Week 15 Flashcards

1
Q

Wat is hartfalen?

A

Syndroom m symptomen(orthopneu, verminderde inspanningstolerantie) en klinische tekenen(oedeem, verhoogde centraal veneuze druk) agv dysfunctie hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke oorzaken van hartfalen zijn er?

A
  • primair hartspierprobleem: MI, cardiomyopathie, myocarditis
  • Overbelasting
    • Drukbelasting: klepstenose, HT
    • Volumebelasting: klepinsufficiëntie, shunts
    • Ritmestoornissen
  • Introombelemmering: mitralis-/tricuspidalisklepstenose, pericarditis constrictiva
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de pathofysiologie van hartfalen?

A

Dysfunctie hart + abnormale belasting -> compensatiemechanismen -> onvoldoende -> hartfalen(CO abnormaal) -> RAAS en sympaticus activatie.
Op de korte termijn werken de compensatiemechanismen goed om CO te verhogen, maar op lange termijn erger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke compensatiemechanismen zijn er bij hartfalen?

A
  • sympaticus: activatie drukreceptoren hart -> toename contractiliteit en HF & vasoconstrictie
    Chronisch: neurohumorale activatie
  • RAAS: natrium/waterretentie(aldosteron) & vasoconstrictie(angiotensine II)
    Chronisch: remoddeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de preload en afterload? Wat is de wet v Frank-Sterling?

A

EDV, als hoger meer knijpkracht -> hoger SGV.
Weerstand waartegen hart moet contraheren, hoe hoger des te lager CO, afhv systeem en longweerstand(L/RV) -> hoger d perifere vasoconstrictie
Optimale sacromeerlengte myofibril, verband vulling en CO. Bij overvulling neemt SGV af(LV dysfunctie). Symaticus verhoogde de curve d hogere contractiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten hartfalen zijn er?

A
  • acuut: korte tijd, geen compensatiemechanismen (uitgebreid MI, klepruptuur, uitlokkende factoren bij dysfunctie)
  • chronisch: compensatiemechanismen, plotse verergering -> decompensatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke complicaties treden op bij acuut hartfalen?

A

Backward= snel oplopende eind diastolische druk ventrikel -> hoge druk atrium
- links: hoge druk lomvenen -> long stuwing, longoedeem-> astma cardiale, dyspnoe ,orthoneu, crepitaties
- rechts: hoge druk vena cava -> ascites, hepatomegalie, perifeer oedeem, hoge centraal veneuze druk
Forward= links em rechts probleem -> te lage CO en longflow -> shock -> multi orgaan falen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is cardiomyopathie?

A

Monogenetische ziekte waarbij autosomaal dominant gendefect v eiwtten in metabolisme, calcium hemosate of kracht. Elke familie/streek heeft eigen defect, kan vers afwijkingen geven. Vaak asymptomatisch(genotype positief, fenotype negatief), via familie/souffle -> hartfalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werkt de ademhalingsketen voor zuurstof? Wat gebeurt er bij inspanning?

A
  • ventilatie: VT sterke toename, BF hoger
  • respiratoir: longen
  • pulmonale circulatie: meer diffusie opp
  • cardiaal: hart + bloedvaten
  • centrale circulatie: SV, en Hb omhoog. HF sterk omhoog
  • perifere circulatie: selectieve vasoconstrictie/-dilatatie
  • weefseldoorbloeding: meer diffusie opp, Bohr effect
  • Skeletspier
    Eff abried 24%, warmteverlies 76%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de maat voor prestatievermogen? Wat zijn limitaties?

A

V’O2max = max O2 opname, lineaire relatie m belasting
- cardiovasculair
- respiratoir
- skeletspier
Ventilatoire reserve veel groter dan circulatoire -> pas als <60% ventilaoire functie beperkend, normaal circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kun je zien of iemand maximale inspanning levert? Wat is de zuurstofpuls, ademreserve en anaerobe drempel?

A
  • RQ=CO2 afgifte/O2 opname >1,2 -> anearobe arbeid
  • Lactaat +8 / BE -8
  • HR= HFmax - HF <15
    Maat SV en O2-opname, V’O2/HR = SV * (a-v)DO2
    RQ=1, kruispunt V(C)O2
    BR = AMV/AMVmax, dyspnoe index = 1-BR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke vormen van cardiomyopathie zijn er?

A
  • Hypertrofe(HCM): verdikking hartspier, prevalentie 1/500
    • Echo: septum dik, achterwand normaal(assymetrisch) → mitralisklep n voren, uitstroombaan stenose(LV slecht)
    • Plotse dood → wnr uitting onduidelijk
  • Gedilateerde(DCM): dilatatie en verminderde systolische LV functie
    • Genetisch, viraal, toxisch(alcohol), vitaminetekort, peripartum, idopathisch
  • aritmogene RV(ARVC): fibrosering/vervetting RV, zeldzaam en plotse dood, moeilijke diagnose
  • Restrictief: vullingsprobleem, systolische functie normaal → grote boezems, kleine ventrikels, zeldzaam
    • Primair: endomycoardiale fibrose, in ontwikkelingslanden
    • Secundair: hypertrofie, infiltratie(amyloid, ijzer, glycogeen)
      • Slechte prognose
  • Non-compaction(NCCM): foetaal spons word niet compact, grotere trabecula, onbekende prevalentie, embolieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is pericarditis? Wat zijn de oorzaken, klachten, diagnostiek en complicaties?

A

Ontsteking hartzakje
Oorzaken: idiopathisch/viraal + autoimmuunreactie(jonge pt)
Diagnostiek: scherpe/stekende pijn op borst vastzittend aan ademhaling, erger bij liggen en minder bij voorover buigen, soms uitstralend n nek/arm/lk schouder + 1/3 objectivering
1. Pericardwrijven(krassend): lagen schuren tegen elkaar → lopen in sneeuw
2. ECG: PR-depressie en ST-elevatie in meerdere afleidingen(aVR niet)
3. Echo: pericard effusie
Aspecifiek: koorts, CRP/leucocyten
ontstekingsremmers, 30% recidief → pantserhart, tamponade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de DUKES-criteria?

A

Criteria v diagnose endocarditis
- pathologische diagnose(pas na afloop)
- 2 major criteria, 1 major icm 3 minor of 5 minor
- Major
- Positieve bloedkweken: 2 positieve bacterien_streptocoocen, staphylococcen)
- Nieuwe klepinsufficientie
- Echografische vegetatie, abces, dehiscentie kunstklep
- Minor
- predispositie
- Koorts
- embolieën
- Immunologische fenomen: glomerulonefritis
- Microbiologisch bewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de algemene gevolgen van een stenose/insufficiëntie?

A

Stenose: drukbelasting voor
Insufficientie(lekkage): volumebelasting bdz, drukbelasting na

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 5 meest voorkomende klepgebreken? Welke symptomen en oorzaken horen hierbij?

A

Aortaklepstenose(AS): duizelig/collaps, AP, hartfalen
- reumatisch(jong)
- Congenitale BAV(middelbaar, 1/200)
- Degeneratief(ouderen)
Mitralisklepstenose(MS): hartfalen, palpitaties, trombo-embolie
- reumatisch: na onbehandelde streptococcen-infectie
- Degeneratief(ouderen): calsificatie
Mitralisklepinsufficiëntie(MI): hartfalen, palpitaties
- primair: prolaps
- Secundair: LV dysfunctie/dilatatie(cardiomyopathie), annulus dilatatie(AF)
Aortaklepinsufficiëntie(AI): hartfalen
- aorta dilatatie, acuut ook aortadissectie/endocarditis
Tricuspidalisklepinsufficiëntie(TI): hartfalen(mn oedeem)
- Primair: pacemaker lead, EBV, carcinoid
- Secundair: infarct(RV dysfunctie/dilatatie)

17
Q

Wat is het verschil tussen primair en secundair kleplijden(bij TI en MI)?

A

Primair= afwijking klep zelf
Secundair= ventrikel dilatatie/dysfunctie, annulus dilatatie(AF)

18
Q

Welke interventies kunnen er bij kleplijden gedaan worden?

A
  • kunstklep: levenslang antistolling → bloedingen
  • Bioprothese(bij ouderen): slijt, geen antistolling
  • Percutaan: hoog operatierisico
    • TAVI: via lies over eigen klep
    • Mitraclip: bij annulus dilatatie, 2 blaadjes aan elkaar → 2 holtes open
19
Q

Welke problemen kunnen na klepinterventie ontstaan?

A
  • Trombose
  • Bloeding
  • Pannus= weefsel ingroei
  • Klikgeluiden bij mechanische klep
  • Hemolyse
  • Infectie
20
Q

Wat zijn de kenmerken van een functioneel, AS en MI ruis?

A

Intensiteit, locatie, uitstraling, timing, vorm, pitch en extra tonen
- functioneel: 1+, 2L, -, systolisch, ruit, normaal, -
- AS: 2-4, 2R, carotis rechts, systolisch, ruit, laag en ruw, S4
- MI: 2-3, apex, axilla, holo/laat systolisch, band, hoog, S3

21
Q

Welke bijdragende/uitlokkende factoren zijn er voor hartfalen?

A
  • ritmestoornis
  • Koorts/infectie
  • Overmatig zout/vocht inname
  • Anemie
  • Zwangerschap
  • Overmatige alcohol inname
  • Hyperthyreodie
  • Perifere AV-shunt
22
Q

Hoe stel je vast of er sprake is van hartfalen? Wat is NT-proBNP?

A

Anamnese: zeldzaam in blanco vg, mogelijke hartspierschade
- Klachten: orthopneu, enkeloedeem & verminderde inspanningstolerantie, of combi andere
LO
- Specifiek: hogere CVD, + hepatojugulaire reflux, 3e harttoon, apex lateraal, hartgeruis
- Aspecifiek: Perifeer pittig oedeem, pleuravocht, long crepitaties, sinustachycardie, hepatomegalie, ascites, cachexie
Aanvullend onderzoek
- ECG: als normaal onwrs
- Echo
- Bloedonderzoek: bloedbeeld en functioneel
- X-thorax: vorm hart, cardiomegalie, longoedeem
NT-proBNP(natiuretisch peptide): vrij bij rekking ventrikelwand → onderscheid hartfalen - andere problemen, follow-up(overvulling)
ECG → x-thorax → bloedonderzoek NT-proBNP → echo

23
Q

Hoe bepaal je de aard van cardiale dysfuncties?

A

beide vormen symptomen en tekenen hartfalen -> echo
- HF-REF(systolisch): afgenomen contractie, ejectiefractie verlaagd
- HF-PEF(diastolisch): vullingsprobleem, ejectiefractie bewaard
EF bepalen: echo 2/3D → EDV-ESD/EDV * 100, >50% normaal

24
Q

Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van hartfalen? Welk onderzoek gebruik je?

A
  • coronairlijden
  • (Gedilateerde) cardiomyopathie
  • Hypertensie
  • Andere oorzaken: toxische stoffen, anemie/vit B1 tekort, infiltrative/stappelingeziekten, ritmestoornis & klep aandoeningen
    Echo: info cardiomyopathie, klepafwijking, congentiale afwijking, RV falen & pericardafwijking
    Cardiale MRI: littekenweefsel, ontsteking, stapeling, vocht; levensvatbaarheid
    Coronairangiografie: bij POB/MI
    Endocardbiopt: myocarditis, infiltratieve afwijking
25
Q

Wat is de NYHA classificatie?

A

Bepalen ernst hartfalen
- I: geen beperking
- II: milde klachten bij normale inspanning
- III: klachten bij geringe inspanning
- IV: klachten in rust
Onderscheid II/III: aantal trappen, <1 = klasse III

26
Q

Wat is zijn problemen bij/na harttransplantatie?

A
  • aanbod daalt, meer op wachtlijst
  • donor gemiddeld steeds ouder -> meer risico, coronairlijden
  • korte termijn: chirugisch, dysfunctie hart, PH, geleidingsprobleem, acute rejectie
  • lange termijn: rejectie, coronairlijden, maligniteiten, medicatie gevolgen
27
Q

Wat is de indicatie voor een harttransplantatie?

A
  • eindstadium hartfalen: klasse III/IV, tekenen hartfalen en frequentie opnames/permanent
  • optimale conventionele behandeling: medicatie, devices
  • goede compliance, leefregels en dieet
  • geen andere interventies mogelijk
  • aanzienlijke verwachte winst duur & kwaliteit leven
  • geen belangrijke comorbiditeit
28
Q

Hoe kunnen patiënten met ernstig hartfalen mechanisch ondersteund worden?

A
  • IABP: opgeblazen in diastole -> betere perfusie coronair, leeg in systole -> minder afterload
  • ECMO: bij VA bypass hart
  • LVAD(steunhart): pomp in apex, zuigt leeg en in aorta op batterijen -> herstel eindorgaan schade, bridge to transplant of destination therapy
    IABP en ECMO maar enkele wk/dg, LVAD langer
29
Q

Hoe kan een nieuw hart geïmplanteerd worden?

A
  • bi-atriaal: boezems ontvanger blijven
  • bi-cavaal: rechts op v cavae, links op achterwand boezem
30
Q

Hoe werkt de anatomie v/d kransslagaders?

A

Coronairarteriën: R/LCA
Stroomgebieden: RCA, LAD & CX
- rechts dominant: CX uit RCA
- Links dominant: CX uit hoofdstam(LCA)

31
Q

Welke operatietechnieken zijn er voor hartfalen?

A
  • bypass: graft vanuit aorta na vernauwing aangesloten -> VSM/P, L/RIMA, a radialis, evt meerdere grafts op elkaar aansluiten
  • on/off pump(hart-long machine)
  • MIDCAB: min invasief, t ribben incisie
  • robot assisted
  • PCI(percutaan)
32
Q

Hoe kan een hartklep geopereerd worden?

A
  • mitralisklep: geschuerde chordae -> mitralisklepplastiek, annuloplastiek
  • aortaklep: stenose, verkalking
    • vervangen: M/BP, m/z stent -> antistolling, levensduur
    • TAVI
    • repareren
33
Q

Hoe werkt de neurohumorale activatie bij hartfalen?

A
  • sympaticus: (nor)adrenaline
    • Hart: B1/2, a1 → myocyt hypertrofie, ischemie, ritmestoornis
    • Nier: b1/2 → zoutretentie
    • Bloedvaten: a1 → vasoconstrictie
  • RAAS
  • vasopressine/ADH
    Continu hoge spiegel ongunstig(remoddeling, hemodynamiek), bij sympaticus b-receptor downregulatie(vooral b1)
34
Q

Wat is de farmacotherapie van acuut hartfalen?

A
  • iv nitraat/lisdiuretica
  • Dopamine: stimuleert a-receptoren bij hoge dosis, nu nauwelijks
  • Dobutamine: stimuleert b1, B2/a1 bij hoge dosis
  • Fosfodiesteraseremmer: milrinon → remt afbraak cAMP
  • Calcium sensitizer: levosimendan → hart gevoeliger Ca
    A1-receptor niet stimuleren: vasoconstrictie
    Laatste 2 bij b-receptor downregulatie → als langdurig gebruik oversterfte
35
Q

Wat is de farmacotherapie van chronisch hartfalen?

A
  • diuretica: thiazide, furosemide(lis)
    Symptoombestrijding, risico hypokaliemie, meer renine afgifte
  • RAS blokkers: ACE-remmers(catopril), ARB’s(losartan) & renine remmers(aliskeren)
    Verlagen mortaliteit en remoddeling, onvoorspelbaar icm diuretica
  • MR antagonisten: spironolacton(aldosteron antagonist), eplerenon(selectiever)
    reductie sterfte ernstig hartfalen/post MI, risico hyperkaliemie
  • B-receptor antagonist: metoprolol
    Verlagen mortaliteit en betere EF(langere diastole), bouw langzaam op
  • Na/K-ATPase remmer: digoxine
    minder uitstroom, meer intracellulair Na+ → meer Ca2+ cel in via NCX → + inotropie, beperkte therapeutische breedte, verhoogd vagale tonus
36
Q

Wat zijn kaliumbinders?

A

Kalium in tractus digestivus gebonden, geen reabsorptie -> toch hoge dosis RAS blokkers/MR-antagonsiten