Week 2 Flashcards

1
Q

Waar wordt naar gevraagd op de seh bij verdenking op # ?
welke lo wordt uitgevoerd?
Welk ao wordt aangevraagd?

A

anamnese: trauma mechanisme, beweeglijkheid, pijn, beroep & dominante hand, vg.
Lo: kijken: afwijkende stand, actief laten bewegen.
voelen: neurovasculair (evt. echo) & functie bepaling.
ao: röntgenfoto in twee richtingen, laag drempelig CT, zeer uitzonderlijk MRI voor welke delen afwijkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ontstaat een fat pad sign wat betekent het?

A
  1. Door een bloeding in het gewricht wordt het kapsel opzij geduwd.
  2. posterior= letsel, anterior is soms fysiologisch aanwezig. Bij onduidelijkheid CT.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe beoordeel je een röntgen foto van de pols?

A

1) palmair tiIt: 11 °
2) radial tilt: 23° ( proc. radii & distale radius punt)
3) Radial length: 10 mm
4) ulmaire variantie: 0 - 2 mm → vergelijk met intacte zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Welke luxatie # van de onderarm ken je?
  2. Hoe ontstaan deze?
  3. Wat behandel je eerst?
A
  1. galeazzi #: radius breuk & distale ulna luxatie (DRU), er moet een TFCC ruptuur aanwezig.
    monteggia # : proximale radius kop luxatie & (1/3 prox.) ulna #
    Essex -lopresti # : prox. radius luxatie & lat. ulna luxatie, met een breuk van het membrana interossi (komt het minst voor, meeste kracht nodig).
  2. Val op uitgestrekte arm.
  3. Als het fractuur wordt opgelost,wordt de luxatie automatisch goed getrokken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar is de AO- classificatie op gebasseerd?

A

Welk bot? Locatie in het bot? ?kracht inwerking?

A = eenvoudig; B = wedge; C = complex;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een colles#?

A
  1. Distale radius#
  2. val op uitgestrekte arm met pols in dorso flexie.
  3. bajonet stand = stand naar dorsaal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een smit #?

A

Een distale radius #, waarbij de stand naar palmair is. Dit komt door een val waarbij de pols in flexie was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een bartons #?

A

Intra articulaire distale radius #.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een antebrachie #?

A

De ulna d radius zijn tegelijkertijd gebroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk fractuur zorgt voor pijn bij proneren/supineren?

A

Een radius kop #. Na val op arm in lichte flexie & pronatie. Op de röntgen foto is een fat pad sign aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer kan een onderarm # conservatief behandeld worden?

A
Als na de repositie:
• <10° kanteling in elke richting.
• < 5 mm verkorting radius tov. ulna
• < 2mm intra-articuliare step-off.
Er moet wel geopperdeerd worden bij onjuiste stand na repositie of een instabiele #. Bij >65 jr moet men terughoudend zijn met opereren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke operatieve behandelingen zijn mogelijk bij een onderarm #?

A
k-draden → eenvoudige # & bij kinderen. grootste nadeel: stijfheid; 
fixateur externe → zeer communitieve # met slechte weken delen;
open repositie (ORIF) → oefenen post_operatief & anatomische repositie;
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een zondags armpje? Hoe behandel je het?

A

radius kop luxatie; druk geven tijdens pronatie & supinatie.

komt alleen voor bij kinderen < 5jr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar staat PRUG voor?

A

Proximale Radiaal UInair Gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar staat DRUG voor?

A

Distaal Radiaal ulnair gewricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke spieren gebruik je voor pronatie?

A

m. pronator teres

m. pronator quadratus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke spieren gebruik je voor supinatie?

A

m. supinator & m. biceps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waardoor is er geen supinatie & pronatie mogelijk?

A

Synostose tussen de radius en de ulna.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een epicondiylitis lateralis?

A

pees ontsteking in de origo van de extensoren. Ook wel een tennis elleboog genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een golfers elleboog?

A

Epicondiylitis medialis, pijn in de origo van de flexoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de behandeling van een epicondiylitis?

A

80-90% herstelt met een conservatieve behandeling:
verkoeling, NSAID’s, fysiotherapie, infiltratie (corticosteroïden & Lidocaine voor de diagnose stelling).
10% heeft een operatieve behandeling nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een corpus libium?

A

Een gewrichtsmuis, dit geeft slotklachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is TFCC & waar dient het voor?

A
  • Triangular fibro-cartilagineus complex

* 80% van de stabiliteit van het DRU gewricht, & een meniscus op de ulna.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is verantwoordelijk voor 20% van de stabiliteit van het DRU gewricht?

A

sigmoid notch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar is drukpijn op de fovea verdacht voor?

A

TFCC laesie.

Overige bevindingen: TFCC grinding test +, toename DRU laxiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een SL-lesie? LO? AO? Behandeling?

A

= scheur in het ligament tussen lunatum a scaphoïd.
LO: drukpijn I cm boven het tuberkel van lister; vinger extensie test +; watson test +;
AO: röntgenfoto gebalde vuist: >3mm= verdacht; >5 mm bewezen (sl-interval); Ook een laterale polsfoto maken.
Behandeling: acuut (<6wk): k-draden; >6 weken, geen DISI: kapsel plastiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een DISI?

A

= Dorsal intercalated segment instability, komt voor bij SL lesie.
kanteling van het lunatum van 80° zichtbaar op laterale pols foto.
Behandeling 6 wk: ingewikkelde peesplastiek (Brunelli).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

waar is drukpijn op de snuifdoos kenmerkend voor?

A

Scaphoïd #.
val op pols in extensie.
LO: asdrukpijn 1e straal, pro/supinatie pijn tegen weerstand, pijn bij actieve ulnaire deviate;

Mogelijk ook m. de quervain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is de behandeling van een scaphoid# of een verdenking daarop?

A
  • goede stand: gips;

* veplaatst of proximale pool aangedaan: operatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar kan artrose in de pols door komen?

A

Door trauma is de cadans, in de hand botjes weg.
SLAC: SL lesie
SNAC: scaphoid non-union

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de typische kenmerken van een duim basis artrose?

A
  • pijn radiale zijde pols, drukpijn CMC 1 ,
  • positieve grinding test,
  • exostose / zigzag deformiteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe behandel je duimbasis artrose?

A

conservatives of operatief ( trapezium verwijderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de definitie van osteomyelitis?

A

Een ontstekingsreactie van het gehele bot door een infectie met een micro-organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke twee verschillende soorten osteomyelitis zijn er?

A
Directe route (niet-hematogeen)
Indirecte route (hematogeen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke plekken zijn at risk voor een osteomyelitis?

A

Plekken met een trage bloedstroom (bijv. metafyses).
Op plekken waar eerst een contusie was (locus restentiae).
Door de weinige bloedtoevoer kan het immuunssyteem niet snel genoeg optreden. Hierdoor treden de bacterien binnen in de osteoblasten en vormen ze een glycocalix coating.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de pathologie van osteomyelitis?

A

Chemotaxis van polymorfonucleaire leukocyten. Hierdoor ontstaat er interstieel oedeem waardoor de bloedvaten worden dichtgedrukt. Hierdoor ontstaten een zone van necrotisch bot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is een infolucrum?

A

nieuw bot rondom de ontsteking (gemaakt door het periost)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is een sekwester en hoe ontstaat het?

A

Het is dood bot, het ontstaat door onvoldoende vascularisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn RF’s voor een hematogene osteomyelitis?

A
  • Endocarditis
  • Intravasculaire hulpmiddelen
  • Orthopedische implantaten
  • I.v. drugsgebruik
  • Hemodialysis
  • Sikkelcel ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen een acute - en een chronische - osteomyelitis?

A

Acuut: 2-3 wkn; micro-organismen; infiltraten van neutrofielen; trombosering en stuwing van bv.
Chronisch: necrotisch bot (afw. osteocyten); granulatie en fibreus weefsel vervangt bot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de diagnostische kenmerken van osteomyelitis?

A
  • Koorts en lokale pijn.
  • Verhoogd BSE, CRP en leukocytose met links verschuiving
  • 1e twee weken geen radiologische bevindingen, daarna: holtevorming, periostale botvorming. Daarna sekwesters en sclerose
  • Fistulografie en bacterien kweken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de verwekkers van een hematogene osteomyelitis bij volwassenen?

A

> 50% s. aureus; 30% aerobe gram-negatieve staven.
Drugsgebruikers: peseudomonas aeruginosa en candida albicans
Immuungecompromiteerd: aspergillus spp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn de verwekkers van een non-hematogene osteomyelitis?

A

> 50% s. aureus (ook MRSA)
Aerobe gram-negatieve staven
Coagulase negatieve staphylococcen

44
Q

Wat zijn de namen van de carpaIia?

A

scaphoid, Lunatum, triquetum, pisiforme, Trapezium, trapezoideum, capitatum, hamatum.
van proximaal naar distaal. Begint bij de duim:
some lovers try positions that they can’t handle.

45
Q

In welke 4 groepen kan je de ligamenten van de pols opdelen?

A

1) onderarm-carpus
2) ligamenta intercarpea
3) Ligamenta carpometacarpea
4) ligamenta metacarpea

46
Q

Wat is de andere naam van de carpaal tunnel?

A

retinacalum flexorum

47
Q

welke spieren lopen ventraal in de onderarm?

A

de flexoren

48
Q

waar lopen de korte flexoren heen?

A

van epicondylus medialis naar de basis van de meta carpalia.

= flexie pols

49
Q

1) Welke twee soorten pulleys heb je?

2) Waar is het verschil op gebasseerd?

A

1) annulare & cruciate

2) het verloop van de pees vezels.

50
Q

welke structuren gaan door de carpale tunnel?

A
10 structuren: 
• n. medianus
• m. flexor pollicis longus
• m. flexor digitorum superficialis 4x
• m. flexor digitorum profundus 4x
51
Q

Waar lopen de extensoren onder door?

A

retinacalum extensorum

52
Q

welke 3 pezen hebben hen eigen peerschede/ compartiment?

A
  1. Extensor carpi ulnaris
  2. Extensor digiti minimi
  3. Extensor pollicis Iongus
53
Q

waar zorgen de vinculae tendinae voor?

A

Het los bewegen van de vingers.

54
Q

wat zijn de intrinsieke hand spieren?

A
  • Thenar →
  • Hypothenar →
  • m. opponens → duim naar de pink brengen
  • m. Lumbricales → geen aanhechting op botten. van: digitarum profun dus naar extensoren. Flexie pols deextensie vingers tegelijkertijd.
55
Q

Wat innerveert de n. medianus?

A

de flexoren van de duim, wijsvinger en middelvinger.

56
Q

waar worden de flexoren van de ringvinger pink door geinnerveerd?

A

n. ulnaris (ook de intrinsieke hand spieren)

57
Q

Wat innerveert de n.radialis?

A

De Extensoren

58
Q

Welke spieren zijn er grofweg aanwezig in het oppervlakkige volaire compartiment?

A
De flexoren
(Pronater teres, flexor carpi radialis, palmaris longus, flexor carpi ulnaris, flexor digitorum superficialis)
59
Q

Welke spieren zijn er grofweg aanwezig in het diepe volaire compartiment?

A

De flexor digitorum profundus
Flexor pollicis longus
Pronator quadratus

60
Q

Welke spieren liggen grofweg in het dorsale compartiment?

A
De extensoren
(extensor digitorum communis, extensor digtorum minimi, extensor carpi ulnaris, supinator, abductor pollicis longus, extensor pollicus brevis/lngus, extensor indicis proprius)
61
Q

Welke spieren zijn in het mobile wad aanwezig?

A

Brochioradialis
Extensor carpi radialis longus
extensor carpi radialis brevis

62
Q

Wat zijn de typische klachten van een compartiment syndroom?

A
  • Zeer pijnlijk, geen doorbloeding; stijve arm.

* Pijn bij aanspannen of op rek brengen van spieren binnen een compartiment

63
Q

Wat is een skiduim?

A

Het ligament is gescheurd aan de ulnaire zijde van de duim.

64
Q

Wat is morbus de quervain?

A

M. is een peesschede ontsteking van het eerste segment. Dit zijn de volgende pezen: m. extensor pollicis brevis en de m. abdeuctor polllicis longus.
Pijn in de snuifdoos.

65
Q

Wat is de begrenzing van de snuifdoos?

A

Dorsaal: extensor pollicis longus (3e extensor loge)
Palmair: abductor pollicis longus en de extens pollicis brevis (1e extensor loge)

66
Q

Wat zijn de typische klachten van een carpel tunnel syndroom?

A

*Pijn s’ nachts gaat los bij het schudden van de hand.
*Tinteling duim tot middelvinger
*Verminderd gevoel van de vinger
*Thenar is verzwakt
Behandelen door reticulum doornemen, ook aponeurose palmaris door.

67
Q

Wat is er aan de hand bij m. dupuytren?

A

Verlittekening van de palmaire aponeurose.

Hierdoor komt 1 vinger naar voren te staan, door verkorting van de pezen.

68
Q

Wat is een triggervinger?

A

Een peesontsteking, hierdoor kan de pees niet door de peesschede heen. Kan wel buigen maar niet strekken.
Behandeling: corticosteroiden injectie, A1 doornemen (als perongeluk A2 doornemen is bowstring).

69
Q

Hoe kan je de zenuwletstel tesen van de FDS, FDP, FPL en thenar?

A

FDS: andere vingers vasthouden
FDP: eindkootje buigen, ander kootje vasthouden
FPL: duim vasthouden
Thenar: tegendruk leveren

70
Q

Wat is de behandeling van een osteomyelitis?

A
  • spoelen
  • Breedspectrum antibioticum in hoge dosering
  • langdurige ab o.b.v. gevoeligheidsspectrum
  • radiologische en LAB controles
71
Q

Wanneer is de incidentie van septische artritis het hoogst?

A

50% <2 jaar

Grote gewrichten het meest aangedaan (heup 35% en knie 35%)

72
Q

Wat is de presentatie van septische artritis?

A
  • Koorts
  • geirriteerd
  • Bonnetse stand
  • Pijnlijk been, wil niet belasten en heeft pijn tijdens het verschonen.
73
Q

Wat zijn de Kocher criteria?

A

Voor septische artritis:

  1. niet belasten aangedane zijde
  2. Bezinking > 40
  3. Koorts > 38.5 grad C
  4. Leukocyten >12
    score: 0=<0.2%; 1=3%; 2=40%; 3=93%; 4=99% kans
74
Q

Wat zijn de complicaties van een septische artritis?

A
  • Gewrichtscontractuur
  • Heupluxatie
  • Groeistoornissen
  • Beenlengteverschil
  • Verandering van looppatroon
  • Osteonecrose
75
Q

Wat zijn de typische kenmerken van reumatoide artritis?

A
  • symmetrische, inflammatoire polyarthritis
  • Chronisch
  • Langdurige ochtendstijfheid
  • verhoogd BSE
  • reumafactoren
  • Ontstekingsverschijnselen in het gewricht aanwezig
76
Q

Wat is de pathologie van RA in het gewricht?

A
  • synovitis
  • pannus vorming (kraakbeen vervangen door granulatieweefsel)
  • Aantasting kraakbeen
  • Aantasting bot -> osteoporose botuiteinde; ossale collaps; cystevorming;
  • Aantasting ligament -> luxaties
77
Q

Welke handafwijkingen zijn zichtbaar bij LO bij RA?

A
  • Subcutane noduli
  • Ulnaire deviatie van de vingers
  • Synovitis
  • Boutonniere deformiteit
  • Swanneck deformiteit
    Alleen bij functioneel probleem een operatie, silverring splints om deformiteit te corrigeren.
78
Q

Wat is een Swanneck deformiteit?

A

Hyperextenise PIP, flexie DIP.

79
Q

Wat is een Boutonniere deformiteit?

A

Flexie PIP, hyperextensie DIP.

80
Q

Welke afwijkingen kan je bij RA zien op de voet?

A
  • Platvoet
  • Bunion
  • Hamertenten
  • Noduli
  • Hallux valgus
  • Callus onder de metatarsalen, door subluxaties van de MCP’s
81
Q

Wat is de behandeling van RA bij de enkel-voet?

A
  • conservatief: schoenaanpassingen
  • operatief: clayton procedure -> de MCP’s eruit
    triple artrodese voor het aangedane gewricht.
82
Q

Wat is er duidelijk zichtbaaar bij de knie bij RA?

A

Typische valgusstand

83
Q

Wat is de andere naam van jicht? En waar is deze op gebasseerd?

A

artitis urica

Het is een ontstekingsreactie op uraatkristallen

84
Q

Wat zijn de verschillende stadia van jicht?

A

Asymptomatische hyperuricaemie -> acute jicht (mono artritis) -> chronische jicht (poly artitis).

85
Q

Wat is de pathogenese van jicht?

A

er is een te hoge purinesythese -> verhoogd urinezuur aanwezig -> kan niet worden uitgescheiden door nieren en darmen -> overig wordt omgezet in urinezuur.
De urinezuur slaat neer in de gewrichten -> macrofagen probeert dit te fagocyteren -> lukt niet, valt uit elkaar -> ontsteking (IL-1 betrokken)

86
Q

Wat is het klinische beeld van een acute jichtaanval?

A
  • koorts tot 40 grad celsius
  • leukocytose
  • verhoogd CRP en BSE
87
Q

Wat is het klinische beeld van chronische jicht?

A
  • poly-articulair
  • tophi
  • progressieve gewrichtsdestructie
88
Q

Wat is de voorkeursplek van jicht?

A

MTP-1

89
Q

Wat is er met beeldvorming te zien? (Jicht?)

A
  • Erosies (met punched out laesies)
  • tophus
  • Dubble contour sign
90
Q

Hoe behandel je een acute jicht aanval?

A
  • rust en ijspakkingen
  • NSAIDS of prednisolon stootkuur
  • Colchicine 2-3 dd 0,5 mg
  • Intra-articulaire corticosteroiden
91
Q

Wanneer start je met een urinezuurverlagende therapie?

A
  • > 3 aanvallen per jaar
  • tophi
  • Erosieve schade
92
Q

Welke urinezuurverlagende therapie heb je?

A

Xanthine-oxidase remmers -> allopurinol (contra-indicatie: acute aanval)
Benzbromaron: hogere uitscheiding

93
Q

Wat is CPPD en waar komt het door?

A
  • Pseudo jicht / chondrocalcinose

* Acute artrisis door calcium- pyrofosfaatkristallen

94
Q

Wat zijn risicofactoren voor CPPD?

A
  • oudere vrouw
  • pre-existente artrose/chondrocalcinose
  • lichamelijke stress
95
Q

Wat is zichtbaar op de beeldvorming bij CPPD?

A

depositie van calciumzout in of op intra-articulair kraakbeen

96
Q

Wat is nociceptieve pijn?

A

Pijn die komt door weefselschade.

97
Q

Wat is neuropathische pijn?

A

Pijn die komt door zenuwschade.

98
Q

Wat is sensitizatie?

A

Het gevoeliger worden voor de pijn prikkels door intense,herhaalde of langdurige stimuli.
Door verlaging van de activatie drempel van afferente nocireceptoren & verhoogde vuurfrequentie voor alle stimulus intensiteiten.

99
Q

Welke 2 soorten primaire sensore afferente neuronen heb je?

A

• A-delta: gemyeliniseerde kleine dm vezels
directe, scherpe pijn
in Ligamenten & spieren
• C- vezels: ongemyeliniseerde kleine dm vezels
langdurige doffe pijn
in het gewrichtskapsel, synovium & spieren

100
Q

Wat is de pijngrens bij opname?

A

4.

101
Q

Hoe behandel je de nociceptieve pijn?

A

stap la: paracetamol

1b: NSAID’s
1c: paracetamol + NSAID’s
2: evt. zwak werkende opioide
3: evt. sterk werkende opioide
4: parentale toediening van opioide

102
Q

Wat is fibromyalgie?

A

= chronisch pijn syndroom= tendyomyalgene pijn
Ze voelen meer pijn dan aanwezig is.
epidemiologie: 30 -50 ir ; v:m= 8:1
anamnese: aard pijn; uitgebreidheid pijn; intensiteit pijn; functionele beperking;
Lo: tender points

103
Q

Is COX-1 of COX-2 induceerbaar?

A

COX-2

104
Q

Wat is de voornaamste functie van COX-2?

A

inflammatoir: macrofagen, synoviocyten & endotheelcellen.

105
Q

moet je iemand met een cardiovasculaire problemen Cox-2 geven?

A

nee

106
Q

Welke bewegingen maken het scaphoideum en het os lunatum bij een SL letsel?

A

Scaphoideum: flexie
Lunatum: extensie