Week 2 Flashcards

1
Q

Identity wetenschappers/eliminative materialists

A

geest en hersenen zijn hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Extended minders

A

geest en hersenen zijn niet hetzelfde. Je moet omgeving en rest van het lichaam ook meenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mysterians

A

probleem kan niet opgelost worden, hersenen hebben limitaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Centrale zenuwstelsel

A

hersenen en ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Perifere zenuwstelsel

A

verbinding tussen CZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cerebellum

A

motorische controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

thalamus

A

verwerkt sensorische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cortex

A

buitenste laag van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

neocortex

A

grijze stof met daarbuiten meer witte stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

occipitale kwab

A

zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

parietale kwab

A

sensorische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

temporale kwab

A

auitieve informatie en geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

frontaalkwab

A

planning en executieve functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vegetatieve staat

A

wakker zonder bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

binocular rivalry

A

2 beelden bij de verschillende ogen, je ziet er maar 1 tegelijkertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

adapting reciprocal inhibition model

A

een dominante stimulus verdwijnt daarbij ook pas wanneer een andere stimulus het overneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

locked-in syndroom

A

mensen kunnen zich niet meer bewegen behalve met oogbewegingen

18
Q

bron amnesie

A

we weten vaak niet meer precies waarom we iets weten of wanneer we het hebben geleerd

19
Q

Pijn

A

sensorische en emotionele ervaring

20
Q

anterior cingulate cortex

A

gebied waar veel activiteit is tijdens pijn

21
Q

cartesian materialist

A

hersenen staan niet los van bewustzijn, maar idee minder sterk dan bij het theater

22
Q

Enactivist theorieen

A

sensorische exploratie vindt plaats zonder de omgeving

23
Q

cartesian theater

A

bekende dingen doe je onbewust, onbekende dingen bewust

24
Q

global workspace theorie (Baars)

A

er kunnen maar een beperkt aantal dingen tegelijk aandacht krijgen

25
Q

neuronaal global worksapce model (Dehaene en collega’s)

A

informatie hoeft niet bewust te worden, informatie in het onderbewustzijn probeert om in de global workspace te komen

26
Q

integrated information theory

A

hoe meer informatie geintegreed hoe meer bewust het systeem

27
Q

orchestratd objective reduction theorie (Penrose)

A

het systeem moet geisoleerd zijn van verstoringen zodat het op een objectieve manier gebruikt kan worden

28
Q

theorie van meerdere ontwerpen (Dennett)

A

door verschillende processen hersenen verschillende cognitieve activiteit

29
Q

mythe van dubbele transductie

A

wanneer iemand zich afvraagt wat zich in het bewustzijn afspeelt

30
Q

bindingsprobleem

A

integratie van verschillende soorten informatie

31
Q

de theorie van crick en koch

A

synchronie zou vooral leiden tot bewustzijn doordat er minder competentie is

32
Q

geintegreerde informatietheorie

A

dynamische kern hypothese waarbij wordt gesteld dat de thalamocorticale circuits zorgen voor bewustzijn

33
Q

ITT 5 kernaspecten:

A
  1. Intrinsiek perspectief
  2. Compositie
  3. Informatie
  4. Exclusie
  5. Integratie
34
Q

superconcentrator

A

grafiek die afhangt van complexe rekenkundige vraagstukken

35
Q

grapheme

A

kleur en letters gecombineerd

36
Q

commissurotomy

A

opsplitsen van de hersenhelften

37
Q

Amnesie

A

geheugenverlies wat niet hersteld kan worden

38
Q

anterograde amnesie

A

wanneer mensen geen nieuwe herinneringen kunnen opslaan

39
Q

retrograde amnesie

A

wanneer herinneringen uit het verleden vergeten worden

40
Q

priming

A

verschijnsel waarbij informatie die eerder geleerd is ook eerder herkend wordt

41
Q

colour phi

A

lichten hebben verschillende kleuren