Week 10 Flashcards

1
Q

Wat zijn hormonen

A
  • Circuleren in het bloed
  • Werken op doelwitcellen op afstand
  • Doelwitcellen reageren op hormonen waarvoor zij receptoren hebben
  • Effect afhankeljk van geprogrammeerde respons van de doelwitcel

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Endocrien communicatie

A

Hormoon wordt via de bloedbaan naar de doelwitcellen vervoerd

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Paracrien communicatie

A

Signaalmoleculen bereiken via de intracellulaire vloeistof nabij gelegen cellen

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Autocrien

A

Hormoon uit een cel bindt op de receptor van diezelfde cel

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Belangrijkste endocriene klieren

A
  • Hypothalamus
  • Hypofyse
  • Schildklier
  • Bijschildklieren
  • Bijnieren
  • Testis
  • Ovarium
  • Pancreas

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Endocriene ziektes voorbeelden

A
  • Acromegalie
  • Ziekte van Cushing
  • Ziekte van Addison
  • Ziekte van Graves
  • Ziekte van Hashimoto

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hypofyse achterkwab route + welke hormoon afgegeven worden

A
  1. Hypothalamus –> Hypofyse achterkwab d.m.v neuronen met grote cellichamen
  2. afgifte van ADH en oxytocine aan bloedbaan

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hypofyse vorkwam route + verlke hormoon afgegeven worden

A
  1. Hypothalamus –> Hypofyse voorkwam d.m.v neuronen met kleine cellichamen
  2. Afgifte releasing factors; stimulatie of remming hypofyse voorkwam
    * Releasing factors worden afgegeven aan de plexus van bloedvaten bovenaan de hypofysesteel

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Microscopisch verschil tussen hypofyse voorkwab en achterkwab

A
  • Achterkwab bevat kleine kernen; Voorkwab bevat allemaal hormoonproducerende cellen
  • Neurofilament zorgt voor sterke aankleuring van de achterkwab

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hypofysevoorkwab verschillende soorten cellen

A
  • Somatotroop
  • Corticotroop
  • Lactotroop
  • Gonadotroop
  • Hyrotroop

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Somatotroop cel

A
  • Geproduceerd hormoon: GH
  • Gestimuleerd door: GHRH
  • Geremd door: Somatostatine
  • Verdeling hypofyse voorkwab: 50%

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Corticotroop cel

A
  • Geproduceerd hormoon: ACTH
  • Gestimuleerd door: CRH (en AVP)
  • Verdeling hypofyse voorkwab: 20%

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lactotroop cel

A
  • Geproduceerd hormoon: Prolactine (PRL)
  • Geremd door: Dopamine
  • Verdeling hypofyse voorkwab: 15%

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gonadotroop

A
  • Geproduceerd hormoon: LH/FSH
  • Gestimuleerd door: GnRH (LHRH)
  • Verdeling hypofyse voorkwab: 10%

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Thyrotroop cel

A
  • Geproduceerd hormoon: TSH
  • Gestimuleerd door: TRH
  • Verdeling hypofyse voorkwab: 5%

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hypothalamus-hypofyse bijnier as

A
  1. Hypothalamus maakt CRH (en onder stress vasopressine)
  2. CRH stimuleert ACTH afgifte door de hypofyse voorkwab
  3. ACTH stimuleert Cortisol en bijnierandrogenen productie door de bijnier
  4. Cortisol + Bijnierandrogenen remmen de hypothalamus en hypofyse

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hypothalamus-hypofyse schildklier as

A
  1. Hypothalamus maakt TRH
  2. TRH stimuleert TSH afgifte door de hypofyse
  3. TSH stimuleert schildklierhormoon (T4) productie door de schildklier
  4. T4 remt de hypothalamus en de hypofyse

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hypothalamus-hypofyse groeihormoon as

A
  1. Hypothalamus maakt GHRH, stimulerende werking en Somatostatine, remmende werking
  2. Hypofyse maakt Groeihormoon (GH)
  3. GH stimuleert de lever tot productie van Insuline-like growth factore-I (IGF-I)
    * Ghreline stimuleert de hypothalamus en hypofyse tot GHRH en GH productie

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hypothalamus-hypofyse gonaden as

A
  1. Hypothalamus maakt GnRH
  2. GnRH stimuleert de hypofyse tot LH/FSH afgifte
  3. LH/FSH stimuleert de afgifte van steroid hormonen door de Testis/Ovarium
  4. Steroid hormonen remmen de hypothalamus en hypofyse

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Dopamine effect op prolactine

A
  • Prolactine zorgt voor melkvorming
  • Dopamine remt Prolactine afgifte
  • Dopamine wordt geremd wanneer Prolactine nodig is

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hormonen die worden uigescheiden door de hypofyse achterkwab

A
  • Vasopressine=ADH, stimulatie reabsorptie van water
  • Oxytocine, Baarmoeder contractie en Borstklieren bij zogen

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Circardiaan ritme bij GH, PRL, TSH en ACTH

A
  • GH, TSH en PRL: Hoog tijdens de slaap
  • ACTH: Laag tijdens de slaap, Cortisol volgt hetzelfde ritme

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Rol van bindende eiwitten

A
  • Verlaging klaring/uitscheiding; verhoging halfwaardetijd
  • Inactiveren van hormonen

HC.1 - Het centrale zenuwstelsel en de endocriene organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bijnier zones

A
  • Zona glomerulosa
  • Zona fasciculata
  • Zona reticularis
  • Medulla

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Zona glomerulosa

A
  • Product: Aldosteron
  • Type hormoon: Mineralcorticoïd
  • Regulatie: Angiotensine II en K+

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Zona fasciculata

A
  • Product: Cortisol
  • Type hormoon: Glucocorticoïd
  • Regulatie: ACTH

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Zona reticularis

A
  • Product: DHEA (voorloper testosteron)
  • Type hormoon: Androgenen
  • Regulatie: ACTH

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Medulla

A
  • Product: (nor)epinefrine
  • Type hormoon: Catecholamines
  • Regulatie: Sympaticus

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Functie cholesterol bij Biosyntese van bijniersteroïden

A
  • Cholesterol vormt de bouwsteen voor androgenen, cortisol en aldosteron
  • 80% van cholesterol komt uit de voeding
  • 20% van cholesterol komt van Acetyl CoA

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Transport en afbraak van cholesterol

A
  • StAR transporteert cholesterol over de mitochrondiale binnenmembraan
  • Cytochroom P450SCC zorgt voor afsplitsing zijketen; regulatie door ACTH
  • Delta 5 pregnenolon wordt gevormd

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

ACTH afgifte proces

A
  1. CRH bindt aan CRH-receptor
  2. CRH-receptor is GPCR (G-protein coupled receptor), activering van adenylyl cyclase
  3. Adenylyl cyclase zorgt voor stijging van cAMP
  4. cAMP activeert protein kinase A
  5. Protein kinase A activeert calciumkanaal
  6. Vergrote calcium instroom
  7. Calcium stimuleert ACTH afgifte

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Cortisol afgifte proces

A
  • ACTH bindt aan Melanocortin-2 receptor
  • Activatie Adenylyl cyclase
  • activatie cAMP
  • Activatie Protein kinase A
  • Stijging activiteit enzymsynthese enzymen
  • Stimulatie coritsolproductie

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Regulatie cortisolafgifte

A
  • ACTH
  • Stress; verwondingen, ziekte, lage temperatuur
  • Biochemische stress; hypoglycaemie

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Cortsiol

A
  • Glucocorticoid
  • Beinvloedt glucose, eiwit en vet metabolisme
    Remming eiwit synthese in weefsels
    Stimulering gebruik van veturen als energiebron en verlaging gebruik van glucose
    Stimulering van de lever tot glucose aanmaak (gluconeogenese) en verhoging bloed glucose spiegel

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Metabole effect coritsol op vet

A
  • Insuline gevoeligheid: Verlaging
  • Verestering vetzuren: Verlaging
  • Lipolyse: Verhoging
  • Glucose spiegel: Verhoging

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Metabole effect cortisol op skeletspier

A
  • Insuline gevoeligheid: Verlaging
  • Eiwit synthese: Verlaging
  • Eiwit afbraak: Verhoging
  • Glucose spiegel: Verhoging

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Metabole effect cortisol op lever

A
  • Insuline gevoeligheid: Verlaging
  • Glycogenolyse: Verhoging
  • Gluconeogenese: Verhoging
  • Glucose spiegel: Verhoging

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Cortisol in de bloedbaan

A
  • Voor 95% gebonden aan transcortine (CBG) en albumine
  • Voornamelijk gemetaboliseerd in de lever (reductie dubbele bindingen) en nier (oxidatie 11b-hydroxylgroep)

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Regulatie aldosteron afgifte

A
  • ACTH
  • Verhoging plasma [K+]
  • Angiothensine II

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Aldosteron

A
  • Mineralcorticoid
  • Reguleert concentratie Na+ en K+
    Nier houdt Na+ vast
    Nier scheidt K+ uit
  • Reageert op veranderingen in de samenstelling van plasma (extracellulair K+)
  • Is gekoppeld aan het renine-angiotneinse systeem van de nier

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe wordt potency bepaald

A
  • Biologische halfwaardetijd
  • Affiniteit voor glucocorticoid of mineralcorticoid

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe wordt cortisol geactiveerd en geinactiveerd

A
  • Van cortisol naar cortisone: HSD I&II
  • Van cortisone naar cortisol: HSD I

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Catecholaminesynthese

A
  • In de chromaffine cellen van de bijnier medulla
    1. Tyrosine wordt omgezet tot L-DOPA door thyroid hormoon
    2. L-DOPA wordt omgezet tot dopamine
    3. Dopamine wordt omgezet tot noradrenaline

HC.2 - Werkingsmechanismen van ACTH en cortisol, steroidbiosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Cushing syndroom soorten

A
  • ACTH-afhankelijk
  • ACTH-onafhankelijk

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

ACTH-afhankelijke ziektes

A
  • Hypofyse adenoom
  • Ectopische ACTH productie

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

ACTH-onafhankelijke ziektes

A
  • Bijnier adenoom
  • Bilaterale bijnier hyperplasmie
  • Bijnier carcinoom

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Cushing’s disease morbiditeit

A
  • Lichaamssamenstelling verandering
  • Endocriene verandering
  • Neuropshychiatrische disturbances veranderingen
  • Metabolic syndroom
  • Hypercoagulabiliteit

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Lichaamsamenstelling veranderingen bij Cushing

A
  • Osteoporosis
  • Spier en huid atrofie
  • Veranderde vet verdeling

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Endocriene veranderingen bij Cushing

A
  • Hypothyroidism
  • hypogonadism
  • Adrenal androgenen

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Neuropsychiatrische veranderingen bij Cushing

A
  • Depressie
  • Pshychose
  • Verhinderde geheugen
  • Insomnia

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Metabool syndroom bij Cushing

A
  • Central obesistas
  • Hypertensie
  • Diabetes Mellitus
  • Dyslipidemia

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hypercoagulabiliteit bij Cushing

A
  • Veneuze trombose
  • Long embolie

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Ziekte van cushing 5 jaars overleving

A

Onbehandeld: 50%

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Prevalentie klinische kenmerken Cushing

A
  • Centrale adipositas
  • Plethorische gelaat
  • Glucose intolerantie
  • Spierzwakte
  • Hypertensie

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Screenen voor syndroom van Cushing

A
  • Aanwezigheid van meerdere en progressieve symptomen
  • Ongebruikelijke symptomenen in relatie tot de leeftijd
  • Therapie-resistente DM en/of hypertensie
  • Patiënten met een bijnierincidentaloom
  • Kinderen met groeiretardatie

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Screeningstesten voor Cushing

A
  • Cortisol excretie in 24h urine
  • 1 mg dexamethason suppressie test
  • Middernachts speeksel cortisol concentratie

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Cortisol excretie in 24 h urine

A
  • 2-3 Verzamelingen
  • Beperkte sensitiviteit
  • Niet als enige test gebruiken

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

1 mg dexamethason suppressie test

A

Cut-off waarde: 50 nmol/l

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Middernachts speeksel cortisol concentratie

A
  • Wordt niet beinvloed door CBG waarden
  • Hoge sensitiviteit en specificiteit
  • Pitfalls
    Bloed contaminatie
    Shiftwerk
    Leeftijd
    Co-morbiditeit

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Classificatie van hypercortisolisme

A
  • Chronische stress
  • Chronische ziekte
  • Psychiatrische ziekten
  • Manische depressie
  • Anorexia nervosa
  • Obsessief compulsieve stoornis

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Differentiëren tussen hypofysaire en ectopische oorzaak Cushing

A
  • MRI van het hoofd
  • Contrastvloeistof wordt slomer opgenomen door een adenoom

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wanneer doe je bilaterale sinus petrosus inferior sampling (BSPIS)

A

Hypofyse laesies < 6mm
Niet zichtbaar hypofyse adenoom

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

63
Q

Oorzaken ectopische ACTH syndroom

A
  • Long neuroendocriene tumor
  • Onbekend (occult)
  • Neuroendocriene tumor

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

64
Q

Acute complicaties ectopscieh ACTH syndroom

A
  • Infecties
    Ernstige sepsis
    Opportunistische infecties
  • Tromboembolische complicaties
  • Ernstige hypertensie en hypokaliaemie
  • Psychiatrische complicaties

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

65
Q

ACTH-onafhenklijk syndroom van Cushing

A
  • Bijnieradenoom
  • Bilaterale bijnierhyperplasmie
  • Bijniercarcinoom

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

66
Q

Transsphenoïdale adenomectomie

A
  • Transsphenoïdale adenomectomie is eerste keus behandeling
  • Remissie % na chirurgie varieert tussen 60-90%, echte recidief kans tot 25%
  • Recidief na transsphenoïdale adenomectomie
    Microadenoom: 5-10% na 5 jaar, 10-20% na 10 jaar
    Macroadenoom: 12-45% na 1.5 jaar

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

67
Q

Tweede transpehnoïdale operatie

A
  • Lagere kans op remissie
  • Risico op hypopituitarisme

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

68
Q

Radiotherapie

A
  • Remissie bij ±60-80%
  • Lange periode voordat remissie bereik wordt
  • Vaak ontwiekkeling hypopituitarisme

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

69
Q

Bilaterale bijnierextirpatie

A
  • Onmiddelijke controle hypercortisolisme
  • Levenslage gluco- en mineralcorticoïd substitutie
  • Risico op acute bijnierinsufficiëntie

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

70
Q

Behandeling Cushing

A
  • Transsphenoïdale adenomectomie
  • Tweede transsphenoïdale operatie
  • Radiotherapie
  • Bilaterale bijnierextirpatie

HC.3 - Diagnostiek en behandeling van hypercortisolisme

71
Q

Hyperplasie

A

Vergroting van een orgaan op basis van toename van het aantal cellen

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

72
Q

Hypertrofie

A

Vergroting op basis van celgrootte

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

73
Q

Neoplasie

A
  • Autonome groei. Groei die niet meer terugkoppelbaar is/niet meer gevoelig voor feedbacksignalen en geen mogelijkheid heeft tot regressie
  • Tumor in klinische praktijk

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

74
Q

Bijniermerg - S100 kleuring

A

Nestjes van chromaffiene cellen omgeven door sustentaculaire cellen

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

75
Q

Overproductie coritsol oorzaken

A
  • Pituitary Cushing Syndrome
  • Adrenal Cushing syndrome
  • Paraneoplastic Cushing Syndrome
  • Iatrogenic Cushing Syndrome

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

76
Q

Overproductie androgenen

A
  • Congenitale adrenale hyperplasie (CAH)
    Defect in enzym betrokken bij steroid biosynthese
  • Neoplasie met viriliserende kenmerken
    Eerder carcinoom dan adenoom

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

77
Q

Oorzaken acute adrenale insufficiëntie

A
  • Waterhouse-Friderichsen syndroom
    Bilaterale bijnierbloeding
  • Plotsstoppen met langdurig corticosteroïd gebruik

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

78
Q

Oorzaken chronische adrenale insufficiëntie

A
  • Auto-immuun adrenalitis
  • Infecties
  • Metastasen

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

79
Q

Bijnierschors neoplasma

A
  • Frequentie adenoom hoger dan carcinoom
  • Macroscopisch en microscopisch onderscheid tussen adenomen en carcinomen moeilijk
  • Bijnierschorscarcinomen kunnen metastaseren en hebben een slechte prognose

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

80
Q

Onderscheid tussen adenoom en carcinoom

A
  • Gewicht: Carcinoom > 100g, adenoom < 50g
  • Grootte: Carcinoom > 5-6cm, adenoom < 5cm

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

81
Q

Neoplasie bijniermerg

A
  • Feochromocytoom
  • Neuroblastoom

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

82
Q

Feochromocytoom

A
  • Catecholamine-producerende tumor
  • Kan ook buiten de bijnier voorkomen
  • Meestal benigne (10-15% maligne)
  • 2-8/1.000.000 per jaar (40-130 ptn per jaar in NL)
  • 30% Erfelijke aanleg

HC.4 - Pathologie van bijnieraandoeningen

83
Q

GPCR Domeinen

A
  • Hormoonbinding
    Affiniteit
    Specifiteit
  • Transmembraan
    Verankering
  • Transductie
    Geeft signaal door

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

84
Q

Werkingmechanisme GPCR

A
  1. Ligand bindt aan receptor
  2. Alfrasubunit activeert en laat GDP los
  3. GTP bindt
  4. Signaal wordt doorgegeven
  5. GTP wordt gehydrolyseerd naar GDP voor inactivatie

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

85
Q

Signaal transductie GPCR

A
  1. Gs wordt geactiveerd
  2. Adenylyl cyclase activatie
  3. Adenylyl cyclase zet ATP om tot cAMP
  4. cAMP activeert PKA
  5. PKA gaat naar de kern en zorgt voor transcriptie

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

86
Q

Adenylyl cyclase

A
  • Enzym
  • Zet ATP om in cAMP
  • cAMP activeert PKA
  • PKA: Fosforyleren eiwitten
  • cAMP: Labiel * afbraak door fosfodiesterases

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

87
Q

Soorten G eiwitten

A
  • Gs: Stimulatie adenylyl cyclase
  • Gi: Remming adenylyl cyclase
  • Gq: Fosfolipase C
  • G12/13: RhoGEF

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

88
Q

Protein Kinase A werking

A
  1. cAMP bindt aan regulatoire subunits (2 cAMP/units)
  2. Dissociatie complex
  3. Katalytische subunits komen vrij

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

89
Q

TRH signalering via Gq

A
  1. TRH binding aan Gq
  2. Fosfolipase C activatie
  3. Inositol fosfolipide activatie
  4. Diacylglycerol komt vrij + IP3 productie
  5. IPC3 zorgt voor calcium in de cel
  6. Calcium + diacylglycerol activeren PKC

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

90
Q

Mutaties in MC2R effecten

A
  • Inactiverend: Familiaire cortisol deficiëntie
  • Activerend: Niet bekend
  • Alternatief gen: MRAP

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

91
Q

Mutaties in TSH receptor effecten

A
  • Inactiverend: Hypothyreoïdie
  • Activerend: Hyperthyreoïdie, adenoom, constitutief actieve TSH receptor (actief zonder TSH)

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

92
Q

G eiwit mutaties effecten

A
  • Inactiverend: Multiple hormoon resistentie
  • Activerend: McCune-Albright syndroom
93
Q

PKA mutaties effecten

A
  • Carney complex: vorming bijniertumoren
  • Constant actieve katalytische subunits: Vorming bijniertumoren

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

94
Q

GPCR Agonist

A
  • Bindt met hoge affiniteit aan de receptor
  • Induceert signaaltransductie met hoge effectiviteit

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

95
Q

GPCR Partiële agonist

A
  • Bindt met variabele affiniteit aan de receptor
  • Induceert signaaltransductie, maar met variabele effectiviteit

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

96
Q

GPCR Inverse agonist

A
  • Bindt aan voorkeur aan receptor met inactieve conformatie
  • Remt basale of constitutieve activiteit van receptor

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

97
Q

GPCR Antagonist

A
  • Bindt aan receptor, maar induceert geen signaaltransductie
  • Competitie met endogene ligand

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

98
Q

Zwangerschaps thyreotoxicose

A
  • Stimulerende antilichamen
  • Verhoogde humaan choriongonadotrofine (hCG) spiegels

HC.5 - Hoe werken G-eiwit gekoppelde receptoren

99
Q

Kernreceptor familie

A
  • Homo-dimeer: twee dezelfde receptoren
  • Hetero-dimeer: twee verschillende receptoren
  • Oprhan nuclear receptors: Onbekend ligand

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

100
Q

Kernreceptor domeinen

A
  • Hormoon bindend domein
  • Kernlokalisatie domein
  • DNA bindend domein
  • Dimerisatie domein
  • Transactivatie domein

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

101
Q

Eigenschappen ligand bindend domein

A
  • Hormoon-specifiek en hoge affiniteit
  • Structuur: Dynamisch, conformatieveranderingen
  • Binding pocket bestaat uit specifieke aminozuren
  • kooi van 12 helices, muizenval, ca 250 aminozuren

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

102
Q

Eigenschappen DNA bindend domein

A
  • Receptor-specifiek en hoge affiniteit voor DNA
  • Structuur dynamisch, conformatieverandering
  • DNA herkenning door drie aminozuren
  • 3D structuur: 3 a-helices met twee Zn clusters
  • Ca. 70 aminozuren, veel Arg en Lys
  • Dimerisatie motief

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

103
Q

Eigenschappen hormoon respons elementen

A

Korte sequentie in/nabij promotor regio of enchancer regio van gen
* 5’ van transcriptie start site (TSS)
* Bindt specifieke transcriptie factoren
Meestal 2 korte herhaalde DNA sequenties (concensus, repeats van 6bp) gescheiden door variabele sequentie van 3bp
* Receptor afhankelijk consensus sequentie

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

104
Q

Criteria waaraan co-activatoren voldoen

A
  • Interactie met de ligand-gebonden receptor
  • Versterken van de activatorfunctie van de receptor
  • Intrinsiek vermogen om transcriptie te activeren
  • Dissociatie van receptor na dissociatie van het hormoon

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

105
Q

Criteria waaraan co-repressors voldoen

A
  • Interactie met de onbezette receptor
  • Versterken van de repressor functie van de receptor
  • Intrinsiek vermogen om transcriptie te onderdrukken
  • Dissociatie van de receptor na binding hormoon

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

106
Q

Co-repressor werking

A
  1. Co-repressor gebonden aan receptor complex
  2. Ligand bindt
  3. Conformatieverandering vindt plaats
  4. Co-repressor laat los en co-activatoren kunnen binden

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

107
Q

Verschil tussen cortisol en T3

A
  • Glucocorticoid receptor; T3 receptor
  • Diffusie; Membraan transporter
  • Receptor translocatie naar kern na binding van ligand; receptordimeer op DNA
  • Receptor vormt meestal homodimeer; receptor vormt meestal heterodimeer

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

108
Q

Diversiteit receptor isoformen schildklierhormoon

A
  • TRb1: Lever + vet
  • TRb2: Hypofyse + hypothalamus
  • TRa1: Hart + brein
  • TRa2: Skelet + slechte T3 binding

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

109
Q

Diversiteit T3 werking

A
  • Weefsel-specifieke expressie van TRa en TRb
  • Variabele heterodimerisatie met RXRa, RXRb, RXRy
  • Interactie van TRE met een monomeer, dimeer of heterodimeer
  • Variabele samenstelling van het coactivatorcomplex
  • Bijdrage andere weefselspecifieke transcriptiefactoren

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

110
Q

Agonist werking bij kernreceptoren

A
  • Activatie transcriptie
  • Conformatie verandering van de receptor ten gunste van coactivator binding

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

111
Q

Antagonist werking bij kernreceptoren

A
  • Geen effect op transcriptie
  • Blokkeert effect van agonist door competitieve binding
  • Conformatie verandering van receptor ten gunste van corepressor binding

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

112
Q

Inverse agonist werking bij kernreceptoren

A

Remt basale of constitutieve activiteit van kernreceptor

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

113
Q

Selectieve receptor modulators bij kernreceptoren

A
  • Agonist werking in sommige weefsels en antagonist werking in andere weefsels
  • Conformatie verandering van receptor, een balans tussen agonisme en antagonisme werking. Richting balans is afhankelijk van ceoncenratie coactivatoren en corepressors

HC.6 - Hoe werken kernreceptoren

114
Q

Primaire bijnierschorsinsufficiëntie

A

Ziekte van Addison
* Atrofischs bijnier
* Minder cortisol productie
* CRH en ACTH nemen toe

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

115
Q

Secundaire bijnierschorsinsufficiëntie

A
  • Niet genoeg ACTH productie door hypofyse
  • Atrofie bijnierschors

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

116
Q

Klinische verschijnselen bij patiënten met primaire bijnierschorsinsufficiëntie

A
  • Gewichtverlies
  • Hyperpigmentatie
  • Hypotensie
  • Orthostatische hypotensie
  • '’Zouthonger’’

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

117
Q

Oorzaken primaire bijnierschorsinsufficëntie bij pasgeborene

A

Bijnierhypoplasie

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

118
Q

Ooraken primaire bijnierschorsinsufficiëntie bij jongeren - jong volwassenen

A
  • Autoimmuun
  • X-gebonden adrenoleukodystrofie
  • TBC

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

119
Q

Oorzaken primaire bijnierschorsinsuffiëientie in het algemeen (Westerse wereld)

A
  • Autoimmuun: 75%
  • TBC: 20%

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

120
Q

Ooraken primaire bijnierschorsinsufficiëntie bij volwassenen

A
  • Autoimmuun
  • TBC
  • Metastases
  • Bloedingen
  • AIDS

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

121
Q

Klinische verschijnselen bij pëtienten met secundaire bijnierschorsinsufficiëntie

A
  • Gewichtverlies
  • Moeheid
  • Spierzwakte
  • Anorexie
  • Psychische klachten

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

122
Q

Oorzaken van secundaire bijnierschorsinsufficiëntie

A
  • Hypofysepathologie
  • Hoofd trauma
  • Geïsoleerde ACTH deficiëntie
  • Ontrekken van corticosteroïden na langdurig gebruik

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

123
Q

Laboratorium bij primaire bijnierschorsinsufficiëntie

A
  • Elektrolyt stoornissen
    Hyponatriëmie
    Hyerkaliëmie
  • Hypercalciëmie
  • Hypoglycemie
  • Anemie
  • Eosinofilie, lymfocytose
  • Hoog ACTH, laag cortisol

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

124
Q

SynACTH-test

A
  • Intramusculair of intraveneus ACTH toedienen
  • Geen stijging cortisol bij atrofische bijnier

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

125
Q

SynACTH-test normaal waardes

A
  • Basale of gestimuleerd waarde cortisol > 525nmol/l
  • Cortisol > 190nmol/l

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

126
Q

Insulinetolerantietest

A

Je geeft je patiënt een hypoglycemie, hierdoor stijgen catecholamines, glucagon, cortisol en GH

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

127
Q

Metopirontest

A

Metipiron remt de laatste omzetting naar cortisol, ACTH synthese zou toe moeten nemen evenals 11-desoxycortisol

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

128
Q

Primaire bijnierschorsinsufficiëntie behandeling

A
  • 15-30mg hydrocortison per sdag verdeel in 2-3 doses
  • 0,1mg Fludrocortison
  • Vrouwen: 50mg/dag DHEA

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

129
Q

Secundaire bijnierschorsinsuëficientie

A
  • 15-30mg hydrocortison per dag verdeeld in 2-3 doses
  • Vrouwen: 50mg DHEA

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

130
Q

Normale cortisol productie bij medische ingrepen

A
  • Bij kleine chirugische ingrepen: 50mg/dag
  • Bij grote chirugische ingrepen: 75-150mg/dag
  • Bij critical illness: 200-300mg/dag

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

131
Q

Cortisol invloed op bloeddruk

A
  • Cortisol verhoogt gevoeligheid vaatwand voor vasoconstrictie
  • Cortisol remt vaatverwijding stoffen productie
  • Cortisol heeft aldosterol-achtig effect –> stijging plasma volume

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

132
Q

Symptomen bijnierschorsinsuffëcientie bij ziekte

A
  • Onverklaarde circulatoire collaps
  • Onvoldoende respons op inotropica
  • Koorts zonder reactie op antibiotica

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

133
Q

Klinische toepassing corticosteroiden bij ziekten

A

Substitutie
* Primaire bijnierinsuffëcientie
* Secundaire bijnierinsuffëcientie

Anti-inflammatoire therapie
* Auto-immuun ziekten
* Allergie, anafylaxie
* Post-transplantatie

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

134
Q

Klinische toepassing corïicosteroiden werkingmechanisme en toediening

A

Werkingsmechanisme
* Suppressie van cytokine productie
* Inhibitie lymfocyten proliferatie
* Inhibitie antistof productie
* Inhibitie phagocytose

Toediening
* Systemisch (oraal, parenteraal)
* Locaal (huid, inhalaties, klysma)

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

135
Q

Corticosteroïden acute complicaties

A
  • Ontregeling DM
  • Vochtretentie
  • Ulcus/gastritis

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

136
Q

Corticosteroïden chronische complicaties

A
  • Obesitas
  • Huid- en spier atrofie
  • Hirsutisme

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

137
Q

Suppressie hypofyse bijnier-as

A

Suppressie
* 20mg Prednison/dag voor meer dan 3 weken
* Klinisch syndroom van Cushing
* Afbouwschema
* Stress schame bij koorts, operatie etc.

Geen suppressie
* Corticosteroïd gebruik minder dan 3 weken

Grijs gebied
* 10-20mg Prednison/dag meer dan 3 weken
* Stress schema bij koort, operatie etc.

HC.7 - Diagnostiek en behandeling van hypocortisolisme

138
Q

Oorzaken hypertensie

A
  • Essentieel: 90%
  • Renovasculair: 9%
  • Endocrien
    Syndroom van Cushing: 0,3%
    Primaire hyperaldosteronisme: 0,4%
    Feochromocytoom: 0,2%

HC.8 - Endocriene hypertensie

139
Q

Aldosteron effect in de nier

A

Transcriptie Na/K-ATPase en ENaC

HC.8 - Endocriene hypertensie

140
Q

Primair hyperaldosteronisme

A

Syndroom van Conn

Kliniek
* Hypertensie
* Hypokaliëmie
* Verhoogd plasma aldosteron
* Onderdrukt plasma renine

HC.8 - Endocriene hypertensie

141
Q

Oorzaken primaire hyperaldosteronisme

A
  • Bilaterale bijnierhyperplasie: 66%
  • Aldosteron produerend adenoom: 32%

HC.8 - Endocriene hypertensie

142
Q

Wanneer screenen voor primair hyperaldosteronisme

A
  • Hypertensie en hypokaliaemie
  • Ernstige hypertensie (160/100)
  • Behandeling met 3 of meer antihypertensiva
  • Hypertensie op jonge leeftijd
  • Bijnierincidentaloom
  • Hypertensieve familieleden van patienten met PHA

HC.8 - Endocriene hypertensie

143
Q

Primair hyperaldosteronisme 1e screenings diagnostiek

A

Plasma aldosteron/renine activiteit ratio

HC.8 - Endocriene hypertensie

144
Q

Bevestiging primair hyperaldosteronisme

A
  • Zoutbelastingtest
  • 24-uurs urine
  • Rust-inspanningstest
  • Captopril test

HC.8 - Endocriene hypertensie

145
Q

Beeldvorming bij primair hyperaldosteronisme

A
  • CT of MRI bijnieren
  • Bilaterale bijniervene sampling

HC.8 - Endocriene hypertensie

146
Q

Beeldvorming discordantie

A

40% discordantie
* 15% CT unilateraal, BVS bilateraal
* 20% CT bilateraal, BVS unilateraal

HC.8 - Endocriene hypertensie

147
Q

Primair hyperaldosteronisme therapie

A

Chirugie: Adrenalectomie
* Normokaliëmie
* 50% normotensie

Medicamenteus
* Mineralcorticoid receptor antagonist
* Amiloride
* Thiazide diureticum

HC.8 - Endocriene hypertensie

148
Q

Feochromocytoom

A

Tumor van bijniermerg
* Overproductie van adrenaline, noradrenaline en dopamine

Lokalisatie
* 90% Bijnier
* 10% Extra-adrenaal

HC.8 - Endocriene hypertensie

149
Q

Feochromocytoom oorzaken+prevalentie

A
  • 20-25% genetisch
  • 0,05-2% bij hypertensie
  • Bijnier voornamelijk > 60 jaar
  • Extra-adrenaal voornamelijk < 20 jaar

HC.8 - Endocriene hypertensie

150
Q

Feochromocytoom symptomen

A
  • Hypertensie
  • Hoofdpijn
  • Transpireren

HC.8 - Endocriene hypertensie

151
Q

Feochromocytoom differentiaal diagnose

A
  • Hyperthyreoïdie
  • Migraine
  • Paroxysmale tachycardie

HC.8 - Endocriene hypertensie

152
Q

Vermoeden feochromocytoom

A
  • Typische klachtenpatroon
  • Refractaire hypertensie
  • Maligne hypertensie

HC.8 - Endocriene hypertensie

153
Q

Feochromocytoom diagnostiek

A
  • Plasma: (nor-)adrenaline, (nor-)metanefrine
  • Urine: (nor-)metanefrine
  • CT of MRI bijnieren
  • 123I-MIBG scan
  • Gallium-PET scan

HC.8 - Endocriene hypertensie

154
Q

Feochromocytoom therapie

A

Adrenalectomie
* Curatief
* 10% feochromocytomen maligne beloop
* Na voorbehandeling

Medicamenteus
* B-blokkers
* Calciumantagonisten
* Nitroprusside, nitroglycerine

HC.8 - Endocriene hypertensie