Week 1 Flashcards

1
Q

Monisme

A

bestaat maar 1 soort in de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dualisme

A

Er bestaan 2 soorten in de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Descartes

A

Dualist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

resextensa

A

uitgebreid materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

res cogitans

A

denkend materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

substance dualism

A

relatie tussen fysieke en mentale aspecten die interacteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ordinary-language filosofie

A

veel problemen ontstaan door onduidelijke taal van beschrijving mentale processen (Ryle)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Popper & Eccles

A

Dualistische interactie theorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dualistische actie theorie

A

processen in de hersennen kunnen beinvloed worden door het gevoel van het zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cartesian theatre

A

Zodra je zegt dat iets in je bewustzijn aanwezig is dan is het alsof je publiek bent van je eigen show

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

materialistische benadering

A

interactie tussen alle factoren staat al vast en bewustzijn heeft hierin geen rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

identiteit

A

mentale status is gelijk aan de status van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

functionalisme

A

mentale status is gelijk aan de functionele status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

epiphenomenalisme

A

mentale status ontstaat door gebeurtenissen maar heeft er geen effect op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

panpsychisme

A

mentale operaties zijn op een bepaalde manier bewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

psychofysica

A

waarnemingen en fysieke stimuli gecombineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

fenomenologie (Helmholtz)

A

subjectieve ervaring en bewustzijn gaat over een object of gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

fenomenologie (Helmholtz)

A

subjectieve ervaring en bewustzijn gaat over een object of gebeurtenis

18
Q

Introspectie (Wundt)

A

hoe iemand zich vanbinnen voelt

19
Q

sensorische kenmerken

A

licht

20
Q

affectieve kenmerken

A

plezier

21
Q

behaviorisme (Watson)

A

voorspellen en controleren van gedrag

22
Q

radicaal empirisme (James)

A

ervaring gekoppeld aan betekenis

23
Q

Bewustzijn

A

subjectieve ervaringen

24
Q

phenomenal bewustzijn

A

ervaring en het gevoel hebben over hoe het is om die ervaring te hebben (Nagel & Block)

25
Q

access bewustzijn

A

mogelijkheid om ergens over re praten

26
Q

reflective bewustzijn

A

als je reflecteert over bewustzijn

27
Q

Qualia

A

factoren die samen zorgen voor sensorische ervaring

28
Q

Dennett

A

Intuitie

29
Q

Mary

A

Weet alles over kleur maar heeft nog nooit kleur gezien

30
Q

Benadering van Maloney

A

verwacht dat Mary de kleuren op een juiste manier zou kunnen herkennen

31
Q

het Zombie verhaal

A

exacte kopie mensen zonder bewustzijn (Chalmer)

32
Q

categorieen reactie probleem

A
  1. onverklaarbaar (Nagel & McGinn)
  2. Probleem oplossen
  3. Eerst makkelijke problemen oplossen
  4. Bekijk meer moeilijke problemen
  5. Er is geen moeilijk probleem
33
Q

hard existence probleem

A

hoe en waarom we bewustzijn hebben

34
Q

hard character probleem

A

reden voor specifieke hersenactiviteit

35
Q

illusionisme

A

er is niet altijd een moeilijk probleem

36
Q

Visuele illusie

A

Misleiding in visuele ervaringen

37
Q

3 visies visuele illusie

A
  1. divers aanbod
  2. bepaalde dingen bewust en bepaalde dingen onbewust
  3. kijken kan leiden tot mentale foto’s
38
Q

whole mind-within-a-mind

A

soort persoon in je hoofd

39
Q

3 veronderstellingen over zicht

A
  1. gedetailleerd
  2. binnen en buiten visuele ervaring
  3. zicht werkt door de wereld te representeren in de hersenen
40
Q

V1 gebied

A

visuotopic, in verband met blinde vlek

41
Q

change blindness

A

mensen hebben niet door dat er wat verandert tussen 2 scenes

42
Q

inattentional blindess

A

we zien erg weinig wanneer we ergens geen aandacht aan besteden

43
Q

sensorimotor theorie

A

zicht leidt uiteindelijk tot actie