Week 2 Flashcards

1
Q

Welke functies worden bekeken bij psychiatrisch onderzoek?

A
  1. algemene indruk
  2. bewustzijn
  3. waarnemingen
  4. denk vorm
  5. denk inhoud
  6. stemming
  7. affect
  8. psychomotoriek
  9. gedrag en motivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekend psychische functies?

A

Psychische functies = complexe interacties tussen het individu en diens omgeving:
- het zich bewust worden van informatie uit de omgeving en deze waarderen, wegen en toetsen aan eerder ervingen –> automatische spierbewegingen + tot op de omgeving gerichte handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke functies bestaat de trias psychica?

A
  1. cognitieve functies: gedachten
  2. affectieve functies: gevoel
  3. conatieve functies: gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat valt onder cognitieve functies?

A
  • informatie waarnemen
  • informatie opnemen
  • vasthouden
  • begrijpen
  • ordenen
    ect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat valt onder affectieve functies?

A
  • stemming
  • emoties
  • vegetatieve verschijnselen
    ect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat valt onder conatieve functies?

A
  • motoriek
  • motivatie
  • impulsen
  • gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke punten omvat een psychiatrische diagnose allemaal?

A
  • classificatie van syndroom volgens DSM-5
  • betekenis die de symptomen hebben voor de patient
  • fase van ontwikkeling, ernst, complicaties, uitbreiden van ziektebeeld
  • predisponerende, laxerende, onderhoudende somatische, psychische en sociale etiopathogenetische factoren
  • functioneel beperkingen
  • factoren die van invloed zijn op het beloop en de behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 3 aspecten van bewustzijn zijn er?

A
  1. attentie-niveau
  2. inhoud
  3. reflectie op eigen zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het kenmerk, voorwaarden en storing passend bij attentie-niveau van bewustzijn?

A

Kenmerk: vlotte en adequate reacties op prikkels van buiten

Voorwaarden: intact zintuigen, hersenstam

Storing: verlaagd of verhoogd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het kenmerken, voorwaarde en storing passend bij inhoud van bewustzijn?

A

Kenmerk: ervaring van het zelf en de omgeving

Voorwaarden: intact zintuigen, grote hersenen

Storing: onjuiste afgrenzing van het eigen ik ten opzicht van de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het kenmerk, voorwaarden en storing passend bij reflectie op het eigen zijn van bewustzijn?

A

Kenmerk: de mogelijkheid om te reflecteren over het eigen zijn

Voorwaarden: vermogen tot abstraheren en redenen

Storing: vaan onopgemerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 3 vragen moet je beantwoorden bij het beoordelen van een persoon met verlaagd bewustzijn/bewustzijnsverlies?

A
  1. bewustzijnsniveau?
  2. lokalisatie?
  3. vermoedelijk oorzaak?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk neurologisch onderzoek wordt uitgevoerd bij een bewusteloze patient?

A
  1. glasgow coma-score: EMV
  2. pupilreacties
  3. cornea reflex
  4. oogbolmotoriek
  5. algemeen onderzoek
  6. meningeale prikkeling
  7. fundoscopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn kenmerken van een vegetatieve toestand?

A
  • pt heeft ogen open maar voert geen opdrachten uit
  • geen contact
  • heeft waak/slaap ritme
  • reactie op licht en geluid
  • slikreflex, grijpreflex
  • E4 M5 V1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kenmerken van akinetic mutism?

A
  • is geen coma
  • rigiditeit
  • geen spontane bewegingen
  • maken alerte indruk (oogbewegingen)
  • geen spraak
  • laesie: hydrocephalus, laag frontale bloeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kenmerken van locked in syndrome?

A
  • is geen coma
  • typische coma score: E1 of E4, M1, V1 of Vt
  • tetraparse
  • aleen verticale oogbewegingen
  • patient is alert
  • psychische/emotionele belasting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn kenmerken van minimally couscious state?

A
  • Lijkt op vegetatieve toestand maar er zijn aanwijzingen voor awereness:
    • simpele commando’s werden uitgevoerd of ja/nee respons geven
    • adequate woorden geuit
    • relevant gedrag: huilen/lachen, reactie op spraak van andere, objecten pakken en juist vasthouden, visual fixatie of tracking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de criteria voor een delirium?

A
  • stoornis in het bewustzijn en de aandacht
  • ontwikkelt zich in korte tijd, fluctueert
  • verandering in cognitieve functies
  • niet beter verklaard door neurocognitieve stoornis (dementie) of coma
  • aanwijzing voor somatische (lichamelijke) oorzaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom is het belangrijk om een delirium te herkennen?

A

delirium is een teken van falende cerebrale reserve –> alarmsignaal voor:
- verhoogde kans op complicaties
- slechtere cognitieve en functionele prognose
- onafhankelijke voorspellen van mortaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Epidemiologie van delirium:
- incidentie
* algemene populatie
* algemeen ziekenhuis
* hartchirurgie
* IC

A
  • incidentie
  • algemene populatie: >2%
  • algemeen ziekenhuis: 5-32%
  • hartchirurgie: 20-52%
  • IC: 29-83% –> vooral bij beademde patiënten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Met welke gevolgen wordt een delier geassocieerd?

A
  • verhoogde medische complicaties
  • verhoogde morbiditeit
  • verhoogde mortaliteit:
    • 6-37% tijdens opname
    • 14-25% in 6 maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat betekend het delirium model?

A

kwetsbaarheid domein (predisponerende factoren) staan in verband met luxeren domein (precipiterende factoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem een paar precipiterende factoren (laxerende factoren) van een delirium

A

sterk –> zwak

  • grote operatie
  • IC noodzakelijk
  • Meerdere psycholoog-actieve medicijnen
  • slaap deprivatie
  • 1 slaap tablet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem een paar predisponerende (kwetsbare factoren) van een delirium

A

Hoog –> laag

  • ernstige dementie
  • ernstige ziekte
  • multi-sensore tekorten
  • gezonde oudere
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke domeinen van aandacht zijn er?

A

Aandacht:
- te richten
- vast te houden
- te verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het belangrijkste probleem bij een delier + wat is er afwijkend bij een delier hierin?

A

Kern van delier: bewustzijnsstoornis = verminderd besef van zichzelf en de omgeving

Problemen bij delier:
- renaciteit verlaagd = aandacht vasthouden verlaagd
- verhoogde afleidbaarheid
- viriliteit verlaagd = verminderde waakzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke andere symptomen kunnen voorkomen bij een delirium behalve bewustzijnsstoornis?

A
  • geheugenstoornis
  • stoornis van de executieve functies en taal
  • stoornis van intellectuele functies: oordels- en kritiekstoornissen en realiteitsbesef verlaagd
  • waarnemingsstoornis: vaak (complex) visueel
  • denkstoornissen (gefragmenteerd denken)
  • emotionele stoornissen
  • neurologische symptomen
  • slaap-waak stoornissen
  • psychomotore ontregelen
  • wahnstimmung/waanstemming: gevoel van naderend onheil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke factoren ondersteunen de waarschijnlijkheid van een delirium?

A
  • ziekte patient > 40 jaar met verwardheid/blanco psychiatrische voorgeschiedenis
  • patent kijkt niet bij je binnenkomst
  • patient valt in slaap tijdens een gesprek
  • patient met visuele hallucinaties in de nacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke 3 motorische subtypes van een delirium zijn er?

A
  1. hyperactief-hyperalert –> kleine groep maar vaakst bij stervende pt
  2. gemend –> grooste groep
  3. hypoactief-hypoalert –> grootste groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat kunnen acute oorzaken zijn van een delirium?

A

WHHHHIMPs:
- wernicke’s encephalopathy or withdrawal
- hypoxemia
- hypertensie encephalopathy
- hypoglycemia
- hypoperfusion
- intracranial bleeding
- meningitis or encephalitis
- poisons or medication
- seizures

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke medicatie kan een delirium geven?

A
  • opiaten
  • sedativa
  • corticosteroïden
  • immunosuppresiva
  • anticholindergica
  • veel longmedicatie
  • veel cytostatica
  • veel psychofarmaca/drugs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waaruit bestaat een behandeling van een delirium?

A
  • behandel onderliggende somatische oorzaken
  • niet-farmacologische behandeling
  • psycho-educatie naasten
  • medicamenteuze behandeling
  • psychohygiënische maatregelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waar moet op gelet worden bij medicamenteuze behandeling van een delirium?

A
  • Bij parkinson en Lewy body dementie: geen 1e generatie antipsychotica
  • benzodiazepines geef effectiviteit bij delirium in algemeen:
    • risico op langere duur van delirium
  • benzodiazepines effectief bij:
  • alcoholonthoudingsdelirum
  • onttrekking delirium
  • agitatie halopediol + benzo’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waaruit bestaat de psychohygiënisch maatregelen bij de behandeling van een delirium?

A
  • cognitieve ondersteuning
  • dehydratie/drinken verbeteren
  • slaap verbeteren
  • immobilisatie
  • visus/gehoor beperking
  • voeding verbeteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waar moet je altijd op letten bij een delirium?

A

Veiligheid van de patient: voorkomen van letsel bij een wilsonbekwamen patient:
- vraag hulp bij familie en bekende
- zo nodig, vrijheidsbeperkende interventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke types + subtypes van geheugen zijn er?

A
  1. Decleratief:
    * episodisch geheugen
    * werkgeheugen (feiten)
  2. Niet-decleratief: niet-bewust opgebouwd:
    • procedueel:
    • priming
    • associatief geheugen:
      • skeletspier
      • emotioneel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

In welk hersengebied zit het decleratief geheugen?

A

hippocampus en temporaal kwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

In welk hersengebied zit het procedueel geheugen?

A
  • striatum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

In welk hersengebied zit priming?

A

Neocortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

In welk hersengebied zit het associatief geheugen van skeletspieren?

A

cerebellum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

In welk hersengebied zit het associatief geheugen van emoties?

A

amygdala

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat betekend andrograde amnesie?

A

Andrograde amnesie = geen nieuwe herinneringen meer kunnen maken

43
Q

Welke 5 vormen van geheugen zijn er?

A
  1. immidiate geheugen
  2. werk geheugen
  3. intermediate geheugen
  4. lange termijn geheugen
  5. remote geheugen
44
Q

Hoe lang + welke plek in hersen zitten de vormen van geheugen:
1. immidiate geheugen
2. werk geheugen
3. intermediate geheugen
4. lange termijn geheugen
5. remote geheugen

A
  1. immidiate geheugen: seconde –> pre-frontale cortex
  2. werk geheugen: seconde - minuten –> pre-frontale cortex
  3. intermediate geheugen: minuten - uren –> hippocampus
  4. lange termijn geheugen: dagen –> hippocampus
  5. remote geheugen: weken - maanden - jaren –> cortex
45
Q

Hoe ga je van het aquositie geheugen (=immidiate en werk geheugen) naar intermidiate geheugen?

A

encoding: cellulair proces dat optreed = eiwit modificatie

46
Q

Hoe ga je van lange termijn geheugen naar remote geheugen?

A

Consaditatie

47
Q

Hoe ga je van intermidiate geheugen naar remote geheugen?

A

eiwitsynthese

Slaap belangrijk voor!!

48
Q

Welke punten kunnen helpen bij het opbouwen van geheugen?

A
  • aandacht hebben
  • interesse hebben
  • emotionele gebeurtenis
49
Q

Welke receptoren liggen in het post-synaptisch membraan die betrokken zijn bij geheugen?

A

AMPA-receptor: Na de cel IN

NMDA-receptor: Ca de cel IN

50
Q

Hoe verloopt het cellulaire proces van geheugen?

A

Calcium instroom zorgt voor eiwit: CAMK-2 –> van kort durend calcium signaal kan het omgezet worden in langdurig effect
* CAMK-2 doet auto-fosforylatie: zichzelf fosforyleren –> blijft het langer actief = EIWITMODIFICATIE

Actief CAMK-2 zorgt voor meer AMPA-receptren op membraan worden gezet = EIWITSYNTHESE

51
Q

Wat gebeurt er als er na de 1e keer dat er een geheugen signaal is geweest hetzelfde signaal binnen komt?

A

zelfde signaal activeert meerderde AMPA-receptoren –> meer Na de cel in –> zelfde signaal sterker

52
Q

Wat is het begrip voor het versterken van synaptische contact?

A

versterken van synaptische contact = lange termijn potentiatie

53
Q

Wat voor soort diagnose is dementie?

A

syndroomdiagnose met uitgangspunten:
- cognitieve stoornissen in meerdere domeinen
- met interferentie in het dagelijks functioneren

54
Q

Wat is de incidentie van dementie?

A
  • stijging vanaf 75 jaar
  • ⅓ van mensen van >85 jaar hebben alzheimer
55
Q

Welke subtypes van dementie zijn er?

A
  • ziekte van Alzheimer
  • Vasculaire dementie
  • gemengde dementie
  • fronton-temporale dementie
  • lewy body dementie
  • parkinson dementie
  • depressie geïnduceerde dementie
  • alcoholdementie
  • overige dementie
56
Q

Hoe verloopt de analyse van dementie + waar naar gekeken bij elk onderzoek?

A
  1. neuropsychologisch onderzoek (NPO) –> ernst cognitieve stoornis vans toe stellen + corticaal of subcorticaal + differentiatie tussen subtypes
  2. Lab + beeldvorming –> vooral voor uitsluiting behandelbare oorzaken
  3. Liqour –> uitsluiten infectieuze oorzaken en ondersteunen specifieke diagnose
57
Q

Wat zijn de cognitieve domeinen?

A
  • aandacht en concentratie
  • uitvoerende functies
  • abstraherend vermogen
  • sociale cognitie
  • taalfunctie
  • korte en lange termijn geheugen
  • visueel-ruimtelijke en -constructieve functies
  • mentale verwerkingssnelheid
  • praxis
  • gnosis
58
Q

Wat zijn kenmerken van corticale dementie?

A

Stoornis in corticale domeinen:
- frontaal:
* gedrag
* sociale cognitie
* executieve functies

  • temporaal:
    • geheugen
    • oriëntatie
59
Q

Welke subtypes dementie vallen onder corticale dementie?

A
  • ziekte van Alzheimer
  • Fronton-temporale dementie
60
Q

Wat zijn kenmerken van subcorticale dementie?

A

Aangedaan:
- werktempo
- aandacht
- concentratie
- traagheid
- executieve functies

61
Q

Welke subtypes dementie vallen onder subcorticale dementie?

A
  • vasculaire dementie
  • hydrocephalus
  • parkinson dementie
62
Q

Welk subtype dementie is een mengbeeld van corticale en subcoroticale dementie?

A

Dementie met Lewy body

63
Q

Waar zit de neurodegeneratie bij Alzheimer?

A
  • hippocampus, temporaal (MTA)
  • parientaal: vaker bij earlyonset, PCA
64
Q

Waar zit de neurodegeneratie bij vasculaire dementie?

A

witte stof laesies: WHM

65
Q

Waar zit de neurodeneratie bij lewy body dementie, parkinson en huntington?

A

basale kernen

66
Q

Waar zit de neurodegeneratie bij fronton-temporale dementie?

A
  • frontaal
  • temporaal
67
Q

Waar zit de neurodegeneratie bij Creutzfeldt Jakob?

A

alle schorsgebieden

68
Q

Hoe gaat de diagnostiek van ziekte van Alzheimer?

A

2-staps diagnostisch proces:
1. dementie syndroom: uitval in 2 cognitieve domeinen, interveren met degelijks leven

  1. ziekte van Alzheimer specifiek:
    * sluipend begin, geleidelijk progressief
    • progressief uitval geheugen, taal, visueel-ruimtelijke functies, praxis, uitvoerende functies
      * geen systemische of andere hersenaandoeningen
69
Q

Welk afwijkingen kan je op beeldvorming zien bij Alzheimer?

A

MRI: atrofie mediotemporaal-hippocampus (MTA)

PET/SPECT:
- hypmetabolisme/hypoperfusie temporoparientaal
- positieve corticale PiB binding: amyloid tracer

70
Q

Welke afwijkingen kunnen gezien worden bij liquor onderzoek bij Alzheimer?

A
  • verhoogd fosfo-tau
  • verlaagd beta-amyloid
71
Q

Wat is de behandeling van Alzheimer?

A
  • GEEN etiologische therapie
  • therapie op neurotransmitters:
  • choline-esterase remmers
  • memantine
  • antipsychotica bij gedragsverandering
  • evaluatie borgbelasting ouders, ketenzorg
  • dagbehandeling, opname verpleeghuis
72
Q

Welke 2 soorten Fronton-temporale dementie (FTD) zijn er?

A
  1. gedragsvariant
  2. taalvariant: primair progressieve afasie
73
Q

Welke criteria zijn er voor Fronto-temporaal dementie - gedragsvariant?

A
  • sluipend, langzaam progressief
  • vroeg verval van sociaal gedrag; decorum verlies, tactloos
  • vroeg veranderd gedrag: apathie, zwerven, ontremend
  • spraakstoornis: niet-vloeiende spraak of gestoord begrip
  • vroeg ontstaan van emotionele vervlakking
  • vroeg verlies van ziekte inzicht
74
Q

Welke ondersteunde criteria zijn er voor Fronto-temporaal dementie - gedragsvariant?

A
  • gedrag: obsessief-compulsief, hyperoraliteit, verhoogde afleidbaarheid
  • spraak: echolalie, parafasieen, stereotiep, perseveraties
  • neurologisch: extra-piramidale stoornis, incontinentie
75
Q

Welke dingen kunnen uit neuropsychologisch onderzoek (NPO) komen bij fronton-temporale dementie?

A
  • executieve en taalstoornis
  • normaal geheugen
  • normaal visueel ruimtelijke vaardigheden
76
Q

Welke 3 subtypes vallen onder primaire progressieve afasie (FTD-taalvariant)?

A
  1. semantische dementie (SD)
  2. progressive niet-vloeide afasie (PNFA)
  3. logopene progressieve afasie (LPA)
77
Q

Welke kenmerken passen bij semantische dementie?

A
  • benoemstoornissen
  • gestoord woord- en objectbegrip
  • vloeide spraak
  • MRI: anterieur temporale atrofie
78
Q

Welke kenmerken passen bij progressieve niet-vloeiende afasie (PNFA)?

A
  • hakkelende spraak: spraakapraxie
  • agrammatisme
  • gespaard beroep
  • MRI: posterieur fronton-insulair atrofie
79
Q

Welke kenmerken passen bij logopene progressieve afasie (LPA)?

A
  • nazeggen gestoord: samengestelde woorden, zinnen
  • woordvindstoornissen
  • fonologische parafasieën
80
Q

Diagnose punten bij vasculaire dementie?

A
  • dementie
  • focale uitvalsverschijnselen + vasculaire afwijkingen op MRI/CT
  • tijdsrelatie tussen 1 en 2 = direct of <3 md
81
Q

Wat zijn hoofdsymptomen bij lewy body dementie?

A
  • fluctuaties cognitie, aandacht en alertheid
  • recidiverende visuele hallucinaties
  • spontaan parkinsonisme
82
Q

Wat zijn ondersteunende symptomen bij lewy body dementie?

A
  • frequent vallen
  • syncope
  • tijdelijke bewustzijnsverlies
  • hallucinaties: niet visueel
  • verminderde perfusie occipiaal beiderzijds
83
Q

Wat zijn suggestieve symptomen bij lewy body dementie?

A
  • REM slaap gedragsstoornis
  • ernstige neuroleptische overgevoeligheid
  • lage dopamine-yuptake op DaT scan
84
Q

Wat is de behandeling van lewy body dementie?

A
  1. Cognitief:
    - choline-esterase remmers: vaak goed effect
    - memantine
    - vermijdt klassieke antipsychotica: vooral haloperidol
    - vermijd antidepressiva en anticholinergica
  2. niet-motore symptomen:
    - REM-slaag gedragsstoornis: rivotril, melatonine
    - parkinsonisme: Levodopa, geen dopamine agonisten
  3. niet medicamenteus
85
Q

Op welke plekken in de hersen kunnen lewy bodies gevonden worden bij lewy body dementie?

A
  • schors
  • substantia nigra
86
Q

Wat betekend agnosie?

A

Agnosie = stoornis is herkennen van informatie die via de (onaangedane) zintuigen binnenkomt
- kan alle zintuigen betrekken: meest voorkomend visueel

87
Q

Welke 2 vormen van visuele agnosie zijn er + uitleg?

A
  1. simultaanagnosie = als meerdere voorwerken bij elkaar komen kan je de losse voorwerpen niet meer herkennen
  2. prosopagnosie = gezichten niet herkennen
88
Q

Welke 2 vormen van tactiele agnosie zijn er + uitleg?

A
  1. astereognisie = onvermogen voorwerpen te herkennen
  2. agrafesthesie = onvermogen cijfers op huid te herkennen
89
Q

Wat betekend apraxie?

A

Apraxie = onvermogen om een complexe of aangeleerde handeling uit te voeren die niet het gevolg is van een: parsen, sensibele stoorni, ataxie of begripsstoornis

–> handeling ie je wilt doen lukt niet, terwijl je losse bewegingen wel kan uitvoeren

90
Q

Wat is kinetische apraxie?

A

Kinetische apraxie = verstoring van fijne hand- en vingermotoriek door het niet kunnen koppelen of isoleren van afzonderlijke bewegingen

  • betekenisloze handfiguren kunnen niet worden nagedaan
91
Q

Wat is ideomotore apraxie?

A

Ideomotore apraxie = verstoorde activatie en uitvoering van een bewegingsschema, zoals voordoen hoe tanden te poetsen

  • weet wel wat te doen, maar niet hoe
92
Q

Wat is ideotoire apraxie?

A

Ideotroire aparaxie = onvermogen complexe sequenties van handeling uit te voeren met gebruik van een voorwerp, terwijl elke afzonderlijke bewegingen wel lukt

  • weet niet wat te doen met een voorwerp
93
Q

Wat is kleding apraxie?

A

Kleding apraxie = onvermogen om kleding aan te trekken

94
Q

Wat is de functie van de associatie cortex?

A

zorgt voor: complex gedrag kan uitvoeren:
- perceptie
- aandacht
- planning
- geheugen
- controle

–> leidt tot: (zelf)bewustzijn, intelligentie en vrije wil

95
Q

Welke hersenstructuren vallen onder de associatie cortex?

A
  • temporaal kwab
  • frontaal kwab
  • parientaal kwab
96
Q

Wat is de functie van de temporaal kwab?

A
  • herkennen Wat dingen zijn = objectherkenning
97
Q

Welke structuur is betrokken bij herkennen van gezichten + waar in hersenen zit het?

A

Fusiforme gyrus
- vooral rechts in hersenen

98
Q

Bij welke structuren ligt de temporaal kwab dichtbij?

A
  • hippocampus: geheuen
  • amygdala: emoties
99
Q

Wat is de functie van de frontaal kwab?

A

Hoogste complexe hersenfuncties:
- onderdrukken spontaan gedrag
- planning
- persoonlijkheid
- beslissingen

100
Q

Wat is de functie van de parientaal kwab?

A

herkenning van WAAR = aandacht

101
Q

Waar in de hersenen zit aandacht vooral gelokaliseerd?

A

Aandacht is geliberaliseerd:
vooral rechts in hersenen

Bloeding rechter kant hersenen: ernstig neglect

Bloeding linker kant hersenen: minder ernstig neglect

102
Q

Wat betekend utility?

A

Utility = het maximaliseren van het nut van gedrag

103
Q

Door welke punten kan utility variëren?

A
  • kans op beloning
  • waarde van beloning
104
Q

Hoe leidt utility tot aandacht?

A

utility ontstaat doordat cel onverwachte belaging detecteert –> dopamine vrij in basale ganglia –> leidt tot aandacht