Week 1 Inleiding constitutioneel recht, machtsverdeling en democratie Flashcards

1
Q

Wat zijn organieke wetten?

A

Wetten die in opdracht van de grondwet zijn gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hebben alle staten een constitutie?

A

Ja, maar niet alle staten hebben een grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt een flexibele grondwet in?

A

Wijzigingen gaan zoals de wetgevingsprocedure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt een rigide grondwet in?

A

Er is een zwaardere procedure voorschreven dan gewone wetgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn feitelijke handelingen

A

Feitelijke handelingen beogen geen rechtsgevolg: open breken weg of handhaving openbare orde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn rechtshandelingen

A

Rechtshandelingen beogen een rechtsgevolg, deze kunnen zowel publiekrechtelijk of privaatrechtelijk van aard zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem de kenmerken van een staat

A

Territorium
Volk
Gezag
Regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit wat het begrip staat betekent

A

Staat valt te omschrijven als een organisatie die, met voorrang boven andere organisaties, effectief gezag uitoefent over een gemeenschap van mensen binnen een bepaald grondgebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg uit wat absolutisme is

A

Binnen een staat waar het gezag bij één persoon ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit wat democratie is

A

Binnen een staat waar het gezag is verdeeld over een groep mensen verkozen door het volk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat beslaat het staatsrecht

A

Staatsrecht beslaat de organisatie en werkwijze van zowel de centrale organen van de overheid als de decentrale organen (provincies en gemeenten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Theocratische staatsopvatting is:

A

Binnen deze staat kwam het gezag toe aan één persoon, dit was vaak de vorst. De vorst rechtvaardigde zijn gezag door te zeggen dat hij door god was verkozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat hebben de theocratische staatsopvatting en Augustinus met elkaar te maken?

A

Augustinus is de klassieke auteur die schreef over politiek en staatsgezag en daarop is de theocratische staatsopvatting op gebasseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn afhankelijkheden in het feodaal stelsel?

A

Afhankelijkheden zijn normen die voortvloeien uit het natuurrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is natuurrecht?

A

Natuurrecht bestaat uit normen die voortvloeien uit de noodzakelijke manier van leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie was Thomas van Aquino?

A

Was een 13e -eeuwse denker over politiek en gezag, wie zich sterk maakte over natuurrechten. ( hij was wel overtuigd dat regels absoluut van karakter waren maar veel minder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Jean Bodin

A

Rechtvaardigde het absolute wijze van staatsgezag onder het mom van soevereiniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wie waren de grondleggers van de klassieke liberale rechtstaat

A

Montesquieu en Rousseau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vier elementen van klassieke liberale rechtstaat

A

Legaliteitsbeginsel
Machtenscheiding
Grondrechten
Rechterlijke controle

20
Q

Wat is het legaliteitsbeginsel

A

Al het overheidsoptreden dat een inbreuk maakt op de vrijheid van burgers, moet op een wettelijke grondslagen berusten. (Fluorideringsarrest)

21
Q

Wat is machtenscheiding

A

Machtsconcentratie leidt tot misbruik, macht dient verdeeld te worden over de uitvoerende macht, de wetgevende macht en de rechtsprekende macht (trias politica)

22
Q

Wat zijn grondrechten?

A

Dit zijn elementen die met de mens verbonden zijn en waar niet zomaar afstand van gedaan kan worden. Zelfs als de overheid een bevoegdheid krachtens een wet, mag de overheid deze vrijheidssfeer.

23
Q

Rechterlijke controle

A

Er is een onafhankelijke instantie nodig voor het beslechten van conflicten. Rechters worden voor het leven benoemd en kunnen niet ontslagen worden. Een onafhankelijke rechter beschermt de burger.

24
Q

Beginselen democratische rechtstaat

A

Actief en passief kiesrecht
politieke grondrechten
pluriforme media
openbaarheid van bestuur
- actieve openbaarheidsplicht
- passieve openbaarheidsplicht

25
Q

Wat is actief en passief kiesrecht

A

dit houdt in dat alle burgers die vanwege hun economische en maatschappelijke positie deel kunnen uitmaken van de volksvertegenwoordiging. het actief kiesrecht maakt het mogelijk om een stem uit te kunnen brengen. Passief kiesrecht om je verkiesbaar te stellen.

26
Q

Politieke grondrechten

A

grondrechten die toelaten om als burger deel te nemen aan politiekm bijvoorbeeld door het oprichten van een vereniging

27
Q

Pluriforme media

A

betreft een vrij lanfschap van pluriforme media, met radio, tv en internet.

28
Q

Twee vormen van openbaarheid van bestuur en wat ze betekenen

A

-Actieve openbaarheisplicht: er wordt van een bestuursorgaan verwacht dat die informatie verschaft en op eigen initiatief omtrent zijn beleid, de voorbereidingen en de uitvoering daarvan ( art. 8 WOB)
- Passieve openbaarheidsplicht: in dit geval moet op verzoek informatie worden verstrekt

29
Q

Directe democratie

A

Burgers kunnen rechtsreeks invloed uitoefenen op de besluiten van de staat: referendum

30
Q

Indirecte democratie

A

De burgers kunnen indirect invloed uitoefenen: verkiezingen

31
Q

Sociale rechtstaat

A

Staat nam een sociale rol in, toen kwamen sociale grondrechten in de Grondwet. Verschil met democratische rechtstaat is dat democratische rechtstaat alleen individuele vrijheid waarborgt.

32
Q

Kenmerken rechtsstaat

A
  1. Legaliteitsbeginsel
  2. Machtenscheiding
    - Horizontaal
    -Verticaal
  3. Grondrechten
  4. Onafhankelijke en onpartijdige rechter
33
Q

Machtenscheiding uitleggen: horizontaal en verticaal

A

Horizontaal: scheiding van de uitvoerende macht , de wetgevende macht en de rechtsprekende macht (trias politica)
Verticaal: Verdeling van machten op verschillende niveaus, macht blijft niet geconcentreerd binnen centrale overheid, maar wordt verspreid over hogere en lagere overheden

34
Q

Leg uit wat grondrechten zijn

A

Fundamentele vrijheden en rechten die zijn neergelegd door de Grondwet (in Nederland). Grondwetten zijn het hoogste wet op nationaal niveau

35
Q

Wat is een onafhankelijke en onpartijdige rechter?

A

Er is een onafhankelijke en onpartijdige rechter nodig die de burgers bescherming bieden tegen willekeurig en onrechtmatig overheidsoptreden

36
Q

Verschil tussen Checks and balances en Trias politca

A

Trias is strikt gescheiden Checks is meer overlap. Bv. Staten Generaal en regering wetgevende macht vormt.

37
Q

Waar bestaat Nederlandse constitutie uit?

A

Geschreven als ongeschreven wet.

38
Q

Nederlandse procedure grondwetswijziging

A
  1. Indiening
  2. Eerste Lezing
  3. Ontbinding Tweede Kamer
  4. Tweede lezing
  5. Ondertekening
  6. Bekrachtiging
39
Q

Kenmerken rechtsstaat

A
  • absolute werking van wetgeving
  • de onderwerping van uitvoerende macht aan die wetgeving
  • burgers moeten toegang hebben tot een rechter bij wei zij rechtsberscherming tegen besluiten ban de overheid kunnen aanwenden
  • wetgeving dient te worden toegepast zonder aanziens des persoons
  • de schepping van rechtsorde

wat een kut vraag

40
Q

De vier beginselen kunnen worden onderverdeeld in formele en materiële aspecten noem deze op:

A

Formeel aspect
- De scheiding der machten
- Het legaliteitsbeginsel
- De onaghankelijkheid van de rechterlijke macht

Materieel aspect
- grondrechten
1. klassieke grondrechten
2. Sociale grondrechten

41
Q

Rule of law

A

niet per se democratisch maar wel scheiding der machten

42
Q

Meerderheidsstelsel

A

Één kandidaat per district verkozen, die krijgt één zetel. Maar dit is geen districtenstelsel

43
Q

Relatieve meerderheid in een meerderheidsstelsel

A

Meeste stemmen (dus niet meer dan de helft per se)

44
Q

Voordelen en nadelen meerderheidsstelsel

A

Voordeel:
- regeringsvorming gaat makkelijker
- er bestaan weinig kleine partijen waardoor versplintering niet mogelijk is
- sterkere band tussen gekozene en kiezers (uit district)

Nadeel
- stemmen van kiezers gaan verloren
- geen goede weerspiegeling verkiezingsresultaat
- Geen duidelijke relatie tussen verworven stemmen en verkregen zetels

45
Q

Evenredige vertegenwoordiging

A

Dit is wat we in Nederland doen. In de vorm van een lijstenstelsel