Week 1 (60) Flashcards
de aanbieding
offer
aandoen
to put on
afgaan
to go down
beterschap
get well soon
bij
Next to , near
daarom
that’s why
dicht bij
closed to
dragen
to carry
echt
real
eenvoudig
simple
de fietsenmaker
cycle repairman
het fruit
fruit
het gegeven (gegevens)
information, fast
geldig
valid
halen
to fetch , take
heerlijk
delicious , exquisite , wonderful
ingaan
to become effective,focus on
tobegin todisscus
jong
young
de jongen
boy
kijken naar
looking at
de kip
chicken
de knoflook
garlic
de komkommer
cucumber
laten
to leave, allow
laden
to charge/load
De zwaarste tas is beladen met boeken.
de lente
spring
leven
to live
logisch
logical
meest
most
meestal
usually
(de) meneer
mr
moeilijk
difficult
de molen
windmill
het nummer
number
nooit
never
o nee
oh no
om
in order, around
onmiddellijk
immediately / at once
oud
old
het papier
paper
pas
only
rechts afslaan
to turn right
de rekening
bill
reserveren
to book
de storing
fault
studeren
to study
het stuk
short distance
sturen
to send
toen
when
tijdens
during
de tomatensaus
tomato sauce
trakteren
to treat
(“It’s my treat! / This one’s on me!” Literally: “I treat!”).
vanmorgen
this morning
vertellen
to tell
via
by way of
vorig
last
Hij heeft vorige week ontzettend hard gewerkt.
wat gezellig
how nice
wat toevallig
what a coincidence
wat jammer
what a pity
weten
to know