week 11 Flashcards

1
Q

Welke symptomen passen bij een hyperthyreoïdie?

A
  • hitte intolerantie
  • moeheid
  • overmatig transpireren
  • warme, vochtige huid
  • gewichtsverlies
  • snelle, onregelmatige pols
  • kortademigheid bij inspanning
  • spierverlies
  • diarree / snelle darmpassage
  • nervositeit, gejaagdheid
  • tremor van de vingers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke symptomen passen bij een hypothyreoïdie?

A
  • koude intolerantie
  • moeheid en zwakte
  • dyspneu bij inspanning
  • koude, droge huid
  • gewichtstoename
  • langzame hartslag
  • spierzwakte
  • obstipatie
  • cognitieve achteruitgang
  • depressieve gedachten
  • geheugenstoornissen
  • heesheid, lage stem, trage spraak
  • spierpijn en tintelingen
  • bros haar, haaruitval
  • gelaads- en ooglidoedeem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt jodide opgenomen in de thyrocyt?

A

Jodium wordt opgenomen uit het bloed door het transporteiwit NIS, een natrium-jodide-symporter die in het basolaterale membraan van de thyrocyt ligt en 2 natriumionen en 1 jodide-ion transporteert (elektrogeen). De natriumgradiënt die in stand wordt gehouden door het Na-K-ATPase is de drijvende kracht achter de NIS pomp. De activiteit van NIS wordt gestimuleerd door TSH en door een lage jodideconcentratie (in de cel?). O.i.v. TSH ontstaan meer NIS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Via welk kanaal bereikt jodium uit de thyrocyt het colloïd?

A

Via het pendrin kanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt T4 gevormd?

A

Thyroglobuline bestaat uit twee grote subunits en het aminozuur tyrosine is ingebouwd in Tg. Jodium zal aan deze tyrosine residuen vinden, waardoor deze worden gejodeerd en er eerst MIT (1 jodide gebonden) en later DIT (2 jodide gebonden) ontstaat. Bij koppeling van twee DIT moleculen ontstaat thyroxine.
Eerst moet jodium worden geoxideerd. Dit wordt gekatalyseerd door het enzym TPO (thyroïd peroxidase). Hier is ook waterstofperoxidase (H2O2) voor nodig. H2O2 vormt samen met 2H+ en het elektron van jodide twee watermoleculen en één I+. Het enzym DUOX levert het waterstofperoxide: NADPH + O2 -> H2O2. TPO katalyseert ook de reacties waarbij door binding van jodium MIT en DIT wordt gevormd.
Twee DIT moleculen worden geoxideerd door een reactie aan te gaan met H2O2 waarna ook water ontstaat. Daarna kunnen twee geoxideerde DIT moleculen binden waarna T4 en DHA (dehydroalanine) ontstaan. Deze beide reacties worden ook gekatalyseerd door TPO. T3 ontstaat door koppeling van 1 MIT en 1 geoxideerd DIT molecuul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe komt T4 uit het colloïd in de bloedbaan terecht?

A

Wanneer er behoefte is aan schildklierhormoon vindt er endocytose plaats van het colloïd met daarin gejodeerd Tg. TSH stimuleert dit proces. Tg wordt opgeslagen in vesicles die fuseren met lysosomen. Deze breken het Tg af tot afzonderlijke aminozuren d.m.v. hydrolyse. Hierbij ontstaan T4, DIT en MIT. DEHAL is een enzym dat DIT en MIT dejodeert zodat het jodium opnieuw kan worden gebruikt.
T4 komt uit de lysosoom in het cytosol van de follikelcel terecht. T4 kan worden uitgescheiden of via dejodering worden omgezet in een kleine hoeveelheid T3. MCT8 zal T4 en T3 over de membraan naar het bloed transporteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke dejodases zijn er en wat zijn hun functies etc?

A

D1: kan een jodium atoom van de buitenring (>) en de binnenring verwijderen. Het komt voor in de lever, nieren en schildklier en de functie is plasma T3 produceren en klaring van rT3. Voorkeur substraat: rT3&raquo_space; T4 = T3.

D2: kan jodium van buitenring verwijderen. In hersenen, hypofyse, bruin vet, schildklier en skeletspieren. Functie: lokale T3 productie. Voorkeur substraat T4 > rT3.

D3: jodium van binnenring verwijderen. In hersenen, placenta en foetaal weefsel. T3 en T4 klaring en rT3 productie. Voorkeur substraat T3 > T4.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is selenocysteïne (U)?

A

Alle dejodases bevatten het aminozuur selenocysteïne (U). Normaal codeert deze volgorde van het DNA voor het stopcodon, maar het mRNA waarvan selenocysteïne wordt afgeschreven bevat een lange staart. Zonder dit element fungeert het deel van het mRNA als stopcodon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uit welke twee componenten bestaat de tolerantie van het immuunsysteem?

A
  • Centrale tolerantie: in de thymus of het beenmerg worden alle lymfocyten die potentieel lichaamseigen componenten gaan herkennen, verwijderd.
  • Perifere tolerantie: de lymfocyten die gericht zijn tegen lichaamseigen componenten en aan de centrale tolerantie ontsnappen, worden niet geactiveerd. Hiervoor zorgen de regulatoire T-lymfocyten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de pathofysiologie bij Hashimoto thyreoïditis.

A

Er is een forse infiltratie van T- en B-lymfocyten en andere immuuncellen. Lokaal geactiveerde auto-reactieve T-lymfocyten tegen thyreoglobuline (Tg) en TPO.
Veel schildklierschade door: cytotoxische T-cellen (CD8+). Th-cellen (CD4+) scheiden cytokinen uit die macrofagen stimuleren die het schilklierweefsel aantasten. Anti-TPO antistoffen richten ook schade aan via ADCC (antistof afhankelijke cellulaire cytotoxie).
Het is een cel-gemediëerde/cellulaire auto-immuunziekte!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf de pathofysiologie bij de ziekte van Graves.

A

Er is een minimale infiltratie met T-lymfocyten in de schildklier en beperkte schildklierschade. Lokaal geactiveerde auto-reactieve T-lymfocyten (TSHR). De T-cellen herkennen en stimuleren de TSH-receptor. Auto-antistoffen tegen Tg en TPO zijn aanwezig, maar spelen in mindere mate een rol.
Het is een auto-antistof gemedieerde ziekte!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de lab waardes van TSH, T4, T3, TPO Ab, Tg Ab en TSH-R Ab bij HT en ZvG?

A

HT: TSH verhoogd, T4 en T3 verlaagd, TPO Ab (antibodies) 95%, Tg Ab 50-60%, TSH-R (inhiberend) 6%.

ZvG: TSH verlaagd, T4 en T3 verhoogd, TPO Ab 45-80%, Tg Ab 12-30% en TSH-R (stimulerend) 80-100%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn risicofactoren voor de ontwikkeling van auto-immuun schildklierziekten?

A
  • Voedselinname van jodium: een groter aantal jodium residuen in Tg, maakt het molecuul meer immunogeen en beter herkenbaar voor T-lymfocyten.
  • Roken: verergert ziekte van Graves maar remt kans op Hashimoto thyreoïditis
  • Infectie
  • Stressvolle levensgebeurtenissen
  • Geslacht/genetica: vrouwen hebben een hogere kans. Bij Graves vaak familielid met auto-immuunziekte en polymorfismen (puntmutaties) spelen een rol.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uit welke klachten bestaat de ziekte (‘syndroom’) van Graves?

A

hyperthyreoïdie, struma, ophthalmopathie en dermopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke behandeling kan toegepast worden bij Graves ophthalmopathie (GO)?

A
  • hyperthyreoïdie controleren: voorkomen van grote fluctuaties in schildklierhormoon.
  • Indien milde GO: afwachtend beleid en eventueel selenium supplementatie
  • Bij matige tot ernstige GO: corticosteroïden (remmen ontsteking) en rehabilitatieve chirurgie.
  • Visusbedreigende GO: hoge dosis corticosteroïden en operatief (decompressie).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor effect heeft jodiumdeficiëntie op schildklierhormoon?

A

In de eerste fase van een jodiumdeficiëntie wordt NIS actiever gemaakt en is er stimulatie van TSH. Dit leidt tot groei van de schildklier. In de tweede fase gaat door een jodiumtekort de schildklier T3 i.p.v. T4 maken, waardoor de organen die afhankelijk zijn van T4 minder schildklierhormoon krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom is er een verhoogde behoefte van schildklierhormoon tijdens de zwangerschap?

A
  • Een forse stijging van TBG-spiegels door hogere oestrogeen spiegels, waardoor er meer eiwitbinding van T4 en dus minder FT4 is
  • Een toegenomen verdelingsvolume
  • Een verhoogd transport en metabolisme door de placenta
  • De foetale behoefte aan schildklierhormoon
18
Q

Wat is het verschil tussen een thyreotoxicose en een hyperthyreoïdie?

A

Thyreotoxicose is het beeld dat veroorzaakt wordt door een overmaat aan schildklierhormoon in de circulatie en weefsels. Hyperthyreoïdie is een thyreotoxicose a.g.v. een overmatige schildklierhormoonproductie.

19
Q

Wat kunnen oorzaken zijn voor een thyreotoxicose?

A
  • M. Graves
  • thyreoïditis
  • hete nodus (toxisch adenoom)
  • (multinodulair struma)

minder belangrijk

  • jodium geïnduceerd
  • factitia (exogeen)
  • TSHoma
  • struma ovarii
  • hyperemesis gravidarium
20
Q

Welke diagnostiek voor je uit bij een thyreotoxicose na TSH en FT4 bepaling?

A
  • TSH-R antistoffen: wanneer dit positief is, heeft de patiënt de ziekte van Graves.
  • 123-I scintigrafie: bij ZvG is er een diffuus verhoogde uptake, bij een toxisch nodus is er een verhoogde uptake in een specifiek gebied, bij thyreoïditis is er geen opname en bij een multinodulair struma zijn er verschillende plaatsen met verhoogde uptake.
21
Q

Welke behandelmogelijkheden zijn er voor de ziekte van Graves?

A
Thyreostatica: strumazol en propylthiouracil (PTU) (betablokkers). Ze remmen de schildklierhormoon synthese door interferentie met her organificatieproces.(jodering van tyrosine in het Tg en koppelingsproces).
Radioactief jodium (I-131): vernietiging schildklierweefsel door betastraling.
Thyreoïdectomie (kaliumjodide): schildklier verwijderen.
22
Q

Wat zijn bijwerkingen van een radioactief jodium behandeling?

A
  • pijn in de hals
  • verergering van Graves orbitopathie
  • hoog risico op hypothyreoïdie
23
Q

Welke symptomen passen bij een Graves orbitopathie?

A
  • exophthalmus (soms unilateraal)
  • diplopie (dubbelzien)
  • ooglidretractie, zwelling, roodheid
  • fotofobie, brandend gevoel, tranen
  • verminderde gezichtsscherpte
  • retrobulbaire pijn
  • pijn bij oogbewegingen
24
Q

Welk effect heeft T3 op genexpressie in het hart?

A

Toename genexpressie van:

  • RYR
  • SERCA
  • NCX
  • MHCalfa (filament): snelle contractie en relaxatie.

Remming genexpressie MHCbeta: langzame variant.

25
Q

Hoe zorgt schildklierhormoon voor thermogenese bij de skeletspieren?

A

Schildklierhormoon stimuleert twee futiele cycli (nutteloze cycli) die energie kosten en warmte opleveren.
De calcium cyclus: Via de RYR gaat het calcium naar het cytoplasma, waardoor er meer activiteit moet zijn van SERCA om dit calcium terug te winnen (in het SER). Hiervoor is ATP nodig en komt warmte vrij.
Na+/K+ cyclus: de natrium- en kaliumkanalen komen meer tot expressie. Om dit te compenseren moed de Na-K-ATPase meer op gang komen en dit kost ATP.

26
Q

Welk effect heeft schildklierhormoon op bruin vet?

A

Bruin vet zet zelf met D2 T4 om in T3.
Energie uit nutriënten wordt gebruikt om een protonengradiënt aan te leggen waaruit vervolgens ATP kan worden gesynthetiseerd. Dit proces heet coupling (oxidatieve fosforylering).
In het bruine vetweefsel kan ook uncoupling plaatsvinden door UCP1 (en 2 en 3). UCP1 kan ook protonen terugpompen maar maakt hierbij warmte i.p.v. ATP. De hoeveelheid UTP1 (en 2 en 3) neemt toe door schildklierhormoon.

27
Q

Waarmee zijn hyper- en hypothyreoïdie geassocieerd in botweefsel?

A

Hyperthyreoïdie/thyrotoxicose is geassocieerd met osteoporose (verlaagde botdichtheid) en een versnelde botgroei (waardoor versnelde sluiting van de groeiplaat).
Hypothyreoïdie is geassocieerd met osteosclerose (verhoogde botdichtheid) en een vertraagde botgroei.

28
Q

Hoe worden T3 en T4 getransporteerd in de hersenen?

A

T4 en T3 worden over de bloedhersenbarrière getransporteerd met MCT8. T4 wordt met behulp van OAT1C1 opgenomen in de astrocyt. Hier wordt het omgezet in het actieve T3. T3 wordt via MCT8 opgenomen in de neuronen en oligodendrocyten.

29
Q

Hoe vindt de TSH downregulatie plaats door schildklierhormoon?

A

De hypofyse krijgt FT4 vanuit de bloedbaan, wat m.b.v. D2 wordt omgezet in T3. T3 gaat de kern in en bindt aan de TR-bèta-2 receptor waardoor de transcriptie van TSH wordt geremd. In afwezigheid van T3 wordt TSH afgegeven in de hypofyse.

30
Q

Wat is de FNA?

A

FNA (fine needle aspiration). Hierbij zuig je cellen uit de nodus op en we doen dit alleen bij een nodus > 1 cm. Vervolgens wordt het ingedeeld in de Bethesda classificatie waarin de kans op kanker en behandelmogelijkheden staan.

31
Q

Welke verschillende vormen van maligniteiten zijn er in de schildklier?

A
  • papillair carcinoom
  • folliculair carcinoom
  • medullair carcinoom
  • anaplastisch carcinoom
  • lymfoom
  • metastase
32
Q

Welke kenmerken passen bij een medullair carcinoom?

A
  • Ontstaan uit parafolliculaire C-cellen
  • sporadische tumoren
  • familiale tumoren -> 2 autosomale dominanten tumorsyndromen
  • hematogene en lymfogene metasteringen
  • tumormarker: calcitonine (gedifferentieerd) en carcinoembyonaal antigen (CEA) (de-differentiatie)
33
Q

Welke twee type syndromen zijn er waarbij een onderdeel een medullair schildkliercarcinoom is?

A

MEN 2a:

  • medullaire schildkliercarcinoom
  • (dubbelzijdig) feochromocytomen
  • hyperparathyreoïdie o.b.v. multiple gland disease

MEN 2b:

  • medullaire schildkliercarcinomen
  • (dubbelzijdige) feochromotycomen
  • marfanoïde habitus
  • mucocutane neurinomen
34
Q

Welke behandelmogelijkheden zijn er voor een medullair carcinoom?

A

Bij een lokale ziekte een totale thyreoïdectomie met centrale halsklierdissectie.
Bij uitgebreide ziekte (en/of afstandsmetastasen): chirurgie voor debulking (bij symptomen), lokale therapie, TKI en (PRRT)

35
Q

Wat zijn operatie indicaties voor de schildklier?

A

Benigne:

  • symptomatische benigne nodus
  • nodus van onduidelijke aard (pro diagnosi)
  • multinodulair struma met mechanische klachten
  • M. Graves (therapieresistent / zwangerschapswens)
  • thyreotoxicose

Maligne:

  • goed gedifferentieerd schildkliertumor (papillair en folliculair)
  • medullair schildkliercarcinoom
  • slecht gedifferentieerd schildkliercarcinoom
  • anaplastisch schildkliercarcinoom (heel soms)
36
Q

Welke manieren van lokalisatiediagnostiek heb je bij primaire hyperparathyreoïdie?

A
  • MIBI-scintigrafie of 18F-choline-PET-CT
  • echo hals
  • CT bijschildklieren
  • peroperatieve PTH-meting
37
Q

Wat zijn operatie indicaties voor de bijnier?

A
  • hypercortisolisme
  • feochromocytoom
  • ziekte van Conn (hyperaldosteronisme)
  • Massa-effect / klachten van benigne bijnierlaesie
  • vergrote bijnier met verdachte kenmerken
  • > verdenking bijnierschorscarcinoom
  • solitaire bijniermetastase
38
Q

Wat zijn kenmerken van schildklier adenomen?

A

Adenomen zijn over het algemeen solitair en hebben vaak een bindweefselkapsel.
Een klein deel van de adenomen is hyperactief (toxisch). In dit geval is er in meer dan 50% van de gevallen sprake van een (driver) mutatie in de TSH-receptor of het G-eiwit.
Van de stille, niet-toxische adenomen is er in 20% van de gevallen sprake van een RAS-mutatie.

39
Q

Wat zijn kenmerken van een papillair carcinoom?

A
  • kernophelderingen, kerngroeven, ground-glass of Orphan Annie’s eye nuclei
  • Psammoom lichaampjes
  • Bouwplan: papillen (papil = dunne epitheliale streng met vaatbundels)
  • Meestal lymfogene metasteringen
  • RET- of BRAF-mutaties
40
Q

Wat zijn kenmerken van een folliculair carcinoom?

A
  • komt vaker voor bij jodium deficiënties
  • Het onderscheid tussen een folliculair adenoom en carcinoom wordt gemaakt op basis van kapseldoorbraak en vaso-invasie.
  • Vaak hematogene metastasering
  • Mutaties in RAS, PI3K/AKT-pathway of pax8-parr-gamma translocatie
41
Q

Waar bevindt zich de mutatie bij een anaplastisch carcinoom?

A

In het P53-gen, wat normaal gesproken de ongecontroleerde celdeling stopt.