Week 1 HC. 4 en 6 Flashcards

1
Q

Wat is een parasiet?

A

eukaryote organismen die leven ten koste van hun gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke soorten parasieten zijn er?

A

ectoparasieten, parasitaire wormen en parasitaire protozoa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een parasitaire protozoa?

A

een eencellige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar komt de leishmaniasis voor?

A

rond de middellandse zee, afrika, midden-oosten en zuid-amerika

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt de leishmaniasis overgebracht?

A

door vrouwelijke zandvliegen(muggen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een vector?

A

ongewerveld dier dat verantwoordelijk is voor overdracht parasiet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de ontwikkelingscyclus van Leishmaniasis?

A

Mug prikt en parasiet komt uit de speekselklier in menselijke bloedbaan in de vorm van promastigoot.
De promastigoot wordt door macrofagen gefagocyteerd. Hij ontwikkelt zich tot amastigoot en ontwijkt afbraak door macrofaag. De amastigoten delen en macrofaag scheurt open. Een zandvlieg zal bij bloedafname geïnfecteerde macrofagen opnemen. De parasitaire cellen komen in darmen en uiteindelijk in de speekselklier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een directe ontwikkelingscyclus?

A

parasiet heeft 1 gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een indirecte ontwikkelingscyclus?

A

parasiet heeft 2 of meer gastheren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de definitieve gastheer?

A

gastheer die volwassen parasiet herbergt en waarin de geslachtelijke vermenigvuldiging plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de tussengastheer?

A

gastheer waar asexuele of vegetatieve vermeerdering plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is gastheerspecificiteit?

A

door specialisatie ontstane gebondenheid van de parasiet aan een bepaalde gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functie van amastigoten?

A

voorkomen fusie lysosoom met fagosoom en zo overleven in de macrofaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 3 klinische vormen van Leishmaniasis zijn er?

A

visceraal, mucocutaan en cutaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van viscerale Leishmaniasis?

A

parasiet wordt versleept naar lymfeknopen, beenmerg, milt en lever.
parasiet infecteert fagocyterende leukocyten.
aantasting immuunsysteem.
repressie aanmaak bloedcellen.
milt en lever vergroting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het gevolg van viscerale Leishmaniasis?

A

onregelmatige koorts en superinfecties wat letaal kan zijn

17
Q

Wat is de incubatietijd?

A

tijdsspanne tussen infectiemoment en moment van eerste klinische symptomen

18
Q

Wat is de prepatente periode?

A

tijdsspanne tussen infectiemoment en moment dat parasiet blijk geeft van zijn aanwezigheid

19
Q

Welke 2 varianten zijn er van viscerale Leishmaniasis?

A

donovani en infantum

20
Q

Wat zijn de symptomen van Leishmaniasis donovani?

A

onregelmatige koorts, buikpijn, vermagering, pancyopenie, hepato-splenomegalie

21
Q

Wat zijn de kenmerken van Leishmaniasis donovani?

A

mens op mens overdracht, parasieten kunnen in de huid blijven persisteren

22
Q

Wat is de behandeling van viscerale Leishmaniasis?

A

stibogluconate, veel bijwerkingen
miltefosine, oraal

23
Q

Wat zijn kenmerken van Leishmaniasis infantum?

A

zoönose en humaan een opportunistische infectie

24
Q

Wat is cutane Leishmaniasis?

A

parasiet blijft op de plek van de huid waar zandvlieg heeft gebeten.
ulcus, pijnloos en opstaande rand

25
Q

Wat is mucocutane Leishmaniasis?

A

in neus en mond
parasiet versleept zich naar mucosa

26
Q

Wat is er bijzonder aan HIV?

A

heeft reverse transcriptase die +RNA in -DNA omzet en zo +- DNA mRNA wordt

27
Q

Wat vormt HIV?

A

een provirus, wat in eigen genoom integreert en zo lastig te remmen is

28
Q

Wat zijn nucleoside analogen?

A

nucleoside waarbij OH groep door iets anders wordt vervangen, doordat het lichaam een fosfaatgroep eraan hangt wil virus dit als bouwsteen inbouwen maar stopt hierna de replicatie door missende OH groep

29
Q

Wat is de selectiviteit van nucleoside analogen?

A

selectief voor virale polymerase

30
Q

Hoe wordt een virus resistent?

A

virussen repliceren veel, waarbij foutjes optreden. Hierdoor worden er ook resistentie mutaties geproduceerd en bij anti-virale therapie zullen juist deze varianten repliceren

31
Q

Hoe voorkom je resistentie?

A

combinatietherapie of high genetic barrier drugs(meerdere mutaties nodig voor resistentie)

32
Q

Wat is een eigenschap van Herpes?

A

blijft aanwezig en kan nog reactiveren

33
Q

Wat is acyclovir?

A

een nucleoside analoog, wat door een viraal enzym wordt gefosforyleert en zo alleen in cellen waar het actief moet zijn actief is