Week 12 Flashcards

1
Q

Functie van het bot

A

Mechanisch
* Structuur
* Beweging
* Bescherming

Synthetisch
* Vorming van bloedcellen
* Vorming van cellen van het afweersysteem

Metabool
* Opslag van mineralen
* Opslag van groeifactoren
* Endocrien orgaan

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Samenstelling van het bot

A

Botmatrix
* Mineraal: hydroxyapatiet (60%)
* Extracellulair eiwitmatrix: Collageen type 1, niet collagene eiwitten (30%)

Bloedvaten (8%)
Cellen (2%)

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Osteoblast

A
  • 4-6% van de botcellen
  • Maakt de bot eiwitmatrix en reguleert mineralisatie

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Osteocyt

A

90-95% van botcellen

Sensor van mechanische belasting (via canaculi)
* Belasting essentieel voor gezond bot
* Immobilisatie: leidt tot dood van osteocyt

Reguleert botombouw
* RANKL (stimulator botafbraak)
* Sclerostine (Remmer van botvorming)

Reguleert fosfaat homeostase
* Productie van FGF23 (Stimuleert fosfaat uitscheiding nier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Osteoclast

A

Grote cel met veel kernen
* Hecht aan het botmatrix
* Lost het calcium op en breekt de botmatrix af (resportie)

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom is afgesloten compartiment belangrijk

A
  • Lokaal hele sterke zuurgraad
  • Geen verspreiding van het zuur

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Afgesloten compartiment resportie

A
  • Protonpomp: Verzuring
  • Enzymen: Cathepsine K; afbrak bot eiwitmatrix

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Regulatie osteoclast vorming

A

Receptor
* RANK

Ligand
* RANKL

Decoy receptor
* OPG
* Alternatieve bindingsplaats voor RANKL

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bot vorming cel evolutie proces

A
  1. Mesenchymale stamcel
  2. Osteoblast
  3. Osteocyt

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bot afbraak cel evolutie proces

A
  1. Hematopoietische stamcel
  2. Osteoclast

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Veroudering bot verandering

A

Minder osteoblast vorming

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Trabeculair bot

A
  • Sponsachtige netwerk van fijne botbalkes en -platen: Effectieve verdeling belastingkrachten
  • 20% Van botmassa
  • Hoge ombouw (20-30% per jaar)
  • Met name uiteinde van de botten
  • Essentiele functies: Sterkte en elasticiteit, Mineraal metabolisme

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Corticaal bot

A
  • Dichte buitenkant van compact bot
  • Bepaalt de vorm van het bot
  • 80% van botmassa
  • ombouw activiteit: 2-3% per jaar
  • Essentiele functies: Verzorgt biomechanische sterkte, aanhechtingsplaats voor pezen en spieren, bescherming van beenmerg

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Haverse systeem

A

Corticaal bot
* Lagen van het bot met centraal kanaal voor bloedvaten

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Periostineum

A
  • Buitenkant van botweefsel
  • Dubbellaags
    Binnenlaag: Cellen
    Buitenlaag: Bindweefsels en collageen
  • Voorzien van zenuwvezels, bloedvaten en lymfevaten
  • Diktegroei van het bot
  • Zorgen voor peesverbindingen

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Endosteum

A
  • Binnenkant van botweefsel, bekleedt de mergholte, binnenkant haverse kanalan en trabeculair bot
  • Enkellaags: MSC’s en collageen vezels
  • Rol in groei en ontwikkeling van bot

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Endochondrale botvorming

A

Vervanging van kraakbeen door bot

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Endochondrale botvorming proces

A
  1. MSC’s
  2. Chondrocyten
  3. Kraakbeenmatrix
    * Primair ossificatie centrum: Diafyse
    * Secundair ossificatie centrum: Epifyse

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Intramembraneuze botvorming

A

Directe botvorming

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Intramembraneuze botvorming proces

A
  1. Vorming ossificatie centrum
  2. Mineralisatie

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Appositionele groei

A
  • Afbraak: Binnen
  • Opbouw: Buiten

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer is er groei en reparatie van bot

A
  • Groei: Voorafgaand aan sluiten groeischijven
  • Reparatie: Gehele leven (5-10% skelet/jaar)

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is bot remodelling

A

Bot dat ter vervanging is verwijderd moet ook weer aangevuld worden
* Essentieel om bot gezond en sterk te houden

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

BMU proces

A
  1. Resting
  2. Resorptie
  3. Reversal
  4. Formation

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Disbalans botaanmaak en botafbraak

A

Osteoporose
* Afgenomen botmineraaldichtheid
* Verstoring van de microarchitectuur
* Toegenomen fractuur risico

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe krijg je meer botaanmaak dan afbraak

A

Verlaagde sclerostine expressie door osteocyten

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het effect van weinig bot gebruik

A

Minder botmassa

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Effect mechanische belasting

A

Minder sclerostine expressie in osteocyten

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Corticaal bot goniometrie verandert met veroudering

A
  • Botvorming aan buitenzijde om verlies binnenzijde te compenseren
  • Grotere diameter: dezelde botsterkte

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar zorgt grotere diameter van het bot voor

A

Meer resorptieplaats

HC.1 - Fysiologie van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Calcium

A
  • Bot (hydroxyapatiet)
  • Klein deel in plasma
  • Van belang voor: Membraanpotentiaal, signaaltransductie, spiercontractie, bloedstolling

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Fosfaat

A
  • Bot (hydroxyapatiet)
  • Klein fractie in serum als inorganisch fosfaat
  • DNA, RNA, ATP, ADP
  • Fosforylering receptoren en eiwitten

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Calcium in circulatie

A
  • Geinoniseerd calcium (50%)
  • Eiwit gebonden (40%) pH afhankelijk
  • Gecomplexeerd calcium (10%)

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Berekening gecorrigeerd calcium

A

Gecorrigeerd calcium = Gemeten [Ca] + ({40-[Alb]} x 0,02

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Effecten PTH

A
  • Mobilisatie Ca en P uit skelet door stimulatie osteoclast resorptie
  • Verhoging renale Ca drempel en verlaging P drempel
  • Stimulatie 1a-hydroxylase nier
  • Belangrijkste effect: Constant houden Ca

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Vitamine D

A

Actief bij:
* Laag [Ca]
* Hoog PTH
* Laag [P]

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Vitamine D werking

A
  1. 25(OH)D3–>1,25-(OH)2D3
  2. Effect op de ingewanden, het bot, de huid, het beenmerk, de nieren, de borst, de thymus, de hersenen en de endocriene klieren
  3. Eigen afbraak stimulatie door 24-hydroxylase

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

38
Q

1,25-(OH)2D3 effect op calcium

A

Stimulatie intestinale absorptie calcium
* Actief transport
* Verzadigdbaar

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

39
Q

Calcitonine

A

Effect calcitonine
* Directe remming osteoclast resorptie
* Binding receptoren in de hersenen

Maar
* Geen duidelijk effect op calciumhuishouding bij verwijdering schildklier of schildkliercarcinoom

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

40
Q

Waar is PO4 voor nodig

A
  • Bot (Mineralisatie)
  • DNA
  • Fosforylering receptoren en eiwitten
  • Energie-opslag (ATP)
  • Zuur-base buffer

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

41
Q

PTH effect op fosfaathuishouding

A
  • Remming NaPi transport; minder Pi reabsorptie
  • Stimuleert 1a-hydroxylase; meer vitamine D
  • Stimulatie osteoclast resorptie dmv RANKL stimulatie en OPG remming

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

42
Q

Vitamine D invloed op fosfaathuishouding

A
  • Stimulatie Ca en Pi absorptie in darmen
  • Stimulatie botresorptie
  • Stimulatie productie FGF23 (groeifactor)

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

43
Q

FGF23

A

Remt NaPi transport
* Minder Pi reabsorptie in de nier

Remt vitamine D
* Minder Pi absorptie in darmen

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

44
Q

Hypofosfatemie klachten

A

Skelet
* Rachitis
* Osteomalacie
* Botpijnen en breuken

Spieren
* Spierzwakte
* Spierpijn

Vermoeidheid

Dysfunctie hart en hersenen

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

45
Q

Soorten hyperparathyreoidie

A

Primair
* Toegenomen PTH afgifte op basis primair bijschildklier ziekte

Secundair
* Toegenomen PTH-afgifte door langdurig hypocalciemie

Tertiaire
* Autonome PTH-overproductie ipv PTH-afgifte

HC.2 - Calcium- en fosfaatstoornis

46
Q

Osteoporose definitie

A

Afwijking van het gehele skelet gekenmerkt door een verlaging van de botmasssa en een verlies in de onderlinge samenhang van botbalkes, resulterend in een verhoogde kans op een fractuur.

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

47
Q

Epidemioloog osteoporose

A
  • Osteoporotische patiënten: 800.000
  • Gediagnostiseerd patiënten: 160.000
  • Adequaat behandeld: 32.000

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

48
Q

Klinische gevolgen wervelfractuur

A
  • Verlies onafhankelijkheid
  • Afname beweegelijkheid
  • Acute en chronische pijn

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

49
Q

Klinische gevolgend heupfractuur

A
  • Vermindernde uitvoering van 1 dagelijkse activiteit (80%)
  • Kan niet meer zelf lopen (40%)
  • Permanent invalide (30%)
  • Overlijdt binnen 1 jaar (20%)

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

50
Q

Risico osteoporotische fractuur

A
  • Leeftijd
  • Geslacht
  • Botmineraaldichtheid
  • Prevalente fractuur
  • Positieve familieanamnese
  • Gewicht/lengte
  • Corticosteroidgebruik
  • Immobiliteit
  • Vallen

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

51
Q

Leeftijd als risicofactor osteoporose

A

Hogere leeftijd zorgt voor
* Verminderde kwaliteit bot
* Verminderde onderlinge samenhang
* Veranderde botmatrix samenstelling

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

52
Q

RANKL in de postmenopauze

A

Verminderde oestrogeen zorgt voor toename RANKL

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

53
Q

Waarom lagere fractuurincidentie bij mannen

A
  • Kortere levensverwachting
  • Hogere piekbotmassa
  • Grotere botten
  • Geen menopauze
  • Andere patroon botverlies

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

54
Q

Osteoporose bij mannen

A
  • Veel vaker secundair factor
  • Belangrijkste:
    1. Overmatig alcohol gebruik
    2. Gebruik corticosteroid
    3. Testosteron deficientie

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

55
Q

Botmineraaldichtheid WHO scoren

A
  • Normaal: T > -1
  • Osteopenie: -2,5 < T < -1
  • Osteoporose: T < -2,5
  • Ernstige osteoporose: T < -2,5 + osteoporotische fractuur

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

56
Q

Glucocorticoid induced osteoporose

A
  • Remming botaanmaak door apoptose
  • Snel verlies BMD, deels herstel na staken
  • Effect afhankelijk van dosis

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

57
Q

Wanneer aanvullend onderzoek naar fractuurrisico

A
  • Personen ouder dan 50 jaar met een recent fractuur ( < 2 jaar geleden)
  • Personen behandeld met glucorticoiden
  • Personen met risicofactoren voor fractuur

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

58
Q

Personen ouder dan 50 jaar met een recent fractuur ( < 2 jaar geleden) diagnose

A

Zo spoedig mogelijk aanvullende onderzoek dmv
* DXA en VFA
* Laboratoriumonderzoek
* Evalueer valrisico

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

59
Q

Personen ouder dan 50 jaar met een recent fractuur ( < 2 jaar geleden) laboratorium onderzoek

A
  • BSE, calcium, albumine, creatinine, TSH, 25(OH)D en alkalische fosfatase
  • Serum testosteron bij mannen onder de 70 jaar
  • Op indicatie: Eiwitspectrum, coeliakieserologie, PTH, 24u calcium urine

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

60
Q

Personen die glucocorticoid gebruik (diagnose)

A

Aanvullend onderzoek
* DXA en VFA

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

61
Q

Risicofactor patienten zonder fractuur > 60 jaar (diagnose

A
  • Risicofactor scorelijst
  • FRAX

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

62
Q

Belangrijkste beperkingen FRAX

A

Geen correctie op
* Wervel fracturen
* Dosis en duur steroid gebruik
* Valevents

Niet goed geschikt om te bepalen of iemand aanvullend onderzoek nodig heeft

Geen consensus over drempelwaarde voor behandeling

FRAX wel geschikd voor risico-communicatie

HC.6 - Risicofactoren voor osteoporose

63
Q

Osteoporose niet-medicamenteus behandeling

A

Lichaamsbeweging
* Beweging stimuleren
* Inactiviteit vermijden

Niet roken en geen overmatig alcohol

Niet te veel afvallen

HC.7 - Behandeling van osteoporose

64
Q

Preventie van osteoporotische fracturen

A
  • Valpreventie (sanering medicatie, visuscorrectie, fysiotherapie): Eventueel valpolikliniek
  • Verminderen valimpact (heupbeschermers)

HC.7 - Behandeling van osteoporose

65
Q

Aanbeveling calcium

A
  • 1000-1100mg aan voeding
  • Calciumsuppletie van 1000mg/dag bij <2 zuivelproducten
  • Calciumsuppletie van 500mg/dag bij 2-3 zuivelproducten

HC.7 - Behandeling van osteoporose

66
Q

Aanbeveling vitamine D

A
  • Bij verhoogd fractuurrisico dagelijks 20 ug vitamine-D
  • Dagdosering >75ug en => 1500 ug/ maand wordt afgeraden

HC.7 - Behandeling van osteoporose

67
Q

Osteoporose medicamenteus

A

Remmers van de botafbraak
* Oestrogenen (HRT)
* SERM’s (raloxifene)
* Bisfosfonaten
* Antilichamen tegen RANKL

Stimulatoren van botaanmaak
* Teriparatide
* Abaloparatide
* Romososumab

HC.7 - Behandeling van osteoporose

68
Q

Oestrogenen conclusie

A

Gunstige effecten oestrogenen zoals verminderde kans op heupracturen wegen niet op tegen toegenomen kans op hart- en vaatziekten en borstkanker

HC.7 - Behandeling van osteoporose

69
Q

Samenvatting raloxifene (SERM)

A
  • Significante reductie aantal wervelfracturen
  • Geen reductie aantal niet-wervel en heupfracturen
  • Significant reductie kans mammacarcinoom

HC.7 - Behandeling van osteoporose

70
Q

Bisfosfonaten

A
  • Remmen functioneren osteoclasten
  • Verlaging van botturnover:
    Minder botombouweenheden
    Minder diepe resorptie putjes
  • Lichte stijging van de BMD en verbetering van de microarchitectuur

HC.7 - Behandeling van osteoporose

71
Q

Bisfosfonaten recente concerns

A
  • Osteonecrose van de kaak
  • Atriumfibrillatie
  • Atypische fracturen

HC.7 - Behandeling van osteoporose

72
Q

Freedom extension trial samenvatting

A

7 jaar extensie leidt tot:
* Voortgaande stijging BMD
* Lage fractuurincidentie
* Geen toename adverse events

HC.7 - Behandeling van osteoporose

73
Q

Adviezen staken Denosumab

A
  • Stop nooit zomaar zonder nabehandeling to overwegen
  • Na 3 jaar is her-evaluatie nodig voor besluit stoppen en nabehandelen of continuieren

HC.7 - Behandeling van osteoporose

74
Q

Teriparatide (PTH)

A
  • Stimulatie osteoblasten, initeel botaanmaak zonder botafbraak
  • Stimulatie activiteit osteoclasten
  • Toename van botturnover
  • Netto positieve balans

HC.7 - Behandeling van osteoporose

75
Q

Romosozumab

A

Antilichaam tegen sclerostine

Sclerostine = remmer botaanmaak

HC.7 - Behandeling van osteoporose

76
Q

Behandeling osteoporose

A
  1. Gezonde leefstijl stimuleren
  2. Botversterkende medicatie; alendronaat of risedronaat (wekelijks, tabletvorm)
  3. Als 3 niet te verdragen: Zoledronaat (5mg 1x infuus/jaar), denosumab (2x per jaar 60mg) of alendronaat in drankvorm (70mg/week)

HC.7 - Behandeling van osteoporose

77
Q

Wanneer teriparatide (1x per dag 20ug voor 2 jaar)

A
  • Tscore <= -1,5
  • Minstens 2 graad 2 wervelfracturen of 1 graad 3 wervelfractuur

HC.7 - Behandeling van osteoporose

78
Q

Romosozumab (maandelijks subcutane injecties 210mg voor 1 jaar)

A

Postmenopauzale vrouwen ouder dan 50 jaar:
* BMD T score =<-2,5 + 1 graad 2 of 1 graad 3 wervelfractuur
* BMD T score =<-2,0 + 2 graad 2 of 2 graad 3 wervelfracturen
* Als geen myocardininfarct of CBA gehad

HC.7 - Behandeling van osteoporose

79
Q

Symptomen urolithiasis

A
  • Niersteen: Flankpijn
  • Uretersteen: Koliekpijn
  • Blaassteen: Strangurie
  • Soms asymptomatisch

HC.8 - Nierstenen

80
Q

Koliek

A
  • Heftige pijn
  • Aanvalsgewijs
  • Misselijkheid
  • Bewegingsdrang
  • Acute enkelzijdige flankpijn
  • Flank naar lies (Uretersteen)
  • Geen peritoneale prikkeling (Uretersteen)

HC.8 - Nierstenen

81
Q

Lokalisatie van koliek

A
  • Meestal hele regio (‘vaag’)
  • Niet altijd op plaats van pathologie
  • Uretersteenkoliek: Soms lies, scrotum, labia of glans penis; soms mictiedrang
  • Ernst van niersteenkoliekpijn variabel: Weinig klachten-helse pijn
  • Ernst pijn niet gelijk aan ernst van aandoening

HC.8 - Nierstenen

82
Q

DD acute pijn in buik/flank/rug

A
  • Koliek
  • Pyelonefritis
  • Pneumonie
  • Cardiaal
  • Acute buik
  • Colitis
  • Aneurysma aortae abdominalis
  • Gynaecologische oorzaak
  • Hernia nuclei pulposi
  • Myalgie

HC.8 - Nierstenen

83
Q

Epidemiologie urolithiasis

A
  • 5-10% van bevolking
  • 30-50j maximale incidentie
  • Mannen 2x vaker dan vrouwen
  • Neemt toe met welvaat
  • 25% positieve familie anamnese
  • Recidiefkans 50% binnen 10 jaar
  • 25% steen noodzaak medisch ingrijpen

HC.8 - Nierstenen

84
Q

Risico groepen steenvorming

A
  • Kinderen
  • Familiaire steenvormers
  • Brushite-, urinezuur- en infectiesteen
  • Mononier
  • Ziektes geassocieerd met nierstenen
  • Genetisch bepaalde steenvorming
  • Medicatie stenen
  • Anatomische afwijkingen

HC.8 - Nierstenen

85
Q

Steen gerelateerde ziektes

A
  • Hyperparathyreoidie
  • Metabool syndroom
  • Nefrocalcinose
  • Polycysteuse nierziekte
  • Gastrointesinale ziekten
  • Hoog vitD
  • Sarcoidose
  • Dwarslesie, neurogene blaas
  • Urinedeviatie of blaasaugmentatie
  • Jicht
  • Hypercalciurie

HC.8 - Nierstenen

86
Q

Anatomische malformaties

A
  • Medullaire spons nieren
  • UPJ stenose
  • Calix divertikel
  • Ureter structuur
  • VUR-reflux
  • Hoefijzernier
  • Ureterocele

HC.8 - Nierstenen

87
Q

Medisch geinduceerde steenvorming

A
  • Lisdiuretica: CaOx
  • Acetozolamide (glaucoom): CaP
  • Topiramaat (migraine, epilepsie): CaP
  • Zonisamide (epilepsie): CaP
  • Laxantia: Aminozuur uraat (radiolucent)
  • Magnesium trisilicaat: Silica (weinig opaak)
  • Ciprofloxacine: Sulfa (radiolucent)
  • Triamtereen: Triamtereen (weinig opaak)
  • Indinavir: Indinavir (radiolucent)

HC.8 - Nierstenen

88
Q

Genetisch bepaalde steenvorming

A
  • Cystinurie
  • Primaire hyperoxalurie (CaOX)
  • Renale tubulaire acidose type 1 (CaOx)
  • 2,8-dihydroxyadeninurie
  • Xanthinurie
  • Lesch-Nyhan syndroom
  • Cystic fibrose (CaOx)

HC.8 - Nierstenen

89
Q

Niersteen risico door leefstijl

A
  • Vocht intake: Te weinig drinken, te veel transpieren
  • Hoog urine oxalaat
  • Hoog urine calcium
  • Laag urine citraat
  • Laag magnesium
  • Laag urine pH
  • Hoge urine urinezuur

HC.8 - Nierstenen

90
Q

Randall’s plaque en supersaturatie

A
  • Apatiet neerslag in lis van henle
  • Uitbreiding in interstitium
  • Urotheel erodeert en steenmatrix in contact met urine
  • CaOx in urine bedekt matrix
  • Urine supersaturatie geeft kristalvorming

HC.8 - Nierstenen

91
Q

Steen samenstelling

A
  • Calcium (80%)
  • Struviet (11%)
  • Urinezuur (3%)
  • Cystine (1%)
  • Overig
  • Wheweliet, brushiet, cystine: Hard
  • Struviet en urinezuur: Zacht
  • Urinezuur, cystine en struviet: Radiolucent
  • Harde steen, hoge HU (>1000), zachte steen lage HU (<500)
  • Infectiesteen urine pH >8
  • Urinezuursteen urine pH <6

HC.8 - Nierstenen