week 12 Flashcards

1
Q

welke typen cellen zitten in een bot?

A

mesenchymale stamcel: hieruit differentiëren verschillende cellen

osteoblast: maakt matrix (osteoïd)
osteocyt: vastgelegen osteoblast
osteoclast: breekt botmatrix af (resorptie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een osteocyt?

A
  • 90-95% van botcellen
  • sensor voor mechanische belasting
  • essentieel voor gezond bot
  • regulatie botombouw en fosfaathomeostase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe wordt bot afgebroken?

A

hematopoietische stamcel –> monocyt –> pre-osteoclast –> osteoclast

osteoclast hecht aan botmatrix, lost calcium op en breekt botmartix af

afbraak is in afgesloten compartiment om lokale zuurgraad toe te laten nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is Wolff’s Law?

A

hoe aanpassingen van het bot gaan. 2 manieren:

  • intramembraneus vanuit periost, zoals in schedel
  • enchrondrale verbening vanuit kraakbeen, zoals in pijpbeenderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de verschillen tussen trabeculair en corticaal bot?

A

trabeculair: sponsachtig netwerk van trabekels, zorgt voor verdeling van belasting en bevindt zich in epifyse en metafyse

essentiële functies: mineraal metabolisme, behouden sterkte, geven elasticiteit

corticaal: dichte buitenkant bot, bestaat uit periosteum en endosteum, zit vooral in diafyse

essentiële functies: biomechanische sterkte, aanhechtingsplaats voor pezen en spieren, bescherming organen en beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe vindt botstofwisseling plaats?

A

osteoblasten werken aan ene kant, osteoclasten werken aan andere kant –> verplaatsing skelet onder invloed van mechanische belasting

botonderbouw is door BMU’s: RANK, RANKL en OPG

osteocyten produceren RANKL en sclerostine (remt osteoblasten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke problemen kunnen zich voordoen bij de botstofwisseling?

A

osteopetrose: meer aanmaak dan afbraak
osteoporose: meer afbraak dan aanmaak
sclerosteose: mutaties in scleostine

van buchem syndroom: verlaagd scleostine expressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de endocriene functie van bot?

A

osteoblasten produceren oestradiol, cortisol, vitamine D, activine en follistine

deze stoffen hebben effect in bot, dus niet per se endocrien

osteocyten produceren FGF23, dit is wel endocrien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de verdeling van calcium en fosfaat in het lichaam?

A

calcium: 99% in skelet en 1% in ECV, nauwe regulatie met smalle grenzen
fosfaat: 85% in skelet en 15% in ECV, ruimere regulatie en bredere grenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe ziet de calcium homeostase eruit?

A

extracellulaire concentratie: 10^-3 M. regulatie door PTH, 1,25(OH)D3 (actief vit. D) en calcitonine

intracellulaire concentratie: 10^-6 M. regulatie door pompen, plasmamembraan, mitochondria etc.

darm (350 mg opname/150 mg uitscheiding), bot (1000 mg opslag) en nieren (150 mg filtratie) spelen rol in calciumbalans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de rol van PTH in de calcium homeostase?

A

calcium-gevoelige receptor zit op hoofdcel van de bijschildklier: binding calcium –> minder PTH

effecten PTH:

  • mobilisatie Ca en P uit skelet via stimulatie van osteoclastaire botresorptie
  • verhoging renale Ca drempel en verlaging P drempel
  • stimulatie 1alfa-hydroxylase in nier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de rol van vitamine D in de calcium homeostase?

A

lage calciumconcentratie –> omzetting inactief naar actief vitamine D.

effect actief vitamine D: ingewanden (intestinale absorptie calcium), bot, huid, beenmerg, nieren, borst, thymus, hersenen en endocriene klieren

kan eigen afbraak stimuleren bij hoge concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de rol van calcitonine in de calcium homeostase?

A

directe remming osteoclastaire botresorptie en binding aan receptoren in hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe ziet de fosfaat homeostase eruit?

A

PO4 is nodig voor botmineralisatie, DNA, fosforylering van receptoren en eiwitten, energieopslag en pH buffer

wordt opgenomen door darm –> opslag in extracellulaire pool en weke delen –> filtratie in nier –> opslag en afbraak in bot

betrokken hormonen: PTH, vitamine D, FGF23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de rol van PTH in de fosfaat homeostase?

A

remt de NaPi transporter in nier –> minder reabsorptie fosfaat

stimuleert activatie vitamine D en osteoclastaire botresorptie via RANKL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de rol van fibroblast groeifactor 23 (FGF23) in de fosfaathomeostase?

A

remt fosfaatreabsorptie in nier en vorming actief vitamine D.

Klotho is belangrijk voor de werking, zonder dat eiwit kan FGF23 zijn werk niet doen en is er fosfaatverlies via de nier

17
Q

welke klachten horen bij een hypofosfatemie?

A

skelet: rachitis, osteomalacie met verkrommingen, botpijnen en breuken
spieren: spierpijn en spierzwakte

dysfunctie van hart en hersenen

18
Q

welke vormen van een hyperparathyreoïdie zijn er?

A
  • primair: toegenomen PTH afgifte op basis van primair bijschildklier ziekte
  • secundair: toegenomen PTH afgifte als gevolg van langdurige hypocalciëmie
  • tertiair: autonome PTH overproductie
19
Q

wat zijn oorzaken van een hypercalciëmie?

A
  • primaire hyperparathyreoïdie
  • maligniteiten
  • vitamine D gerelateerd
  • diversen: hyperthyreoïdie, lithium, thiazide-diuretica, immobilisatie, vitamine A intoxicatie, melk-alkali syndroom, inactiverende mutatie Ca S receptor
20
Q

wat zijn symptomen van een hypercalciëmie?

A

neurologisch: concentratiestoornissen, depressie, coma, verwardheid, verminderde spierkracht

gastro-intestinaal: misselijkheid, braken, obstipatie, ulcus pepticum, pancreatitis

urologisch: polyurie, polydipsie, nierstenen
cardiaal: ritmestoornissen

21
Q

wat voor vormen kan een wervel innemen na een fractuur?

A

wig vorm: wedging
biconcave vorm
pancake vorm

door veranderde vorm kan osteoporose ontstaan

22
Q

welke verschillende technieken kunnen gebruikt worden om botdichtheid te meten?

A
  • DEXA: gouden standaard
  • MCI
  • QCT
  • echo
  • MRI
  • röntgenfoto
23
Q

wat zijn beperkingen van een DEXA-scan?

A
  • 2D opname: bij grote mensen kan onterecht te grote BMD gevonden worden, bij kleine mensen te klein
  • aderverkalking kan worden meegenomen, hierdoor valt een BMD te hoog uit
24
Q

wat is osteoporose?

A

afwijking van het gehele skelet gekenmerkt door verlaging van de botmassa, wat leidt tot fracturen in voornamelijk wervel, heup en pols

in nederland 800.000 mensen –> m:v = 20:80.
slechts 20% gediagnosticeerd en daarvan ook maar 20% behandeld.

25
Q

wat zijn klinische gevolgen van een heupfractuur?

A
  • 80% heeft verminderde uitvoering van één dagelijkse activiteit
  • 40% kan niet meer zelf lopen
  • 30% is permanent invalide
  • 20% overlijdt binnen 1 jaar
26
Q

wat zijn risicofactoren voor het krijgen van een osteoporotische fractuur?

A
  • leeftijd
  • geslacht
  • botmineraaldichtheid
  • prevalente fractuur
  • positieve familieanamnese
  • gewicht/lengte
  • corticosteroïdengebruik
  • immobiliteit
  • vallen
27
Q

wat zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen bij fractuurincidentie?

A

lager bij mannen –> korter leven, hogere piekpotmassa, ander patroon van leeftijds-gerelateerd botverlies

vaker door secundaire factoren osteoporose

kans op overlijden na heupfractuur < 1 jaar groter dan bij vrouwen

28
Q

wat is glucocorticoïd geinduceerde osteoporose (GIOP)?

A

voornaamste secundaire oorzaak osteroporose.
effect afhankelijk van dosis, cumulatieve dosis en duur.

van de mensen die chronisch corticoïden gebruikt, krijgt 50% een fractuur

29
Q

hoe wordt er besloten wie er gescreend wordt op osteoporose en wie niet?

A

aan de hand van risicofactoren:

  • vermoeden op wervelfractuur >50 jaar
  • recente niet-wervelfractuur + heupfractuur >50 jaar
  • ziekte/medicatie met mogelijk botverlies
30
Q

wat is de FRAX (fracture risk assessment)?

A

bepaling van risicofactoren: kans op fracturen in komende 10 jaar.

corrigeert niet voor aanwezigheid wervelfractuur, dosis en duur steroïdgeburik en eventuele valincidenten

31
Q

welke medicatie is mogelijk bij remming van de botafbraak?

A
  1. oestrogenen: hormoon replacement therapie. tegenwoordig niet meer gebruikt vanwege toename hart- en vaatziekten en mammacarcinoom
  2. SERM’s: agonist werking op bot en hart- en vaatstelsel, antagonist werking op borsten en baarmoeder
  3. bisfosfonaten: remming functioneren osteoclasten, stijging BMD, verbetering microarchitectuur. meest gebruikte medicijn. bijwerkingen: atypische fracturen, osteonecrose kaak, atriumfibrillatie
32
Q

welke medicatie stimuleert de botaanmaak?

A

teriparatide en preoctact: menselijk nagemaakte PTH.

teriparatide zorgt voor botaanmaak zonder botafbraak, toename botturnover en netto positieve balans, maar mag alleen gegeven worden aan postmenopauzale vrouwen met ernstige osteoporose, waarbij andere behandelingen niet effectief waren.

33
Q

hoe ziet de flowchart van de medicatie keuze er uit?

A
  1. aledronaat of risedronaat oraal (bisfosfanaten)
  2. andere soorten bisfosfonaten oraal/iv of denosumab subcutaan
  3. teriparatide

na 3 en 5 jaar controle voor effectiviteit

34
Q

op welke plek in het urinewegstelsel kunnen nierstenen zich vormen?

A
  1. pelvische steen
  2. calyx steen
  3. staghorn steen
  4. mid-ureterale steen
  5. blaas steen
35
Q

wat zijn symptomen van een niersteenkoliek?

A

lokatiespecifiek:

  • niersteen: flankpijn
  • uretersteen: koliekpijn
  • blaassteen: strangurie

heftige pijn van minuten-uren, met misselijkheid en bewegingsdrang.

acute enkelzijdige flankpijn van flank naar lies. geen peritoneale prikkeling.

36
Q

welke soorten stenen zijn er?

A
  1. calciumoxalaat/calciumfosfaat (80%)
  2. struviet (11%)
  3. urinezuur (3%)
  4. cystine (1%)
  5. overige (5%): medicijngebruik/verontreindigd voedsel/etc.
37
Q

wie krijgt stenen?

A
  • kinderen
  • familiaire steenvormers
  • mononier
  • ziekten geassocieerd met nierstenen
  • genetisch bepaald
  • medicatie
  • anatomische afwijkingen

neemt toe met welvaart