Week 1 Hoorcolleges Flashcards

0
Q

De helling van de curve is een maat voor de gevoeligheid voor straling van de cellen. Waar hangt deze gevoeligheid van af?

A
  • intrinsieke eigenschappen van de tumor

- zuurstofspanning in het milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Eigenschappen chemotherapie en hormoontherapie

A
  • Systemische therapie: overal werkzaam
  • orale of intraveneuze medicatie
  • curatief: leukemie, hodgkin lymfoom en solide tumoren (testiscarcinoom)
  • palliatief: gemetastaseerde solide tumoren
  • probleem: primaire of secundaire resistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Radiosensitieve tumor

A

Grote therapeutische ratio

Weinig dosis nodig om tumorcontrole te krijgen

Weinig kans op late weefselschade

Seminoom, M. Hodgkin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eigenschappen radiofarmaca

A

Selectief voor een specifiek target

Hoge affiniteit voor target

Radioactief label

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hybride technieken

A

PET gecombineerd met CT.

Het ene beeld wordt over het andere gelegd: niet alleen afwijking zichtbaar, maar ook de plaats van de afwijking tov omliggende weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tumoren die bekend zijn vanwege osteosclerotische werking

A

Prostaatcarcinoom

Mammacarcinoom

Longcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tumoren die bekend zijn vanwege osteoclastische werking

A

Multipel myeloom

Niercelcarcinoom

Melanoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De principes van skeletscintigrafie

A
  1. Radiofarmacon: 99mTc-HDP
  2. Gedraagt zich als bifosfonaat
  3. Gaat zitten op plaatsen waar botopbouw is
  4. Gebieden met pathologische botopbouw “stapelen” meer radiofarmacon
  5. Onbeperkte opnames zelfde dag (behalve PET-CT)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kenmerken van afwijkend stapelingspatroon bij skeletscintigrafie

A
  1. Hoeveelheid laesies
  2. Verhoogde intensiteit (laag/hoog)
  3. Voorkeurslokalisatie (benigne/maligne)
  4. Aspect/uitbreiding
  5. Symmetrisch/assymetrisch
  6. Nabij/in gewrichten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De interpretatie van skeletscintigrafie is afhankelijk van?

A

Leeftijd

Voorgeschiedenis

Anamnese

Trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem de4 palliatieve therapieën bij botpijnen

A

Analgetica

Systemische (chemo) therapie

Externe radiotherapie

Radionucliden therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4 Indicaties van radionucliden therapie

A
  1. Wisselende localisaties van botpijn
  2. Osteoblastische skeletmetastasen
  3. Niet reagerend op pijnstillende medicatie
  4. Terugkerende pijn na externe radiotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

6 contra indicaties van radionucliden therapie

A
  1. Trombocyten <3,0x109/L
  2. Ruggenmerg compressie
  3. Pathologische fracturen
  4. Nierfalen
  5. Zwangerschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerk en werking FDG

A
  1. Meest gebruikte farmacon
  2. Lijkt op glucose, gebruikt door cellen die glucose gebruiken
  3. Via GLUT cel in, omgezet in FDG6fosfaat
  4. Kan de cel niet meer uit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

5 indicaties voor FDG-PET/CT

A
  1. Lokaliseren primaire tumor
  2. Stadiering
  3. Evaluatie van therapie
  4. Response monitoring
  5. Re-stadiering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tumoren die een hoge opname hebben van FDG-stapeling (5)

A
  1. Niet kleincellig longcarcinoom (NSCLC)
  2. Non-Hodgkin lymfoom
  3. Melanomen
  4. Hoofd en halstumoren
  5. Oesophaguscarcinomen
16
Q

Tumoren met een lage opname van FDG-stapeling (5)

A
  1. Testiscarcinoom
  2. Prostaatcarcinoom
  3. Goed gedifferentieerd endocrien carcinoom
  4. Gedifferentieerd schildkliercarcinoom
  5. In situ pulmonaal adenocarcinoom
17
Q

Uitzonderingen van curatieve chirurgie (3)

A

Testiscarcinoom - chemotherapie

Cervixcarcinoom - radiotherapie

Larynxcarcinoom - radiotherapie

18
Q

Wat is belangrijk bij de diagnostiek van oncologische aandoeningen? (4)

A
  1. Vaststellen maligniteit/typering: afbeeldend onderzoek, cytologische punctie, biopt
  2. Stageren: metastasen op afstand
  3. Bepalen locale respectabiliteit
  4. Biologisch gedrag van de tumor
19
Q

5 punten van stadiëring

A
  1. Orgaan van origine: echo, scopie
  2. Histologie en differentiatie: PA biopt
  3. Lokale uitbreiding (T): endo-echografie, MRI
  4. Regionale lymfogene uitbreiding (N): CT
  5. Metastase op afstand (M): CT, MRI, FDG-PET
20
Q

Tumorkenmerken (7)

A
  1. Chromosoomafwijkingen
  2. DNA gehalte
  3. Celkinetiek
  4. Onco- en tumorsuppresorgenen
  5. Specifieke receptoren
  6. Differentiatie antigenen
  7. Angiogenese factoren
21
Q

Behandelingsgerelateerde risicofactoren voor toxiciteit bij radiotherapie (5)

A
  1. Totale dosis
  2. Fractiedosis
  3. Bestralingsvolume
  4. Gevoeligheid van bestraalde weefsel
  5. Combinatiebehandeling
22
Q

Patiënt gerelateerde risicofactoren voor toxiciteit bij radiotherapie (5)

A
  1. Diabetes mellitus
  2. Bestaande hart-/vaatziekten
  3. Leefstijl, roken, voeding
  4. Eerdere chirurgische ingrepen
  5. Eerdere radiotherapie
23
Q

Hyperfractionering (3)

A
  1. Gelijke behandelingsduur
  2. Hogere totale dosis
  3. Lagere fractiedosis
24
Q

Cone beam CT linac

A
  1. Markers op uiteinden tumor
  2. Cone beam kan deze detecteren
  3. Computer kan rekening houden met:
    De progressie van de tumor
    Ademhaling
    Beweging
25
Q

Voordelen van brachytherapie tov uitwendige radiotherapie

A
  1. Betere sparing omringende gezonde weefsels
  2. Hogere dosis direct rondom catheters (tot 200%)
  3. Dosis in kortere tijd gegeven (minder kans voor herstel van tumorcellen)
26
Q

Nadelen van brachytherapie tov uitwendige radiotherapie

A
  1. Tumorvolume mag niet te groot zijn
  2. Niet geschikt voor alle tumorlocalisaties
  3. Lokale of algehele verdoving nodig
  4. Opname op verokeegafdeling nodig
27
Q

Vormen van brachytherapie (3)

A
  1. Intraluminaal: bronchus, oesophagus
  2. Intracavitair: baarmoederhals, vagina, neusholte
  3. Interstitieel: in zacht weefsel zoals tong, mondbodem, borst, blaaswand, hersenen etc.
28
Q

3 soorten Systemische therapie

A
  1. Kanker cel specifieke therapie
  2. Hormonale therapie
  3. Immunotherapie
29
Q

Nadelen cytotoxische kuren op snel delende weefsels

A
  1. Bijwerkingen
  2. Beenmerg, maag-darmslijmvlies, haren

Meestal dosis afhankelijk, dosis beperkend
Vaak reversibel
Soms levensbedreigend

30
Q

Nadelen cytotoxische kuren op traagwerkende weefsels

A
  1. Hart, longen en zenuwcellen
  2. Vaak blijvende schaden
  3. Soms dodelijk
31
Q

Klinische beloop evaluatie tijdens of na de behandeling (KWW)

A

Klinisch: hele patient bekijken

Röntgen: stukje patient beter bekijken

Moleculair: “tumoractiviteit” bekijken

32
Q

De drempeldosis hangt af van (2)

A

De intrinsieke stralingsgevoeligheid van (stam)cellen

De hoeveelheid cellen die beschadigd moeten worden