Week 13 Flashcards

1
Q

Wat is de levensverwachting bij geboorte?

A

 Mannen 80,0 jaar, vrouwen 83,3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de levensverwachting bij 65 jaar?

A

Mannen 18,8 jaar, vrouwen 21,3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de levensverwachting bij 80 jaar?

A

Mannen 8,2 jaar, vrouwen 9,7 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de levensverwachting bij 90 jaar?

A

Mannen 3,9 jaar, vrouwen 4,6 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de levensverwachting bij 99 jaar?

A

Mannen 2,0 jaar, vrouwen 2,4 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de geriatrische patient?

A

Oudere patient die door een veelvoud aan stoornissen in lichamelijk en/of geestelijk functioneren, al dan niet icm ontregelde sociale situatie, een complex ziektebeeld vertoont. Kwetsbaarheid met een afnemende zelfredzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is kenmerkend voor de geriatrische patient?

A

 Hoge prevalentie leeftijdsspecifieke aandoeningen
 Snelle achteruitgang
 Verminderde reconvalescentie/ mogelijkheid tot herstel
 Andere (atypische) ziektepresentatie
 Somato-psycho-sociale verwevenheid
 Multipathologie/complexe pathologie
 Toename complicaties
 Verminderde homeostase
 Veranderde farmacokinetiek/ dynamiek
 Sensitiviteit en specificiteit van onderzoek wordt minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is kenmerkend voor de ziektepresentatie bij geriatrie?

A

 Atypisch
 Aspecifiek
 Symptoomarmoede
 Omgekeerde symptomen
 Sensitiviteit/specificiteit wordt minder
 Een probleem komt zelden alleen
 En ja: de polyfarmacie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe vaak komt depressie voor bij ouderen?

A

 2 tot 3% van de ouderen heeft een ernstige depressie.
 15 tot 20%, heeft een lichte vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel van de suicide gevallen is 60+?

A

1/3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is frailty?

A

Kwetsbaarheid waardoor ze minder bestandig zijn tegen stress (minder reserve)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de criteria van frailty (Fried)

A

 gewichtsverlies
 uitputting
 verminderde lichamelijke activiteit
 verminderde loopsnelheid
 verminderde handknijpkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 4 domeinen van de VMS-bundel?

A

 ondervoeding
 mobiliteit
 delier
 ADL functie
Screening bij elke 70+ er. Een patiënt is kwetsbaar indien op één van
deze gebieden positief wordt gescoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het geriatrisch model?

A
  • Holistische benadering (naar totaalbeeld problemen kijken ipv los)
  • Doel is kwaliteit ipv kwantiteit van leven (zelfredzaamheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de comprehensive geriatric assessment (CGA)?

A
  • Multidisciplinair breed systeem om naar patient te kijken. Werkt op korte termijn
    -Voorkomt functieverlies, meer thuiswonen en minder korte termijn mortaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Naar welke assen wordt bij de CGA gekeken?

A

 Somatiek
 Psyche (inclusief cognitie)
 Functioneren
 Sociaal
 (Toekomst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe succesvol is reanimatie in het ziekenhuis?

A

-49% overlijden direct
-34% overlijden in ziekenhuis
-7% overlijden thuis
-10% overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke factoren bepalen leven(skwaliteit)?

A

-Genen 25%
-Omgeving
-Preventie, controle chronische ziekte
-Levensstijl
-Informatie
-lot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoeveel van de ouderen heeft hypertensie?

A

75%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is geisoleerde systolische HT?

A

Sys >=140 en dia <90

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurt er met de BD bij veroudering?

A

Systolische BD neemt toe met de leeftijd, diastolisch neemt tot 50e toe en neemt daarna af. Polsdruk (sys-dias) neemt ook toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waardoor ontstaat geisoleerde systolische hypertensie?

A
  • Elasticiteit aorta vangt schommelingen BD op, organen hebben steady flow nodig. Bij veroudering verdikking van intima-media complex oa door calcificatie (na 50)
  • Belangrijkste component bloedvaten is water. Elastine geeft elasticiteit en collageen geeft stevigheid aan bloedvaten. Elastine filamenten worden met de leeftijd slapper, ook kwalitatieve veranderingen (architectuur) verandert. Halfwaardetijd elastine is 50 jaar
  • Bij ouderen geen goede dystensie in sys fase (arterioscleorse: collageen en elastine, calcificatie), bloedvaten stijver
  • Bij veroudering gaat bloeddruk golf sneller waardoor de terugkerende golf deels al tijdens de systolische fase; verhoogt sys BD ten koste van dias BD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de gevolgen van geisoleerde sys HT voor het cardiovasculair systeem?

A

Verhoogde sys BD: meer werk voor hart, LV hypertrofie, HT, risico op HVZ. Verlaagde dias BD ook niet goed omdat het myocard tijdens de diastole bloedvoorziening krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe veranderen de nieren bij verouderen?

A
  • Renal blood flow (RBF) neemt af. Nier wordt kleiner met de leeftijd. Progressieve glomerular sclerose waardoor de filtratie verslechtert, meer proteinurie
  • Ouderen hebben weinig spieren dus minder creat, eGFR overschat. GFR normaal >90. Cysteine C is spier onafhankelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe verandert de lichaamssamenstelling bij veroudering?

A
  • 35% meer vet
  • 8% lager plasma volume en 17% lager totale vocht
  • Spieren vervangen door vet. Na 30e 1% spierverlies per jaar. Ook kwalitatief achteruit door vetinfiltratie
  • Bij ouderen ook veel sneller spierverlies (bedrest) en veel langzamer herstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe verandert medicijngebruik en werking bij verouderen?

A
  • Boven 70 gebruikt 40% meer dan 5/6 geneesmiddelen per dag: groter risico op interactie
  • Andere verdeling
  • Metabolisme veranderd
  • Excretie, nieren gaan achteruit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is vergrijzing?

A

Vergrijzing : (toename van) de proportie ouderen (65+) in de populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is dubbele vergrijzing?

A

Dubbele vergrijzing: (toename van) de proportie hoogbejaarden (80+) binnen een populatie ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is grijze druk?

A

Grijze druk: verhouding aantal ouderen (65+) t.o.v. personen in ‘productieve’ leeftijdsgroep (20-64)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

In welke mate gaat vergrijzing toenemen?

A

Tussen nu en 2050 gaat groep 80+ verdubbelen van 1 naar 2 miljoen
Grijze druk nu 30%, gaat oplopen tot 50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de oorzaken van vergrijzing?

A

Belangrijkste factor: ontwikkeling in vruchtbaarheidscijfer. Na oorlog gestegen tot rond 1970 en daarna sterk gedaald (anticonceptiepil jaren 60)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de oorzaken van dubbele verdrijzing?

A

Dubbele vergrijzing doordat er betere prognose zieken is, toenemende levensverwachting ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de gevolgen van vergrijzing voor de economie?

A

-Daling nationaal inkomen/ inwoner
-Daling beroepsbevolking (zorgpersoneel)
-Toename gebruik collectieve voorzieningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke collectieve voorzieningen voor de zorg zijn er?

A
  1. ZVW (ZorgVerzekeringsWet)
    - curatieve medische zorg:
    - basispakket (huisarts, wijkverpleging, ziekenhuiszorg, revalidatie,
    geneesmiddelen, ambulance, paramedische hulp, hulpmiddelen,…..)
  2. WLZ (Wet Langdurige Zorg)
    - intensieve zorg 24/7 voor chronisch zieken en ouderen: verblijf in (verzorgingshuis en) verpleeghuis
  3. WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning)
    - voorzieningen tbv zelfredzaamheid en participatie; voorbeeld: huishoudelijke hulp, scootmobiel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de gevolgen van (dubbele) vergrijzing voor de gezondheidszorg?

A

Veroudering van patiëntenpopulatie in en buiten het ziekenhuis
 Toename zorggebruik en kosten van de gezondheidszorg
 Verandering van epidemiologie van ziekten en ongevalsletsels
 Veranderingen in aandeel per specialisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de ziektekosten in Nl?

A

Kosten gezondheidszorg 100 miljard, pp 6000 euro. Kosten per inwoner nemen va 75 jaar enorm toe, vooral door wet langdurige zorg (kunnen niet meer zelfstandig wonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Onder welke wetten valt zorggebruik bij ouderen?

A

Ziekenhuiszorg (ZVW)
 Geneesmiddelen (ZVW)
 Wijkverpleging en eerstelijnszorg(ZVW)
 Geriatrische revalidatie (ZVW)
 Verpleeg-en verzorgingshuizen (WLZ)
 Huishoudelijke hulp, woon- en vervoersvoorzieningen (gemeente, WMO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de top 3 ziektes bij ouderen van 65+?

A
  1. Dementie
  2. CVA
  3. Accidentele val
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waardoor zullen de gezondheidszorg kosten in de toekomst toenemen?

A
  • (dubbele) vergrijzing
  • technologische vooruitgang
  • inflatie
  • leefstijl
  • milieu en klimaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe worden de zorgkosten gefinancieerd (%)?

A

Zorgverzekeringswet 44% gezondheidskosten (50% premies en 50% werkgever). 20% WLZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe houden we de zorg betaalbaar?

A

Minder zorg? (Passende zorg)
Meer zelf betalen?
Preventie?
Doelmatiger zorg?
Rekening houden met budget impact?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de geriatric giants?

A

-Immobiliteit
-Instabiliteit
-Incontinentie
-Impaired intellect/ memory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is delier?

A

-Acute verwardheid met fluctuaties in beloop en aandacht stoornissen (ook soms hyperalert, of hypoalert (geen reactie), soms cognitieve problemen)
-Kan eerste signaal zijn van ziek zijn, komt heel vaak voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn veroorzakende factoren van delier?

A

-Infectie
-Chirurgie
-Trauma (fractuur)
-Medicatie (anticholinergica, benzo’s, dopamine agonisten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn risicofactoren voor delier?

A

-Dementie
-Oude leeftijd
-Eerder delier
-Gehoor of zicht problemen

46
Q

Wat zijn mogelijke gevolgen van delier?

A

-Langer in ziekenhuis: complexer om te behandelen (patienten geagiteerd, meer kans op complicaties)
-Verlies zelfstandigheid
-In toekomst vaker cognitieve problemen
-Hogere mortaliteit. Na 3 jaar 60% die delier is geweest tijdens opname overleden

47
Q

Hoe kan de oorzaak van delier achterhaald worden?

A
  • Geen goede biomarkers
  • Gerelateerd aan inflammatie
  • Oorzaak is altijd een onderliggend somatisch of iatrogeen (medicamenteus) probleem
48
Q

Wat zijn de diagnostische criteria voor delier?

A

-Aandachtsstoornis
-Acuut begin met fluctuatie
-Cognitieve disfunctie
-Cognitieve problemen niet door al bestaand neurocognitief probleem
-Oorzaak is fysiologisch of medicamenteus

49
Q

Hoe wordt delier behandeld?

A
  1. Onderliggende factoren behandelen
  2. Farmacologisch (antipsychotica): symptomen van hyperactiviteit verminderen
50
Q

Wat zijn de kenmerken van dementie?

A

-Sluipend beloop
-Clear consciousness
-Progressieve orientatie stoornissen
-Prominente geheugenverlies
-Andere cognitieve stoornissen
-Progressief beloop

51
Q

Wat zijn de kenmerken van delier?

A

-Acuut begin
-Fluctuerende consciousness
-Fluctuerende orientatie stoornissen
-Aandachts en concentratie stoornissen
-Geheugenverlies
-Onrustig, apathie
-Hallucinaties

52
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van dementie?

A

Geheugenverlies en cognitieve achteruitgang dat functionele achteruitgang en gedragsverandering veroorzaakt

53
Q

Wat zijn de symptomen van dementie?

A

-Geheugenverlies
-Aphasie: niet praten
-Agnosie: objecten niet herkennen
-Apraxie: niet in staat bepaalde opdrachten uit te voeren
-Executive disorders
-Minimaal 6 maanden

54
Q

Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van dementie?

A

-Alzheimer’s 40%
-Vasculair 30-40%
-Parkinson’s 15%
-Other 5%

55
Q

Wat zijn de symptomen van corticale dementie?

A

-ST geheugenverlies
-Normaal denken
-Agnosie
-Apraxie

56
Q

Wat zijn de symptomen van subcorticale dementie?

A

-Langzaam denken
-Geheugenverlies
-Apathie
-Depressie

57
Q

Wat zijn oorzaken van corticale dementie?

A

Alzheimer’s disease
Frontotemporal dementia
Lewy body dementia
Creutzfeldt-Jakob

58
Q

Wat zijn oorzaken van subcorticale dementie?

A

Vascular
Hydrocephalus
Toxic, metabolic, AIDS

59
Q

Hoe wordt dementie gediagnosticeerd?

A
  1. Cognitieve stoornissen die bij dementie passen? Score opdrachten om richting te geven. Daarna neuropsychisch onderzoek
  2. Onderliggende oorzaak
60
Q

Hoe wordt onderzoek gedaan naar de onderliggende oorzaak van dementie?

A

-Lab
-Beeldvorming
-Cerebrospinal fluid
-Genen

61
Q

Welke labwaardes worden bij dementie geprikt?

A

-Hb, Ht, ery’s
-Glucose
-Vit B
-Na/Ca
-Kreat
-ASAT, ALAT, GGT, LDH, AF
-Albumine
-TSH

62
Q

Wat is het verloop van achteruitgang van dementie?

A

Ziekte van Alzheimer: progressieve dementie
Golven: parkinson dementie
Eerst cognitieve problemen, daarna activities, daarna gedragsstoornissen

63
Q

Wat zijn de consequenties van vallen?

A

10% Severe injuries (1-2% hip #)
3-5% Other fractures
5% Less severe
 1- year Mortality 20%
 1/3 decreased function/ mobility (nursing homes)
 Psychosocial problems (fear of falling, isolation)

64
Q

Wat is het verschil in vallen tussen jongeren en ouderen?

A

-Jong: meestal ongelukken
-Oud: meestal heterogeen. Comorbiditeiten, polyfarmacie, frail, cognitieve stoornissen, lastig rehab

65
Q

Wat zijn intrinsieke oorzaken van vallen?

A

 Previous fall
 Medical conditions
 Cognitive decline
 Physical functioning
 Strength, balance
 Sensory declines

66
Q

Wat zijn extrinsieke oorzaken van vallen?

A

 Obstacles (in the dark)
 Requires
 Environmental changes
 Drugs

67
Q

Waardoor zijn ouderen minder sterk?

A

 Decreased muscle mass
 Decreased Vitamine D
 White matter lesions (lower body parkinson)
 Changes in peripheral nerves function

68
Q

Welke medicaties verhogen het valrisico?

A

-Antidepressiva
-Antihypertensiva
-Antipsychotica
-Benzo’s
-Diuretica
-NSAIDs
-Sedativa en hypnotica

69
Q

Hoe wordt de BD gereguleerd?

A

Baroreceptoren meten continu de BD en geven het door aan de NTS (nucleus tractus solitarius)-> daaruit info naar hart en bloedvaten. Hoge BD-> vasodilatatie, verlaging HF en vermindering inotropie (kracht hartslag). Lage BD-> vasoconstrictie, toename HF en inotropie

70
Q

Waardoor ontstaan er BD problemen bij ouderen?

A
  • B-blokkers kunnen val veroorzaken (HF stijgt onvoldoende)
  • Baroreceptoren werken minder goed bij veroudering door stijve bloedvaten. orthostatische hypotensie: Bij orthostase neemt HF toe om BD in stand te houden, bij autonome dysfunctie neemt de HF niet toe, door b-blokker of andere symp of parasymp problemen
71
Q

Wat is orthostatische hypotensie?

A

Afname SBD van 20 mmHg en/of afname van DBP van 10 mmHg binnen 3 min van staan

72
Q

Wat zijn oorzaken van orthostatische hypotensie?

A

-Cardiovasculaire problemen
-Lager intravasculaire volume bv door dehydratie
-Autonome dysfunctie

73
Q

Wat is syncope?

A

T-LOC en postural tone door globale cerebrale hypoperfusie (HF, CO, bloedvaten) met:
-Acuut begin
-Korte duur
-Spontane volledige herstel

74
Q

Wat zijn non-syncopische oorzaken van T-LOC?

A

-Metabool
-Epilepsie
-Intoxicatie
-Psychogeen
-TIA
-Valln
-Drop attacks

75
Q

Wat is ondervoeding?

A

Disbalans tussen inname/ opname en behoefte (langere tijd) met als gevolg een verandere lichaamssamenstelling. geeft afname fysiek en mentaal functioneren en slechtere klinische uitkomst. Gevolgen bij ouderen vaak groter

76
Q

Welke soorten ondervoeding zijn er?

A

-Kwalitatief (voedingsstoffen)
-Kwantitatief (kcal)

77
Q

Wat gebeurt er met de energie-inname gedurende het leven?

78
Q

Hoe vernadert het energie-verbruik gedurende het leven?

A

-Daling BMR 60-75%
-Daling activiteit 25-40%
Let op: de behoefte van eiwitten, vitaminen en mineralen blijft gelijk of stijgt zelfs

79
Q

Wat is anorexie?

A

Verlies eetlust en voedselinname. Geeft undernutrition

80
Q

Wat zijn oorzaken van anorexie?

A
  • Verminderd verbruik en activiteit
  • Reuk en smaak gaan achteruit
  • Hormonale veranderingen: ghreline daalt, verzadigingshormonen (leptine insuline) stijgen
  • Motiliteit tractus digestivus daalt
  • Sociale problemen
  • Ziekte, medicijnen
81
Q

Hoe wordt ondervoeding ingedeeld?

A
  • Ziekte gerelateerd met inflammatie. Chronisch-> cachexie, prognostisch slechte ziektebeelden
  • Ziekte gerelateerd zonder inflammatie
  • Zonder ziekte, bv sociaal of honger gerelateerd
82
Q

Hoe stel je de diagnose van ondervoeding?

A
  1. Screenen: is er een verhoogd risico op ondervoeding? MUST, SNAQ
  2. Is er een kenmerkend criterium van ondervoeding? Gewichtsverlies >5% 6mnd of >10^ >6 mnd, laag BMI <20 of <22of verminderde spiermassa. Oorzakelijk criterium voor ondervoeding: verminderde voedingsinname of opname, ziektelast/ inflammatie
  3. Bepalen ernst van ondervoeding.
83
Q

Wat is MUST?

A

Malnutrition universal screening tool:
-BMI
-Ongewenst gewichtsverlies (%) in de laatste 3-6 maanden (retrospectief)
-Acuut ziek en verwacht dat niks gegeten heeft/ gaat eten gedurende >5 dagen (prospectief)
2 punten per onderdeel, va 2 punten al kijken of interventie nodig is.

84
Q

Wat zijn de sensitiviteit en specificiteit van MUST?

A

Sensitivititeit ~ 75 %
Specificiteit ~ 94%

85
Q

Wat zijn de sensitiviteit en specificiteit van SNAQ 65+?

A

Sensitivititeit ~ 42 %
Specificiteit ~ 99%

86
Q

Wat zijn de nadelen van MUST?

A

Veroudering: sarcopenic obesity, oedeem, BMI zegt niet alles over functionaliteit.
Afvallen: info lastig, cognitieve problemen.

87
Q

Welke lab bepaling kan helpen bij het stellen van de diagnose ondervoeding?

A

Albumine:
-Serum waarde in de gehele populatie voorspellen voor mortaliteitsrisico
-Geen goede maat voor ondervoeding. Niet voor acute ondervoeding (halfwaardetijd 18 dagen).

88
Q

Waardoor is serum albumine geen doede maat voor voedingsstaat?

A

Veel verstorende factoren:
 Dehydratie/overvulling
 Inflammatie
 Nefropathie
 Toegenomen enteraal verlies

89
Q

Wanneer is er srake van ernstige ondervoeding?

A

Gewichtsverlies:
->10% in 6 mnd of >20% >6 mnd
Lage BMI:
-<18,5 bij <70
-<20 >=70
Ernstig verminderde spiermassa

90
Q

Hoe worden spiersynthese en afbraak gestimuleerd?

A

Eiwit in voeding stimuleert eiwitsynthese skeletspier. Bij vasten aminozuren gemobiliseerd uit spier: spiereiwitafbraak, leidt tot functieverlies, sarcopenie. Spiereiwitsynthese gestimuleerd mn door essentiele aminozuren zoals leucine, groeifactoren en bewegen

91
Q

Wat is sarcopenie?

A

rogressieve achteruitgang van LBM met achteruitgang spiermassa met bijkomende adverse outcomes. Sarcopenie is multifactorieel

92
Q

Wat zijn de gevolgen van sarcopenie?

A

Minder spierkracht is meer mortaliteit en minder zelfstandigheid

93
Q

Hoe ontsaat een neerwaartse spiraal bij ongewenst gewichtsverlies?

A

Ben je ziek eet je minder, ziekte erger enz

94
Q

Hoe wordt ondervoeding behandeld?

A

Behandeling: kijken welk % van de behoefte binnenkomt en hoe kun je het aanvullen. Behandel ook onderliggende oorzaken van ondervoeding! Zo veel mogelijk ‘normal voeding’ interventie, als nodig drinkvoeding enz aanvullen

95
Q

Hoeveel eiwit is gewenst bij ouderen?

A

-Gezond: 1-1.2 g/kg/d
-Bij zieke ouderen met inflammatie 1.2-1.5 eiwit/kg/d

96
Q

Wat is refeeding syndroom?

A

Voeden bij ernstige ondervoeding geeft anabolisme. K+ met glucose cel ingetrokken, mogelijk hypokaliemie. Veel elektrolyten (Mg, P) en vitaminen (thiamine) gebruiken bij synthese dus goed in de gate houden
Refeeding syndroom: tekort aan elektrolyten. Mede daarom voedingsinterventie tijdelijk opbouwen

97
Q

Wat verandert er met medicatie(gebruik) bij ouderen?

A
  • polyfarmacie bij bejaarden
  • veranderde kinetiek (Absorptie, Dis-
    tributie, Metabolisme, Eliminatie)
  • veranderde farmacodynamiek
  • problemen met lezen, begrijpen, geheugen, tablet breken, etc.
98
Q

Wat zijn de top 3 farmaca bij bejaarden?

A
  1. Cardiovasculaire middelen
  2. Psychofarmaca
  3. Analgetica (pijnstillers)
99
Q

Hoe verandert absorptie bij ouderen?

A

Geen grote veranderingen
* slikproblemen vanwege <slokdarmmotiliteit
* afhankelijk van molecuulgrootte,
vetoplosbaarheid, pKa, pH, afgenomen motiliteit MDK en grootte darmoppervlak
* first-pass effect/ biologische
beschikbaarheid, leverfunctie iets achteruit

100
Q

Hoe verandert de distributie bij ouderen?

A
  • Lichaamssamenstelling is veranderd (meer vet, minder lichaamswater)-> lipofiele stof heeft een groter Vd (depot dus kan langer aanwezig zijn, langere halfwaardetijd)
  • Bij minder leverfunctie minder albumine-> vrije fractie groter (bv competitie bij meerdere geneesmiddelen) (belangrijk bij coumarinederivaten!)
101
Q

Wat zijn de gevolgen van een te hoge digoxine spiegel?

A

Misselijkheid en obstipatie

102
Q

Hoe verandert het metabolisme bij ouderen?

A
  • Lager levervolume en -doorbloeding: hepatische klaring afgenomen
  • Bij fase 1 metabolisme CYP450, concentratie gaat met leeftijd naar beneden. Genetica speelt daarbij een rol. Weinig verandering fase 2
  • Andere geneesmiddelen zelf ook effect op CYP450: inductoren, remmers
103
Q

Waarom heeft de grafiek van isoniazide 2 pieken?

A

Afbrekende enzym heeft 2 varianten (snelle en langzame acetyleerders)

104
Q

Wat is het gevolg van gelijktijdige warfarine en rivampicine inname?

A

Rivampicine is enzyminductor waardoor de halfwaardetijd veel lager wordt, hogere dosis nodig voor dezelfde effect

105
Q

Hoe verandert de eliminatie bij veroudering?

A
  • Nierfunctie en doorbloeding dalen: renale klaring omlaag
  • Plasma renine concentratie daalt met ouder worden-> aldosteronsecretie daalt-> risico hyperkaliemie. Icm RAAS blokkers vergroot risico op hyperkaliemie
106
Q

Waarvan is de steady state concentratie (Css) afhankelijk?

A

Positief: dosis, halfwaardetijd
Omgekeerd: verdelingsvolume, doseringsinterval

107
Q

Hoe verandert de Css bij veroudering?

A
  • Verschilt bij ouderen mogelijk van populatie waarop geneesmiddel getest is-> dosis of doseringsinterval aanpassen?
  • Vooral controleren bij farmaca met geringe therapeutische breedte (verschil veilige curve en bijwerkingen)
108
Q

Wat zijn de gevolgen van een hogere Css?

A
  • Krachtiger (bij)werking
  • Grotere kans op interacties met andere farmaca (zowel farmacodynamisch als -kinetisch)
109
Q

Wat zijn farmacokinetische interacties?

A
  • absorptie: maag/darmmotiliteit
  • verdeling: eiwitbinding
  • metabolisme: enzyminductoren
  • eliminatie: stoffen die urineflow/pH beïnvloeden
110
Q

Wat zijn farmacodynamische interacties?

A
  • Additief (1+1=2)
  • Synergie/ potentiering (1+1=4), bv niet-K sparend diuerticum + laxans: risico op hypokaliemie
  • Antagonisme: agonist en antagonist receptor
111
Q

Hoe verandert farmacodynamiek bij ouderen?

A
  • Dichtheid en gevoeligheid van receptoren kan veranderd zijn en het signaaltransductiesysteem
  • Gevolgen ziekte
  • Verminderde compenserende mechanismen (bv baroreceptofunctie)
112
Q

Welke man-vrouw verschillen zijn er qua medicijnen?

A
  • Vrouwen langzamere maaglediging: meer afbraak in maag
  • Verdelingsvolumes
  • Fase 1 soms sneller bij vrouwen, fase 2 sneller bij mannen
  • Renale uitscheiding snellere bij mannen (hogere GFR)
  • Vrouwen gebruiken veel meer geneesmiddelen dan mannen (alle leeftijdsgroepen): vrouwen worden ouder + anticonceptiva