week 2 Flashcards
Wat is de pA2?
Het negatieve logaritme van die concentratie antagonist (in M), waarbij tweemaal zoveel agonist nodig is om hetzelfde effect te bereiken.
Welke type receptoren zijn er?
- G-eiwit gekoppelde receptoren (vb muscarine receptor)
- ion-kanaal-gekoppelde receptoren (vb nicotine receptor)
- kinase-gekoppelde receptoren (bij activatie eiwitten fosforyleren, stuk langzamer en vooral actief in endocriene systeem, vb insuline receptor)
- gen-transcriptie receptoren (heel langzaam door eerst eiwit aanmaak, vb oestrogeenreceptor)
Wat zegt een 50% receptorbezetting (met receptoren met drug delen door het totaal aantal receptoren) over de evenwichtsconstante (Kd) en de losse drug (niet gebonden aan receptor) molariteit?
Als er 50% receptor bezetting is, dan is Kd/drug molariteit = 1. Dus Kd = drug molariteit.
Welke typen agonisten zijn er?
Volle agonisten: geven al een volledig effect zonder dat alle receptoren bezet zijn.
Partiële agonisten: bij steeds meer agonist komt er een steeds groter effect totdat alle receptoren bezet zijn.
Inverse agonisten: geven een negatief effect. De receptoren zijn uit zichzelf al actief (constitutionele receptoren) (zonder agonist) en de inverse agonist remt de werking van de receptor.
Welke typen antagonisten zijn er?
- chemisch (bijv wegvangen van stof, is onafhankelijk van receptor)
- farmacokinetisch (meestal ook onafhankelijk van receptor)
- receptorblokkade (reversibele en irreversibel competitief)
- niet competitief (bindt op andere plek op de receptor dan agonist)
- fysiologisch (bindt op een andere receptor en heeft een tegengesteld effect als de agonist)
Hoe ontstaat er door co-transmissie vasoconstrictie (sympathisch)?
- Vesicels geven ATP, noradrenaline en neuropeptide Y af.
- ATP bindt aan een purinereceptor (ligand gestuurd ionkanaal) -> snelle depolarisatie door natrium en calcium en opening van calciumkanalen.
- Noradrenaline (iets trager) vindt aan alfa1-adrenerge receptoren -> activeert het G-eiwit Gq -> activeert fosfolipase (is eiwitkinase) -> PIP2 wordt gehydroliseerd en IP3 + een andere stof ontstaan. IP3 bindt aan een calciumkanaal op het SR, waardoor calcium vrijkomt.
- Neuropeptide Y (nog trager) bindt aan een G-eiwitgekoppelde receptor -> verhoging intracellulaire calciumconcentratie.
Waartoe leidt activatie van de volumereceptoren (in de vena cava en rechter atrium)?
Het leidt tot verhoging van de hartfrequentie en vasodilatatie van de nierarteriën.
In welke vier groepen kan je farmaca op basis van hun functie indelen?
- Parasympathicomimetica: stoffen die de werking van de parasympathicus nabootsen/activeren.
- Parasympathicolytica: stoffen die de werking van de parasympathicus remmen.
- Sympathicomimetica.
- Sympathicolytica.
Welk enzym breekt acetylcholine af?
acetylcholine-esterase
Met welke stoffen kun je ingrijpen op het cholinerge systeem?
- Hemicholinium: choline wordt niet meer opgenomen in het neuron.
- Triethylcholine: lijkt op choline en wordt als een soort vals substraat opgenomen door het neuron en kan er uiteindelijk voor zorgen dat er geen acetylcholine wordt gevormd en ook dat het neuron niet depolariseert.
- Tetrodotoxine: remt natriumkanalen die natrium opnemen, waardoor het neuron niet depolariseert (en dus geen acetylcholine afgeeft).
- Botulinetoxine: acetylcholine wordt niet uit de blaasjes afgegeven.
- M- en N-receptor agonisten en antagonisten remmen/blokkeren.
- Cholinesteraseremmers: remt acetylcholine-esterase, waardoor er meer acetylcholine in de synapsspleet aanwezig blijft. Je krijgt een grotere respons als het neuron vuurt. Vb neostigmine en physostigmine.
Op welke plaatsen kan je nicotine receptoren vinden en wat is hun effect?
- Ganglia: transmitter afgifte
- Bijniermerg: adrenaline en noradrenaline
- Presynaptisch: transmitter afgifte
- Skeletspier: contractie
Waar bevinden zich de verschillende muscarine receptoren?
M1: CZS en perifere zenuwen M2: Hart en zenuwen M3: exocriene klieren en gladde spieren M4: CZS (locomotie) M5: CZS
Wat betekent inotropie?
Het staat voor de contractiekracht van een (hart)spier. Positief inotroop = contractiekracht verhogen
Welk effect geven de muscarine receptoren op de verschillende plaatsen? (hart, arteriën, presynaptisch, gladde spieren en exocriene klieren)
Hart: verlaging hf, inotropie, HMV en bloeddruk (alles verlagend)
Arteriën: verwijding (verlaging BD)
presynaptisch: verlaging transmitterafgifte
gladde spieren: contractie oog, bronchiën, maagdarmkanaal en urineblaas
exocriene klieren: traan-, speeksel-, bronchiale- en zweetsecretie
Hoe worden parasympathicomimetica therapeutisch gebruikt?
- Glaucoom: Pilocarpine
- Urineretentie: bethanechol
- Herstel spierverslapping: neostigmine
- myasthenia gravis: pyridostigmine/neostigmine
- Alzheimer: revastigmine
Wat is atropine?
muscarine receptor antagonist
Wat zijn bijwerkingen van muscarine agonisten?
- diarree
- zweten
- miosis
- misselijkheid
- urinelozing
Waarvoor kan botulinetoxine A therapeutisch gebruikt worden?
- blefarospasme: spasme van het ooglid
- hemifacialispasme: spasme in de helft van de gezichtsspieren
- torticollis spasmodica: aandoening waarbij de nekspieren aan een kant helemaal verkrampt zijn, waardoor het hoofd een kant op kantelt.
- strabismus?: scheelzien door spasme
- hyperhydrose: uitscheiden van overmatig zweet
- chronische migraine?
- face-lift
Met wat voor soort stoffen kan je ingrijpen op het adrenerge systeem?
- tetrodotoxine: remt de depolarisatie van het neuron.
- reserpine: remt het transport van noradrenaline (NA) terug de blaasjes in, waardoor na een tijd er geen na meer aanwezig is in de blaasjes (depletie van NA)
- guanethidine: zorgt ervoor dat er geen blaasjes met NA meer worden afgegeven, waardoor er depletie van NA komt.
- cocaïne en tricyclische antidepressiva: remt de NA re-uptake, waardoor er meer transmitter aanwezig is in de synapsspleet en een grotere prikkelbaarheid na sympathicus stimulatie ontstaat.
- alfa- en beta-adrenerge receptor agonisten en antagonisten.