week 2 Flashcards

(96 cards)

1
Q

Wat zijn klachten bij falen in de aortaklep?

A
  • hartfalen dyspneu en moe, in vroege face dyastolische dysfunctie
  • duizelingen en syncope
  • angina pectoris
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de oorzaken van pericarditis?

A
  • Idiopathisch of infectieus
  • Systeemziektes
  • Neoplastisch, kanker
  • Post-cardiac injury
  • Metabool
  • Overige oorzaken als een aorta dissectie, hartalen of pumonale hypertensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoevaak gaat een G-eiwitgekoppelde recepter door het membraan?

A

7x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet 5HT (seritonine)?

A

stimuleert Gs en Gi eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom zijn kinase- gekoppelde receptoren langzamer dan ionkanalen?

A

Hier treed eiwitfosforylatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is Kd?

A

Geeft aan hoe potent een geneesmiddel bindt, als de helft van de receptoren bezet zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke agonisten zijn er?

A
  • volle agonisten
  • partiele agonisten
  • inverse agonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een volle agonist?

A

hebben bij lage bezetting al een maximaal effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een partiele agonist?

A

niet maximaal effect bij een hoge bezetting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een inverse agonist?

A

bij receptor die zelf al actief is de werking remming –> constitutionele activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is potentie?

A

een maat voor bij welke concentratie de effecten plaats vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke typenantagonisten zijn er?

A
  • cheisch:; onafhankelijk van een receptor
  • farmacokinetisch: wat het lichaam doet met een geneesmiddel
  • receptorblokkade
  • niet competatief: bindt op een andere plek
  • fysiologisch: op een receptor die wat anders doet dan de agonist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke soorten receptorblokkades zijn er?

A
  • reversibel comptatief
  • irriversibel competatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen de sym en para bij het oog, pupil?

A

sym: mydriase (verwijding)
para: miose (vernauwing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doen sym en para bij de speekselklieren?

A

beide secretie maar sym minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat doen zym en para bij de hartfrequentie?

A

sym: omhoog en para omlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat doen sym en para bij de hartfrequentie?

A

sym: omhoog en para omlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doen sym en para bij de longen?

A

sym: bronchodilatie en para: bronchoconstrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat doen sym en para bij het spijsverteringskanaal?

A

sym: verlaagde mobiliteit en para: verhoogde mobiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat doen sym en para bij de blaas, sfincter?

A

sym: contractie en para: relaxatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doen sym en para bij de penis?

A

sym: ejaculatie en para: erectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doet para bij de clitoris?

A

erectie/zwellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de plexus entericus?

A

extrensieke zenuw bij maag-darmkanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar komt de viscero sensibele informatie binnen?

A

nucleus tractus solitarii

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hoe verloopt het pupilreflex?
- ganglioncellen worden geactiveerd - naar latera genicalate nucleus en nucleus petectalis - dan naar nucleus edinger-westphal - schakeld over naar de ciliary ganglion - pupil wordt kleiner
26
wat gebeurt er parasympatisch bij het accomodatie reflex?
- de lens wordt boller zodat je dichterbij kan zien door de m. ciliaris - convergentie: ogen dichter bij elkaar - miose
27
Door welke spier mydriase?
m. dilatator pupillae
28
Hoe gaat vasoconstrictie?
- varicositeiten vormen synapsen met de target organen - geven noradrenaline dat aan de alfa 1 receptor bindt - via beta eiwitten wordt fosforlipase c actief - 2 second messengers als IP3 - binden aan calciiumkanaal in ER/SR - ca vanuit lumen in sarcoplasma en contractie
29
Welke zorgt voor vasodilatie?
acetulcholine via NO
30
Hoe gaat het proces van vasodilatie?
- No door het membraan naar gladde spiercel of via endotheelcellen - hier binden aan IP3 dus hier ca omhoog - meer NO wat voor meer cGMP zorgt en zo relaxatie
31
wat zorgt voor zweten?
cholinerge vezels
32
Wat doet de parasympaticus bij het hart?
remt funny current op de sinusknoop: - lager hf - activeert k kanalen - remt ca kanalen
33
Wat doet de sympaticus bij het hart?
stimuleert If en ca kanalen: - betere samentrekking want meer contractiekracht bij hoog ca - bindt aan RY-receptoren
34
Wat doen baroreceptoren?
in halssalgader en aorta meten de rekkingsgraat in sinus caroticus, ze zijn bij een hoge bd meer geprikkeld
35
Wat doen volume receptoren?
in atria en v. cava die op lange termijn invloed hebben op circulerend volume en meten de imput in het hart hoeveel bloed er terug gaat. en activatie b vezels voor hpgere hartfrequentie en vasodilatie
36
Wat doet dysautonomie?
AZS degeneratie
37
Wat is parasympathicometica?
middelen die parasym activeren
38
Wat is parasympathicolytica?
middeln die parasym remmen
39
In welke 4 catogerien kan je stoffen indelen?
- cholinerge - adrenerge - dopaminerge - purinerge
40
Wat doet acetylcholinestrase?
acetylcholine weghalen
41
Wat doen hemicholinum en triethylcholine?
choline wordt niet opgenomen/ vals substraat
42
Wat doet tetrodotoxine?
na kanaal blokker
43
Wat doet botulinetoxine?
Zorgt ervoor dat achetylcholine wordt afgegeven. Zorgt voor minder zweet en spiezwakte. Bindt aan presynaptisch membraan
44
Waar wordt botuline toxine a voor gebruikt?
- blefarospasme, bij ooglid - hemifacialisspasme, helft gezicht - torticollis spasmodica, nek - strabismus, scheel zien - chronische migraine? - face lift
45
Wat zijn bijwerkingen van muscarine agonisten?
- diarree - zweten - miosis - misselijkheid - urinelozing
46
Wat gebeurt er met noradrenaline in de synapsspleet?
wordt heropgenomen
47
Hoe kan het heropnemen van noradrenaline geremd worden?
met NA re-update blokkers als cocaine en antidepressiva
48
Wat doet reserpine?
zorgt ervoor dat het heropgenomen noradrenaline niet in de blaasjes wordt opgenomen
49
Wat doet guanethidine?
zorgt voor minder afgifte van noradrenaline
50
Hebben alfa receptoren een hoge of lage affiniteit voor noradrenaline en isoprnaline?
hoog: noradrenaline en laag: isoprenaline
51
Hebben beta receptoren een lage of hoge affiniteit voor noradrenaline en isoprenaline
beide: hoge affiniteit voor isoprenaline beta 1 heeft een lage affiniteit voor noradrenaline en beta 2 heeft bijna geen affiniteit voor noradrenaline
52
wat zijn de alfa 1 adrenoceptor agonisten?
- adrenaline - noradrenaline - fenylephrine
53
Wat zijn de alfa 2 adrenoceptor agonisten?
- adrenaline - noradrenaline - clonidine
54
Wat zijn tyramine en efedrine?
indirecte a adrenoceptor agonisten , ze competeren door heropname ( speed) lijkt hier op
55
Wat zijn farmalogische effecten van de alfa 1?
- vasoconstrictie ( behalve kransslagader) - verhoging perifere weerstand - verhoging bloeddruk - mydriasis - sluiting urineblaas sphincter
56
wat is therapeutisch gebruik van de alfa 1 ?
- lokale bloeding - verkoudheid - inductie mydriasis - verlenging werking lokale anaesthetica - shock?
57
Wat zijn farmalogische effecten van alfa 2?
- verminderde transmitter afgifte - vasoconstrictie - verminderde insluine afgifte
58
beta 1 receptor agonisten?
- adrenaline - noradrenaline - isoprenaline - dobutamine
59
wat zijn beta 2 adrenoceptor agonisten?
- adrenaline - isoprenaline - salbutamol
60
Wat zijn de farmacologische effecten van beta 1?
- hogere hf - hogere hartcontractiliteit - hogere geleiding in het hart - hogere renine afgifte
61
Wat is therapeutisch gebruik van beta 1?
- hartstilstand - hartblok (tijdelijk)
62
Wat zijn farmcologische effecten van beta 2?
- vaatverwijding - lagere perifere weerstand - verslapping bronchi - verslapping baarmoeder - hogere glycogenolyse in spieren en lever - hogere glucagon afgifte
63
Wat is therapeutisch gebruik van beta 2?
- astma - dreigende vroeggeboorte
64
Wat zijn alfa 1 en 2 antagonisten?
- fentolamine - phenoxybenzamine
65
wat zijn alfa 1 antagonisten?
- prazosine - doxazosine
66
Wat zijn alfa 2 antagonisten?
yohimbine
67
Wat zijn farmacologische effecten van alfa 1 antagonisten?
- vasodilatie - perifere weerstand verlaging - lagere bd - prostaat relaxatie - urineblaas sphincter opening
68
Wat is therapeutsch gebruik van alfa 1 antagonisten?
- hypertensie - prostaat hypertrofie - phaeochromocytoom - perifeer vaarlijden - impotentie?
69
Wat zijn beta 1 en 2 antagonisten?
- propanolol - pindolol
70
Wat zijn beta 1 antagonisten ( voor bv astma)?
- atenolol - metoprolol
71
Wat zijn alfa 1 en beta 1 en 2 antagonisten?
- labetalol - carvedilol
72
wat is therapeutisch gebruik van labetalol?
- phaeochromocytoom - hypertensieve crisis
73
Wat zijn farmacologische effecten van beta 1 antagonisten?
- lagere hartsalg - lagere hartcontractiliteit - lagere hartgeleiding - minder renine afgifte
74
Wat is therapeutisch gebruik van beta 1 antagonisten?
- hartritmestoornissen - secundaire preventie hartinfarct - angina pectoris - hypertensie - migraine profylaxe - angsttremoren - glaucoom
75
wat is contractiliteit?
de intrinsieke kracht van een spier
76
Wat gebeurt er met de druk als de aorta klep niet goed functioneert?
- de druk in de aorta daalt - de druk in het linker ventrikel stijgt - de druk in het linker atrium stijgt - de bovendruk van de aorta zal toenemen omdat dit in het ventrikel ook erg toeneemt
77
Wat is een isotone contractie?
gewicht verandert niet, alleen de lengte van de spier
78
Wanneer verkort de spier meer?
bij meer kracht zetten en leveren
79
wat is een isometrische contractie?
gelijke lengte maar wel veel kracht ontwikkeling?
80
waar zorgt een grotere voorbelasting voor?
grotere lengteafhankelijke kracht ontwikkeling
81
Waar zorgt lengte onafhanelijke krachtontwikkeling voor?
toename in contractiliteti door ca instroom op beta receptoren
82
Wat gebeurt er als je een spier meer oprekt?
myofilementen worden gevoeliger voor calcium
83
wat is een toename in preload en contractiliteit?
toename is slagvolume
84
Wat gebeurt er bij een toename in afterload?
afname slagvolum
85
Wat moet toenemen voor een hogere druk volgens de wet van laplace?
spanning en straal want T = p x r/2
86
Hoe staat de spier in preload?
opgerekt, minder overlapping en gaat samentrekken
87
Hoe staat de spier in afterload?
Bouwt spanning op om meer kracht te leveren dan verkort de spier om druk op te bouwen
88
Wat is metavaardigheid?
hoe goed we onze vaardigheden in kunnen zetten.
89
In welke 2 categorieën kan je intelligentie meten?
verbaal en performaal
90
Hoe met je verbaal intelligentie?
- informatie - woordenschat - verbaal geheugen - analogieen - rekenen
91
Hoe meet je performaal intelligentie?
- oog-hand coordienatie - ruimtelijk inzicht - concentratie - geheugen/ associatief leren
92
Wat zijn andere manieren van intilligentie meten?
- hoe lang kijken babys naar plaatjes - reactietijd bij volwassenen - hoeveel e verbruikt je brein - ecoked portenrials: vuursnelheid neuronen - dunnere cortex nu: efficienter gebruik hersenen
93
Welke 5 soorten geneeskunde door techologie door de tijd heen?
- bedside medicin < 1800, verhaal patient lijkt op huisartsgeneeskunde - hospital medicine 1800-1850, lichamelijk onderzoek arts --> geval - laboratory medicine 1850-1900, beeldvorming --> cel complex - surveillance medice 20e eeuw, risicoprofielen identificeren--> staat - informational medicine 21e eeuw, 5p
94
Wat zijn de 5 ps?
predictive, preventive, personalized, participatory
95
wat is het probleem van plaatjes?
We zien ook dingen die we niet begrijpen
96
Wat zijn de keerzijden van de technologie?
- oude vaardiheden afgenomen - vertrouwen van zowel patienten als artsen in anamnese, lichamelijk onderzoek en klinisch oordeel afgenomen - afhankelijk van technologie - overdiagnostiek - hoge kosten en schade en last voor patient. +