Week 2 Flashcards

1
Q

Hoe ontstaat toename van gewicht en hoeveel kcal is nodig voor 1 kg?

A

Toename in gewicht komt door een langdurige positieve lichaamsbalans, elke 7000 kcal is 1 kg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom verandert het gewicht en de hoeveelheid vet nauwelijks?

A

Hypothalamus speelt een centrale rol bij onze voedselintake en het verbruik van energie door het lichaam, er is waarschijnlijk een energie-thermostaat (Lipostat) die het lichaamsgewicht op een setpoint probeert te houden
Het lichaam verhoogt of verlaagt het basaalmetabolisme om verandering tegen te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er bij mensen met obesitas met het setpoint en wat is het gevolg?

A

Bij obesitas/overgewicht is het setpoint verkeert afgesteld door een reset, er is ook een hoger basaalmetabolisme, omdat er een hoger gewicht is om mee te dragen en te onderhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn oorzaken van de obesitas epidemie?

A

Leefstijl (veel zitten, weinig bewegen, grote porties, veel vet-/suikerrijk eten), mentaal, medicatie, hormonaal, hypothalaam
Ook genetica heeft ook invloed, maar omgeving is de grootste oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verbeterd de behandeling van obesitas de gezondheid en wat zijn de criteria voor een effectieve therapie?

A

Therapie van obesitas verbetert de gezondheid door verlaging mortaliteit, bloeddruk, diabetes en cholesterol
Criteria voor effectieve obesitas therapie: niet verder aankomen en 5-10% gewichtsverlies dat langdurig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn 4 therapeutische opties voor obesitas?

A

Dieet therapie: 3-10 kg in 1 jaar, langzaam = langdurig
Fysieke activiteit: 4 kg in 1 jaar, beter in combinatie met dieet
Medicamenteuze therapie: onderdrukking hongergevoel, verhoging basaalmetabolisme, stimulatie vetvertering, verlaging vetopname uit eten > het liefst allemaal samen
Bariatrische therapie: alleen bij mensen met BMI>40 of >35 met comorbiditeiten
Restrictief: verkleining van de maag
Malabsorptief: verkleining van de maag en slechte opname (bypass), kan tot 50-70% gewichtsafname leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn nadelen van bariatrische therapie?

A

Bloedingen, infecties, galstenen, gastritis, braken, ijzer en vitamine tekorten, calcium deficiëntie (osteoporose), ondervoeding, hyperammoniak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor medicijnen gebruik je bij medicamenteuze therapie voor obesitas?

A

GLP-1 agonisten, semaglutide (Ozempic), leraglutide (NL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de belangrijkste vettige substanties in het bloed?

A

Cholesterol en triglyceriden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is cholesterol en wat is de functie?

A

Cholesterol (gal-vast-alcohol): 2 vormen, vrij-cholesterol en -ester
Komt uit de lever (synthase) en wordt uitgescheiden door secretie HDL/VLDL in gal
Functie: bouwsteen celmembraan, gal, voorloper steroïdhormoon en vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn triglyceriden en wat is de functie?

A

Triglyceriden (3-glycerol): het is de belangrijkste brandstof in het lichaam
Verzadigd vetzuur heeft geen dubbele bindingen, onverzadigd wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op welk enzym is behandeling met statines gebaseerd?

A

HMG-CoA reductase is het sleutelenzym waarop behandeling gebaseerd is: statines (lovastatin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe worden cholesterol en triglyceriden vervoerd en waarom?

A

Cholesterol en triglyceriden zijn beide hydrofoob en worden vervoerd in lipoproteïnen:
Kern van neutrale lipiden (triglyceriden en cholesterol-esters)
Schil is een monolaag van cholesterol en fosfolipiden met daaromheen eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat voor eiwitten zitten om lipoproteïnen heen en wat doen ze?

A

Eiwitten zijn apolipoproteïnen, functie:
Ligand voor receptoren
Beïnvloeding binding andere apo’s aan receptoren
Co-factoren voor enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe krijg je vetzuren van chylomicronen?

A

Chylomicronen binden aan proteoglycanen, waar lipase vetzuren vanaf knippen, chylomicronen zijn dan remnants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er met opgenomen vetzuren in de lever?

A

Als die zijn opgenomen maakt de lever zelf VLDL tot die ook remnants zijn, daarna IDL en daarna LDL, dat wordt weer opgenomen in de levercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarop heeft de cholesterolconcentratie invloed in de cel?

A

Als er veel cholesterol in de cel is, worden minder LDL-receptoren teruggezet op het membraan en wordt minder LDL opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kun je invloed hebben op de hoeveelheid LDL-receptoren?

A

Als je cholesterol synthese remt, is er een gebrek aan cholesterol en zullen er dus meer LDL-receptoren komen
PCSK9 kan de LDL-receptor afbreken > minder LDL opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er als de LDL-receptoren niet werken?

A

Als de LDL-receptoren niet werken, leidt dat tot familiaire hypercholesterolemie = hoog circulerend LDL gehalte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen HDL en LDL?

A

HDL>LDL, HDL is kleiner en heeft een grotere dichtheid dan LDL
HDL kan i.t.t. LDL cholesterol terughalen, m.b.v. de hoeveelheid en functie HDL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is LPa en wat is het gevaar?

A

LPa is een subgroep van LDL met apo(a) eromheen, wordt niet opgenomen door LDL-receptor
Geeft dus groot risico op hart- en vaatziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is farmacodynamiek en -kinetiek?

A

Farmacodynamiek: wat doen geneesmiddelen met het lichaam
Farmacokinetiek: wat doet het lichaam met geneesmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke 4 processen zijn er in farmacokinetiek?

A

ADME = absorptie, distributie, metabolisme, eliminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarvan is de orale dosis afhankelijk?

A

De dosis is afhankelijk van hoeveel vernietigd wordt in het maag-darm kanaal/-wand/in de lever (first pass), niet geabsorbeerd wordt, de dosis moet dus hoog genoeg zijn zodat het medicijn biologisch beschikbaar is in de systemisch circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat heeft invloed op of een middel een membraan kan passeren?

A

Alleen niet-geïoniseerde middelen passeren de membranen, dat is afhankelijk van de ionisatiegraad en de vetoplosbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de Henderson Hasselbalch vergelijking?

A

Ka = [H+]x[A-]/[HA]
pH - pKa = log([A-]/[HA])

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de biologische beschikbaarheid?

A

Biologische beschikbaarheid is de fractie van de toegedinede dosis die de systemische circulatie intact bereikt: i.v. is 100% en oraal is 0-100%
Biovailability = 100 x AUCoraal/AUCiv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Op wat voor manieren kan je medicatie toedienen?

A

Oraal, sublinguaal, inhalatie, patches, rectaal, topicaal, parenteraal (intraveneus, intramusculair, subcutaan)
> allemaal behalve oraal geen first response effect

29
Q

Wat is het verdelingsvolume?

A

Het verdelingsvolume stelt het lichaam als een compartiment waarvan de samenstelling in bloed een representatieve voorstelling geeft:
Bloedvolume = 6L, bloed en interstitiumvloeistof = 12L, totale lichaamswater = 42L
Bij te hoge waarden zit het medicijn dus niet in het bloed maar op andere plekken
Vd = hoeveelheid gnm in het lichaam/concentratie gnm in het bloed

30
Q

Hoe is de verdeling van een geneesmiddel in het lichaam na resorptie in te delen?

A

De systemische circulatie (vrij deel naar eiwit-gebonden)
Het weefsel reservoir (vrij deel naar gebonden)
De plaats van werking ‘receptoren’ (vrij deel naar gebonden)

31
Q

Wat doet de vrije fractie en waar wordt die door beïnvloed?

A

De vrije fractie is actief en kan gemetaboliseerd/geëlimineerd worden, die neemt toe door nier-/leverinsufficiëntie (verlies/minder aanmaak) of gelijktijdig gebruik van eiwitbindende middelen

32
Q

Wat doet het metabolisme?

A

Het metabolisme zorgt voor reacties die stofjes veranderen om het uit te kunnen scheiden:
Vetoplosbaar, niet-geïoniseerd > wateroplosbaar geïoniseerd
Actief > niet-actieve verbinding of nieuwe actieve verbinding
Niet-actief > actieve verbinding

33
Q

In welke fasen is het metabolisme in te delen, noem ook de enzymen?

A

Fase I reacties: oxidatie, hydrolyse, reductie
Enzymen: cytochroom P450 (CYPxxx), esterases, reductases
Fase II reacties (conjugatie): acetyl, glucuronide, sulfaat
Enzymen: n-acetyltransferases, glucoronyltransferases, sulfotransferases

34
Q

Wat is de enterohepatische kringloop?

A

Vanuit de darm komen stofjes via de lever naar het bloed, maar die stofjes komen via de gal weer terug de darmen in en worden zo direct weer uitgestoten
De enterohepatische kringloop is een zuinigheidsmechanisme die dat gal terug opneemt en opslaat in de galblaas

35
Q

Via welke ordes gaat enzymatische afbraak van geneesmiddelen en waar is de duur van afhankelijk?

A

Enzymatische afbraak van geneesmiddelen gaat via de 0e- en 1e-orde:
0e-orde: er is maar een beperkte hoeveelheid enzym, wat dus allemaal gebruikt wordt, er is een vaste hoeveelheid afbraak per tijdseenheid > geen halfwaardetijd
Duur is afhankelijk van hoeveelheid medicijn
1e-orde: er is een overmaat aan enzym, er is wel een halfwaardetijd
Duur is afhankelijk van hoe snel enzym en medicijn elkaar vinden

36
Q

Hoe bereken je de halfwaardetijd voor enzymatische afbraak in de 1e orde?

A

De halfwaardetijd is te berekenen door de curve op logaritmische schaal te zetten > t1/2 = ln(2/k)

37
Q

Hoe komt het 2 compartimenten model tot uiting in een grafiek?

A

Het 2 compartimenten model > een stof wordt verdeeld in opslag en in bloed > er is distributie en eliminatie (1e deel van de grafiek) tot alles verdeeld is, daarna alleen nog eliminatie (2e deel van de grafiek)

38
Q

Welke formule gebruik je voor de concentratie op tijdstip t?

A

Ct = Ca x e^-kat + Cb x e^-kbt
K = richtingscoëfficiënt

39
Q

Welke 2 type doseringen heb je en hoe bereken je die?

A

Oplaad dosis voor direct gewenst effect (pijnstilling) en herhaalde onderhoudsdosis
voor lange termijn
D/τ = dosis/doseringsinterval

40
Q

Wat is de steady state concentratie?

A

De steady state concentratie is de therapeutische concentratie
Css = D x t1/2 / Vd x ln(2) x τ

41
Q

Wat is klaring?

A

Klaring/clearance is de hoeveelheid stof (mL) per tijdseenheid (s) die wordt ontdaan van een stof
klaring = Q x (Cin - Cout)/Cin
Q = flow = 25% cardiac output

42
Q

Waaruit bestaat een eiwit?

A

Een eiwit bestaat uit een zuurgroep (COOH), restgroep (CH-R) en aminogroep (NH2)

43
Q

Wat gebeurt er met stikstof in ons lichaam?

A

Stikstof wordt in ons lichaam omgezet in ammoniak en ammonium (NH3/NH4)

44
Q

Hoe(veel) komen eiwitten voor in ons lichaam?

A

Eiwitten komen veel voor in het lichaam (12 kg op 70 kg):
Skeletspier, enzymen, collageen, plasma-/structurele-/verterings-/membraaneiwitten, hormonen en vrije aminozuren

45
Q

Hoe werkt eiwit-/aminozuur turnover?

A

280 gram per dag en 20% van het RMB
> Via proteolyse of proteïne synthese komt of gaat het naar het lichaamseiwit
> Via katabolisme en de ureumcyclus stoten we ureum en CO2 uit
> Via biosynthese wordt eiwit porfyrine, creatine of andere hormonen

46
Q

Waarom hebben we eiwit-/aminozuur turnover?

A

Turnover is er om beschadigde, verkeerd gevouwen of overbodige eiwitten te verwijderen/vervangen door nieuwe functionele eiwitten, bijv. bij spierafbraak

47
Q

Welke maten voor eiwitbehoefte kennen we en wat is de uitzondering?

A

EAR (estimated average requirement) = 0,65 g goede kwaliteit eiwit/kg/d
RDA (recommended dietary allowence) = 0,83 g goede kwaliteit eiwit/kg/d
Kinderen in de groei en zwangere vrouwen hebben meer eiwit nodig

48
Q

Waarbij is een positieve N-balans belangrijk?

A

Een positieve N-balans (anabolie) is belangrijk bij groei, wond genezing, zwangerschap en bodybuilding

49
Q

Waardoor komt een negatieve N-balans?

A

Een negatieve N-balans (katabolie) komt door ondervoeding, wonden, koorts, cachexie, hyperthyroïdisme

50
Q

Waarvan is ammoniak afkomstig en waarvoor wordt een aminozuur afgebroken?

A

Ammoniak (anorganische verbinding) is afkomstig van de aminogroep van aminozuren bij katabolisme, van de zuur- en rest groep wordt acetyl-CoA gemaakt voor energie

51
Q

Wat gebeurt er bij de ureumcyclus?

A

Ammoniak wordt omgezet in ureum in de lever, 80-90% van de 200/300 µmol/L NH3 wordt omgezet
Belangrijke stappen zijn dat er citrulline en arginine wordt gemaakt (aminozuren), als je daar tekorten hebt werkt de cyclus minder

52
Q

Hoe wordt het na de ureumcyclus overgebleven ammoniak opgeruimd in de lever?

A

Glutamine synthase zet het laatste beetje om in glutamine

53
Q

Waartoe leidt een hoog ammoniak en hoe komt dat?

A

Een hoog ammoniak leidt tot neurotoxiciteit en hersenoedeem door acuut of chronisch leverfalen:
Acuut leverfalen: ammoniak komt de hersenen in waar glutamine synthase werkt als bescherming, door de hoge dosis ontstaat er teveel glutamine, wat tot oedeem leidt = dodelijk
Chronisch leverfalen: bijvoorbeeld door cirrose, langzaam stijgende hoeveelheid ammoniak waardoor neurotransmitters en cytokines niet meer werken = niet dodelijk

54
Q

Waardoor ontstaat acuut leverfalen?

A

Acuut ontstaat door een probleem met de ureumcyclus/een duidelijke katabolie/eiwit overload

55
Q

Bij welke waarde heb je een hyperammoniemie en waarom zijn er vaak vals-positieven uitslagen?

A

> 50 µmol/L voor volwassenen en kinderen
80 µmol/L voor pasgeborenen
Wordt vaak vals-positief gemeten omdat vorming van ammoniak in het buisje doorgaat

56
Q

Wat zijn oorzaken voor hyperammoniemie?

A

Een niet/slecht werkende ureumcyclus of de cyclus wordt gebypassed door:
Lever, infectie/sepsis, nier-darm, medicatie, erfelijke metabole ziekten, anders

57
Q

Hoe is hyperammoniemie genetisch overdraagbaar?

A

Hyperammoniemie is autosomaal recessief, behalve OTC, die is X gebonden recessief

58
Q

Wat zijn klinische symptomen van hyperammoniemie?

A

Encefalopathie in neonaten (progressieve sufheid, slecht eten/drinken, hypotonie, convulsies) en in kinderen/volwassenen (hoofdpijn, anorexie, braken, buikpijn, tremor/ataxie/convulsie, veranderd bewustzijn/coma, geprikkeldheid/psychose, weigering eiwitrijk voedsel, ontwikkelingsachterstand)
En hyperventilatie omdat ammoniak het ademcentrum prikkelt

59
Q

Wat zijn indicaties voor ammoniakbepaling?

A

Indicaties voor ammoniakbepaling zijn encefalopathie, neurologische symptomen, onbegrepen psychiatrie, verminderde leverfunctie, sepsis en ernstig ziek zijn

60
Q

Wat zijn de stappen in de behandeling van hyperammoniemie?

A

Patiënt anabool maken: geef voldoende energie, vermijd tekort essentiële aminozuren/vitaminen en neem onderliggende oorzaak weg
Ammoniak/stikstof verwijderen: geef zo min mogelijk eiwit, geef stikstofscavenger, geef essentiële aminozuren voor de ureumcyclus, geef lactulose/rafaximin
Overweeg serieus hemodialyse bij > 200 µmol/L ammoniak
Verder is DIEET het belangrijkste

61
Q

Waaruit bestaat het dieet tegen hyperammoniemie en wat is een indicatie en wat zijn mogelijke bijwerkingen?

A

Voor dieet bij UCD’s (ureum cyclus defecten) is het doel: N-inname zo laag mogelijk, tekorten voorkomen essentiële aminozuren en voorkomen katabolie
De indicatie is UCD’s en bijwerkingen zijn alimentaire tekorten, katabolie en overgewicht

62
Q

Wat is PKU en wat is de oorzaak?

A

Phenylketonurie, het enzym PAH werkt niet, die hoort phenylalanine om te zetten in tyrosine

63
Q

Wat doe tyrosine?

A

Het wordt omgezet in melanine of L-dopa, wat wordt omgezet in catecholamines

64
Q

Wat zijn gevolgen van PKU?

A

Irreversibele psychomotorische ontwikkelingsachterstand, verstandelijke handicap, epilepsie, gedragsproblemen (H/autisme), hypopigmentatie, muizengeur

65
Q

Welke vormen van PKU heb je?

A

Klassieke PKU: enzymactiviteit <1%, phe waardes > 1200 µmol/L
Niet-klassieke PKU: enzymactiviteit 1-5% phe waardes> 600 µmol/L
HPA hyperphenylalaninaemie: enzymactiviteit >5%, phe waardes < 600 µmol/L

66
Q

Wat is de behandeling van PKU en wat zijn bijwerkingen?

A

Dieet: beperkt phenylalanine en vult tyrosine aan, verder geen amper eiwitten, aanvulling met Phe-loze amminozuurpreparaten en vitaminesupplementen
Bijwerkingen zijn alimentaire tekorten

67
Q

Waarom wordt PKU gescreend?

A

PKU zit in de hielprikscreening om hersenschade te voorkomen

68
Q

Welke types apolipoproteïnes kennen we en welke lipoproteïnes binden ze?

A

Apo AI: HDL
Apo B48: chylomicronen (remnants)
Apo B100: VLDL, IDL, LDL
Apo CII: VLDL, IDL, chylomicronen
Apo E: VLDL, IDL, chylomicronen (remnants)

69
Q

Welke types apolipoproteïnes kennen we en wat zijn de functies?

A

Apo AI: vorming HDL, activatie LCAT
Apo B48: vorming chylomicronen
Apo B100: vorming VLDL, binding LDL receptor
Apo CII: activatie LpL
Apo E: binding remnant deeltjes aan remnant receptor en LDL receptor