. Overleden
8. Operatiekamer

Patiënt moet overlijden binnen 2 uur, warm ischemia time
Nadeel DCD - hart/long donatie vaak niet mogelijk
Je zegt bijvoorbeeld: het is nu dinsdag 12 uur: we stoppen met alle behandelingen en ondersteuningen. Dan mag je niks doen om het sterven te versnellen. Donatie mag alleen als iemand binnen 2 uur overlijdt omdat anders de warme ischemietijd dan te lang is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is belangrijk bij mogelijke DBD donoren? (Leerdoel)

A

Het verschil tussen hersendood en coma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is Coma? (leerdoel)

A

Coma:
- Iedereen die hersendood is, is ook in coma, dit is andersom niet zo
- Gedaald bewustzijn
- Glasgow Coma Scale (E(4)-M(6)-V(5), range 3-15)
- E4= ogen open, E3= open bij aanspreken etc, zie afbeelding
- Coma: EMV<8

Oorzaken coma:
- Medicamenteus/drugs
- Trauma, neurologische ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is hersendood? (Leerdoel)

A
  • Compleet en irreversibel falen van cerebrum,
    hersenstam, medulla oblongata’
  • Veroorzaakt door toegenomen intracraniële druk (trauma,
    bloeding, ischemie)
  • Progressieve intracraniële druk (ICP) -> compressie
    bloedvaten -> hypoxemie -> toename oedeem
  • Vicieuze cirkel van toename ICP -> uiteindelijk geen
    bloedstroom (flow) meer hersenen
  • Toegenomen ICP -> tevens compressie hersenstam
    (medulla oblongata), uitval hersenzenuwen

Hersendood criteria:

  1. De patient is in het diepste stadium van coma (E1M1V1)
  2. De oorzaak van het fatale hersenletsel is bekend en niet
    behandelbaar
  3. Er wordt voldaan aan de pre-alabele voorwaarden

3a. Hypothermie moet afwezig zijn (grens is 32 graden)
3b. Intoxicatie (te onderscheiden van medicamenteuze neurodepressie) moeten afwezig zijn (tox-screen bloed/urine)
3c. Hytensie moet afwezig zijn (goede bloeddruk: 80 over nogiets)
3d. Blokkade neuromusculaire overgang/ernstige (neuro-) biochemische of metabole stoornis
3e. Reanimatie in de voorafgaande uren mag niet. (<12 uur na reanimatie vaststellen hersendood niet mogelijk
4. Hersenstamreflexen allemaal afwezig
5. Het aanvullend onderzoek (EEG, CTA,Trans-craniële Doppler) toont afwezigheid van
bloedflow of hersenactiviteit

6. Er is geen ademhaling (apneutest)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke hersenstam reflexen zijn er? (leerdoel)

A

a. Pupilreflex (n. II, III)
b. Corneareflex (n. V, VII)
c. Oculocephaal reflex (n. III, VI, VIII)
d. Hoestreflex (n. IX, X)
e. Oculo-vestibulaire reflex (n. III, VI, VIII)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de apneutest?

A
  1. 10 minuten beademen met 100% O2
  2. Bloedgasanalyse: PaCO2 moet minimaal 40 mm Hg (5,3 kPa) zijn,
    danwel 45 mm Hg (6 kPa) bij personen met een chronische
    luchtwegaandoening
  3. Beademing stoppen, 100% O2met 6 liter/min door tube/canule
    blijven toedienen
  4. Apneutest beëindigen bij het bereiken, gemeten via een tweede
    bloedgasanalyse, van een PaCO2 van 50 mm Hg (6,65 kPa)
    danwel 60 mm Hg (8 kPa) bij personen met een chronische
    luchtwegaandoening
  5. Tijdens het onderzoek dient de systolische bloeddruk minimaal 80
    mm Hg (10,7 kPa) te zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer stel je hersendood vast?

A
  • Rondom orgaandonatie
  • Zelden in een andere setting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doet en is het hart?

A

Het hart is niets anders dan een motor die gebouwd
is om bloed rond te pompen
Daarvoor heb je nodig:
1. Hartspier
2. Hartkleppen
3. Electra (geleidingssysteem)
4. Benzine slangen (kransslagaders of coronairen)
5. Hartzakje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de impact van hartfalen in Nederland?

A
  • Bijna 250.000 mensen met diagnose hartfalen
  • Ongeveer nog net zo veel met niet herkend hartfalen
  • Meer dan 29.000 opnames per jaar
  • Hoge ziektelast en sterfte met 5 jaars overleving 50%
  • Zorgkosten hartfalen ±1 miljard per jaar

Mannen met hartfalen:
- 85% is > 65 jaar
- 1 op 3 mannen van > 55 jaar krijgt ooit hartfalen
Vrouwen met hartfalen:
89% is > 65 jaar
>1 op 4 vrouwen van > 55 jaar krijgt ooit hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de definitie van hartfalen en wat zijn de klachten?

A

Diagnose:
Klachten/symptomen passen bij hartfalen + objectief bewijs voor dysfunctie van het hart. Dit is dus De indicatie voor HTx

Klachten:
- Moeheid
- Kortademigheid
- Vochtretentie (longen, benen,
buik)
- Misselijkheid/verminderde
eetlust
- Koude ledematen
- Bleekheid

Dysfunctie van het hart:
- Knijpkracht verminderd
- Vulling verstoord
- Klepafwijkingen
- Vergroot hart
- Dikke of dunne hartspier
- Geleidings- of ritmestoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe stel je hartfalen vast?

A
  1. Elektrocardiogram (ECG of hartfilmpje)
  2. Screenend bloedonderzoek
  3. Echocardiografie (bewegende beelden van het hart)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welk aanvullend onderzoek doe je bij Hartfalen?

A
  • X-thorax (geeft indruk hoe groot het hart op dat moment is)
  • CT coronairen
  • MRI hart
  • Coronairangiografie
  • Botscan (met bepaalde tracers kunnen we kijken of er bepaalde eiwitneerslagen in het hart zitten)
  • Aanvullend bloedonderzoek (anemie, nierfunctie (Na/K verhouding))
  • Genetisch onderzoek
  • Hartbiopt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de oorzaken van hartfalen?

A
  • Hartinfarct (= probleem van kransslagaders)
  • Hypertensie (= hoge bloeddruk)
  • Cardiomyopathie (= ziekte van de hartspier), hier zijn zowel genetische als niet genetische varianten van. (Niet-genetisch, bijvoorbeeld ontstekingen of eiwitneerslagen)
  • Kleplijden
  • DM
  • Ritme/geleidingsstoornissen
  • Toxische stoffen (alcohol/chemo- of radiotherapie, drugs)
  • En nog vele oorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is belangrijk in de behandeling van hartfalen?

A

Belangrijkst is dat de onderliggende oorzaak van hartfalen opgespoord en behandeld wordt. Samen met:
- Levensstijlmodificatie (met oa beweging)
- Medicatie

Indien geen andere opties:
- LVAD
- Transplantatie
- Palliatieve zorg

(Ongeveer 100-120 steun hartoperaties/jaar in NL
Ongeveer 40 harttransplantaties/jaar in NL
Leeftijd >65, je komt niet meer in aanmerking voor een harttransplantatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het probleem rondom de wachtlijst van harttransplantatie

A
  • Wachtlijst is opgelopen van 2 tot 4 jaar
  • Ondanks het gebruik van oudere donoren en
    steunharten, toch nog:
  • 15% sterfte bij volwassenen
  • 30% sterfte bij kinderen
  • Door langere wachttijd hebben patiënten vaak ook
    nog een slechtere conditie!

Dit moet dus anders

30
Q

Wat is de tijdlijn van een harttransplantatie? (leerdoel)

A
  1. Potentiële donor
  2. Arts ontvanger krijgt inlog om te kijken naar karakteristieken van donor
  3. Als het geschikt is → eigen chirurg gaat zelf het hart halen
  4. Ontvanger wordt gebeld en in het ziekenhuis beoordeeld, je wilt ook weten of een patiënt een LVAD heeft of niet
  5. Er is een chirurgisch team bij de ontvanger actief
  6. Chirurg op pad gaat het donorhart live beoordelen
  7. (Het hart kan 4 uur zonder zuurstof)
  8. Op het moment dat ze vanuit het donor ziekenhuis vertrekken naar EMC, zijn ze soms bij een ontvanger het steunhart al aan het lospeuteren.
31
Q

Wat is het verschil tussen DBD en DCD als potentiële hartdonoren?

A

DBD:
- Hersendood
- Bloed stroomt nog = organen beschermd
- Hartflimpje (ECG) over kloppend hart

DCD:
- Uitzichtloze situatie, beslissing stop levensondersteunende middelen
- Overlijden van de patient met stop bloedstroom
- Hart stopt met kloppen zonder beschermende vloeistof (itt de
operatiekamer)
- Geen info meer over het hart, geen hartfilmpje meer mogelijk

32
Q

Waar kijkt de chirurg naar bij de inspectie van het hart als mogelijk donor orgaan?

A
  • Hoe ziet het hart er uit
  • Omstandigheden aanbod
  • DBD = hersendode donor
    • Hart klopt dus nog
    • Patiënt is overleden
    • Chirurgie is eigenlijk zoals bij elke hartoperatie
    • Koude vloeistof met bepaalde stoffen
33
Q

Waar wringt de schoen rondom harttransplantatie en hoe kunnen we de donorpoel uitbreiden?

A

Wringen van de schoen
- 1 op 7 overlijdt op de wachtlijst voor een HTx (NL)
- Hart kan maar 4h zonder zuurstof (heart in a box oplossing?)
- Tegenwoordig zijn de casussen van de ontvanger meer complex, bv eerst met steunhart → time is muscle

Uitbereiden van de donorpoel
- Verder vliegen/rijden
- DCD hartdonatieWat

34
Q

Wat zijn de mogelijkheden en toekomst rondom HTx?

A
  • Huidig goede resultaten ook voor DBD
  • Uitbreiden regio donatie
  • Lastige casuïstiek ontvanger → beter beschermd en gecontroleerd (6-8h pomp)
  • Zeker bij de groep met aangeboren hartafwijkingen

Toekomst:
- mogelijkheid tot pimpen van het hart
- Uitbreiden donor criteria
- Hoe ver kunnen we gaan?

35
Q

Wat kunnen we met onderzoek rondom HTx?

A
  • Pas het begin van multiple mogelijkheden
  • We kunnen veel leren in het lab
  • Gebruik slachthuis harten varken
    → Geen dier experimenten
36
Q

Waarom zou je een nierbiopt doen? (geen tentamenvraag, gewoon info.)

A
  • Slechte nierfunctie
  • Om een diagnose te stellen
  • Bepalen van therapie/sturen van therapie
  • Voorspellen van prognose
  • Onthullen van pathogenese
  • Validatie van uitkomst
37
Q

Wat wil je als patholoog weten van het biopt?

A

Belangrijke klinische informatie
- Donor afkomst
- Tijdstip na transplantatie
- heeft de nier het altijd goed gedaan
- Medicatie
- Oorspronkelijke ziekte (sommige ziektes komen heel snel na transplantatie terug)
- Nierfunctie
- Anti-donor HLA antibodies
- Hoe snel is de nierfunctie achteruit gegaan? (dagen?)
- Is er een verdenking op een viraal infectie (BK/CMV)
- ZIjn er donor specifieke antilichamen aanwezig (DSA) → Acute ABMR
- Heeft de patiënt al aanvullende IS gekregen voordat het biopt is afgenomen? (Bijna geen lymfo’s in het biopt)

38
Q

Welke ziektebeelden kunnen aanwezig zijn in een nierbiopt?

A
  • Rejectie
  • Therapie toxiciteit
  • Virusinfectie
  • Donor ziekte
39
Q

Wanneer is een biopt volgens de Banff classificatie adequaat?

A

Adequaat:
- Minimum 7 glomeruli, 2 arteriën (dit heb je nodig om überhaupt iets te zeggen over de nier)
- Afhankelijk van de ziekte dat je wilt onderzoeken
- Somige diagnosen kunnen gesteld worden aan de hand van de
medulla

40
Q

Hoeveel categoriën heeft de Banff classificatie?

A
  • Category 1 : Normaal biopt
    - Category 2 : Antibody-mediated changes (AMR)
  • Category 3 : Borderline changes: Suspicious for acute T cell-mediated rejection → eigenlijk weten we het dan niet
    - Category 4 : T-cell mediated rejection (TCMR)
  • Category 5 : Interstitial fibrosis and tubular atrophy
  • Category 6 : Other changes not considered to be due to acute or chronic rejection
41
Q

Welke cellen zijn er betrokken bij Category 4 (TCMR) en welke typen zijn er. (Tentamenvraag)

A

Cellen:

  • T-cellen of lymfocyten

Typen:

  • Type 1: tubulo-interstitieel (zit in de tubuli)
    • Tubulitis:
      • Pitfalls:
        • Virale infecties kunnen ook tubulitis veroorzaken, dus dan is het geen aTCMR
          • Polyoma (BK nefropathie) virale kern inepitheliale cellen en plasmacellen
          • CMV, virale kern inendotheliale cellen
        • IF/TA, NOS (interstitial fibrosis and tubular atrophy, NOS)
          • Tubulitis van atrofische tubuli (rinkeling/verdikte TBM)
  • Type II: Endarteritis (zit in de arteriën)
    • Een lymfocyte in een arterie, je ziet ook T-cellen
    • Niet alle arteriën zijn aangedaan
      -27% arteriën, 13% arteriolen
  • Type III: Transmurale ontsteking (necrose van de vaten)
    • Komt in de praktijk weinig voor
42
Q

Wat is ABMR (category 2), welke cellen spelen een rol en hoe stel je de diagnose? (tentamenvraag)

A

ABMR: actieve antistof gemedieerde afstoting

  • ABMR is een vorm van transplantaatafstoting waarbij antistoffen gericht tegen donor-antigenen een belangrijke rol spelen.

Diagnose actieve ABMR:

  • Histologie: acute weefsel schade
    • Tubulus schade, Neutrofiele granulocyten in de PTC’s (kleine bloedvaatjes rondom tubuli), Thrombi en fibrinoïde necrose (ernstige schade aan bloedvaten)
  • Antilichaaminteractie met endotheel (vasculaire schade):
    • CD4+ in peritubulaire capillairen (PTC’s) (dit is een marker die wijst op schade door antistoffen)
    • Microvasculaire ontsteking (inflammatie in bv PTC’s)
    • Moleculaire profiel van ABMR (moleculaire technieken kunnen wijzen op een profiel dat past bij ABRM)
  • Serologie:
    • Aanwezigheid van anti-HLA-antistoffen of andere anti-donorantilichamen in het bloed
    • Specifiek belangrijk zijn donor-specifieke antistoffen (DSA):
      Dit zijn antistoffen gericht tegen de HLA-antigenen van de donor en zijn een directe aanwijzing voor ABMR.
43
Q

Hoe ziet Calcineurine remmer toxiciteit eruit?

A
44
Q

Waarom komen verschillende soorten infecties op verschillende momenten na transplantatie voor?

A

De soorten infecties zijn erg afhankelijk van de tijd na transplantatie. Dit heeft te maken met de mate van immuunsuppressie. Dit wordt gestart rondom de operatie, duurt ongeveer een maand voordat het goed werkt. In het 1e jaar wordt de immuunsuppressie afgebouwd tot een soort laag mogelijk niveau.

45
Q

Welke infecties komen met name 1 maand na transplantatie het meeste voor?

A
  • Donor-derived
  • Nosocomiaal
  • Recipient derived
46
Q

Hoe kom je aan een donor-derived infectie, oftewel waar wordt een donor allemaal op gescreend?

A
  • Hetero anamnese
  • Contra-indicaties
  • Donor screening
47
Q

Wat is de hetere anamsese van donoren (voorkomen van donor-derived infecties)

A

Hetero anamnese:
* leeftijd, geslacht en beroep;
* (gemeten) lengte en gewicht;
* opname-indicatie;
* chronische aandoeningen, zoals hypertensie en diabetes mellitus;
* ziektegeschiedenis;
* doodsoorzaak;
* intoxicaties (aantal packyears nicotine, gebruik van alcohol en drugs);
* medicatiegebruik thuis;
* risicogedrag op het vlak van seksueel overdraagbare aandoeningen, zoals hiv;
* ondergane operaties;
* allergieën;
* reisgedrag in het afgelopen jaar;
* het klinische beloop tijdens de opname.

48
Q

Wat zijn de contra-indicaties voor donoren? (voorkomen van donor-derived infecties)

A

Algemene contra-indicaties:
- de identiteit van de patiënt is onbekend
- onbehandelde sepsis
- actieve tuberculose
- een actieve virale infectie met rabiës, herpes zoster of rubella
- anencefalie

Relatieve contra-indicaties:
- HIV (oktober 2021)
- chronische Q-koorts
- maligniteiten
- een onbekende doodsoorzaak
- melanoom

49
Q

Wat is de donor screening mbt het voorkomen van donor-derived infecties?

A
  • HIV, Hepatitis B, C (bij HIV is er een window fase, je kan al wel besmet zijn, maar het duurt nog even voordat antistoffen te meten zijn. Dus op het moment van screenen kan het gemist zijn)
  • EBV, CMV (pfeifer(als een donor antistoffen hiertegen heeft, heeft diegene dit dus doorgemaakt, het is belangrijk om te kijken of er een mismatch is), CMV (herpes virus) (deze virussen worden getest om te voorkomen dat het virus mee getransplanteerd wordt)
  • COVID-PCR
  • Lues (soa ,syphillis)
  • Toxoplasmosis (overdragen via ontlasting van katten)
  • Bloedkweek
  • Urinekweek
50
Q

Wat zijn nosocomiale infecties?

A

Gewone post-operatieve infecties.

51
Q

Wat zijn recipient derived infecties?

A
  • Ziek worden van kolonisatie flora
  • Uitgebreide screening ontvanger van te voren
  • Op de dag van transplantatie: ziekte?
  • Eerdere kolonisatie?
    • Long: CF
    • Nier: rec uwi
    • Lever: cholangitis
  • Perioperatieve antibiotica er op aanpassen
52
Q

Welke infecties komen met name tussen 1-12 maanden na transplantatie voor?

A

In deze fase zijn de T-cellen goed onderdrukt.

  • Opportunistische infectie (iemand met goede afweer heeft hier geen last van)
    - nocardia pneumonie
    - Gisten en schimmels: candida stomatitis/oesofagitis
  • Reactivatie latente infectie
    • Gedissemineerde varicella zoster virus infectie (waterpokken)
      Bij kinderen blijft dit na infectie latent achter in ganglia en bij verminderd immuunsysteem kan dat gereactiveerd worden. Normaal gesproken beperkt het zich dan tot 1 dermatoom. Bij transplantatie patiënten kan het over het hele lichaam gereactiveerd worden.
    • Herpes zoster
53
Q

Welke infecties treden met name 12 maanden na transplantatie op?

A

IS op laagste niveau
- Gemeenschap verworven, met name dus de gewone neusverkoudheid etc.
- Late intracellulaire infecties (virus, schimmel, bacterie, parasiet)
- Kanker (huid, PTLD)

54
Q

Wat is het basis dilemma rondom levende nier donatie?

A
  • Voor de ontvanger: potentieel levensreddende/levensverlengende behandeling
  • Voor donor:
    • Afname HRQol, maar op lange termijn niet beneden normale populatie, dit is vooral op korte termijn
    • Hogere diastolische bloeddruk, verminderde nierfunctie, hoger risico op end-stage renal disease en pre-eclampsie
  • Algeheel voorkomen van complicaties is een riscio
  • Mogelijk ernstige complicaties
  • Mortaliteit
55
Q

Wat is de ehtische problematiek rondom levende donatie (leerdoel)

A
  • Snijden in een gezond lichaam → indicatie buiten de donor
    • Principe van niet schaden
  • Proportionaliteit: schaden donor vs. weldoen aan ontvanger
    • Maar is dat genoeg?
  • Toestemming van de donor + eventuele aanvullende eisen
    • Voordelen voor donor (bijvoorbeeld het welzijn van de donor is verbeterd als diegene weet dat hij het leven van iemand gered heeft)
    • Bijzondere zorgrelatie donor-ontvanger
56
Q

Wat is het ethische dilemma rondom postmortale donatie (Leerdoel)

A
  • Voordelen van postmortale donatie:
    • Donatie van vitale organen mogelijk (bv. hart)
    • Geen schade aan het organisme van de donor
  • Bezwaren tegen postmortale donatie o. a.:
    • Zorgen omtrent zorgvuldigheid/betrouwbaarheid
      • Bijv. hersendood; belangenconflict
    • Levensbeschouwelijke/
      religieuze bezwaren
      • Bijv. onstoffelijke ziel; herrijzenis; gezaghebbende invullingen respect
    • Waardige/gewenste lijkbezorging
    • Zorgen om impact van familie (kan er wel afscheid genomen worden)
57
Q

Welke ethische relevantie tegen postmortale donatie is er?

A
  • John Rawls over liberaal-democratische rechtvaardigheid:
    • Welke spelregels zijn acceptabel bij verschillende ideeën van “het goede leven”
    • Each person has the same indefeasible claim to a fully adequate scheme of equal basic liberties, which scheme is compatible with the same scheme of liberties for all
  • → Instemming van donor voordat diegene overlijdt
58
Q

Hoe is die instemming van de donor te organiseren?

A
  • Keuze voor default
    • Niet doneren (nee-tenzij.opt-in/explicit consent)
    • Wel doneren (ja-tenzij/Opt-out)
  • Keuze veiligstellen o. a.
    • Geheel niet (dus niks doen
    • Actieve donorregistratie (ADR)
    • Required response (wettelijk verplichten dat mensen hun keuze moeten doorgeven)
  • In NL eerst een toestemmingssysteem, in 2021 overgegaan op geen bezwaar systeem.
  • Overwegingen:
    • Kunnen fouten uitgesloten worden
    • Zo niet: winst autonomie weegt zwaarder/welke fout is erger
  • ADR: bevordert autonomie → mensen worden aangemoedigd om eigen keuze te maken
59
Q

Wat zijn de allocatieprincipes binnen Eruotransplant en welke alternatieven zijn er?

A

Voorwaarden: weefseltype, bloedgroep, geografische afstand.
Pseudo-urgency-based-allocatie (dus wie krijgt het):

  • Urgentie (kans op spoedig overlijden, immunisatie)
  • Verwachte uitkomst

Daarnaast: wachttijd

  • Wederkerigheid binnen Eurotransplant-regio (nationale orgaan balans)

Nadelen:

  • Minder patiënten geholpen (door allocatie)
  • Minder gezondheids opbrengst per orgaan

Alternatieven:

  • Alternatief 1 : benefit-based allocatie → Zie dia (organen geven aan patiënten waar ze de meeste levensjaren zullen opleveren). Crux: overlevingswinst op populatie winst (utilistisch)
  • Alternatief 2: Fair innings-allocatie (zie dia)
    • Op grond van leeftijd
    • Organen met de meeste overlevingswinst naar de mensen met de minste overlevingskansen
60
Q

Wat zijn de belangrijkste punten rondom het ethische dilemma van orgaantransplantatie (Leerdoel)

A
  • Het dilemma van transplantatiegeneeskunde: de noodzaak van een door
    • Levende donatie
      • Schaden donor vs weldoen ontvanger
      • Toestemming en eventuele aanvullende vereisten (voordeel donor, speciale relatie)
    • Postmortale donatie
      • Autonomie bevorderen (default en bevorderen keuze)
  • Allocatie van organen
    • Urgency bases, benefit-based, fair innings
61
Q

Welke vroege complicaties komen het meeste voor na LTx? Leerdoel

A
  • Bloeding intra-abdominaal
  • Galweglekkage
  • Wondinfectie

Ga er maar van uit dat je bij een transplantatie 1 of meerdere complicaties gaat krijgen. Dit kan zowel chirurgisch als niet chirurgisch.
LTx = een grote operatie in een zieke patiënt, dat is zo bij deze patiëntengroep

62
Q

Wat bepaald de uitkomst van een lever transplantatie?

A
  • veel verschillende dingen
  • Teamwork is heel belangrijk
  • Ervaring van het team staat met stip bovenaan
63
Q

Wat is het bloedverlies bij een LTx?

A
  • gemiddel 3200 mL
  • Minimaal 500mL
  • 43.000 mL
64
Q

Wat zijn de meest voorkomende vroege en late medische en chirurgische complicaties? Deze vraag leren!

A

Zie afbeelding.

65
Q

Welke vormen van dysfuncctie van het getransplanteerde orgaan zijn er?

A

Zie afbeelding

  • Twee soorten
  • PNF: iemand kan gelijk met HU weer hoog op de transplantatielijst gezet worden, we zien dit weinig
  • EAD is eigenlijk een hele langzame opstart van het orgaan, geen indicatie voor re-transplantatie
66
Q

Welke vasculaire complicaties zijn er en hoe worden ze behandeld? Vraag leren!

A

ZIe afbeeldig

67
Q

Welke galweg complicaties zijn er? Vraag leren!

A

Zie afbeelding
- Deze complicaties komen na LTx het meeste voor

68
Q

Wat veroorzaakt acute nierinsufficiënten na LTx en wat te doen? Vraag leren

A

Oorzaken: zie dia

  • IS om rejectie te voorkomen:

Acute cellulaire rejectie
* Vroeg (<3 maanden) → AF/gGT
portale ontsteking, endothelitis, cholangitis
* Laat → AST/ALT
centrale perivenulitis

Chronische cellulaire rejectie
* Kan al >6 maanden
* Bilirubine, AF/gGT
* Ductopenie, obliteratieve arteriopathie

Humorale rejectie (hyperacuut)
* Donor-specifieke antistoffen, onder immuunsuppressie
* AST/ATL, allograft dysfunctie
* CD4 kleuring

69
Q

Wat zijn de oorzaken van het verliezen van de transplantatie lever?

A

Zie dia!

70
Q

Welke factoren zijn van invloed op de overleving van LTx patiënten?

A
  • Leeftijd donor en ontvanger
  • Oorspronkelijke leverziekte
  • Co-morbiditeit
  • Transplantaat schade:
    • Ischemie/reperfusie
    • Afstoting
    • chirurgisch-technisch
  • Complicaties na Tx
  • Bijwerkingen van IS
71
Q

Bij welke ziektes moet je na LTx rekening houden met terugkeer van de ziekte?

A
  • Virale hepatitis (B en C)
  • Auto-immuun leverziekten (PSC, PBC, AIH)
  • Alcohol
  • NASH
  • HCC (belangrijkste indicatie voor LTx in NL, als dit terug komt: slechte prognose)
72
Q

Wat zijn de conclusies rondom complicaties na LTx?

A
  • Levertransplantatie = levensreddende ingreep = hoog
    risico ingreep
  • Meerderheid van patiënten krijgt een of meerdere
    complicaties
  • Kwaliteit van leven is goed
  • Lange termijn wordt vooral bepaald door:
    • Bijwerkingen van IS
    • Galweg complicaties
    • Terugkeer van leverziekte