Week 1 Flashcards

1
Q

de impressie

A

De indruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de bezienswaardigheid

A

Iets wat bijzonder de moeite waard is om te bekijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het tafereel

A

Een afbeelding van een situatie waar je een tijdje naar kijkt op een schilderij, een foto of in het echt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitvoerig

A

Uitgebreid, met veel woorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

beknopt

A

Kort met zo min mogelijk woorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het overblijfsel

A

Iets wat over is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

legendarisch

A

Net als in een legende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afdruipen

A

Weggaan omdat je bang bent of omdat je je schaamt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

rampzalig

A

Ellendig, heel erg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de mentaliteit

A

De manier waarop je denkt en voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de verontreiniging

A

De vervuiling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het niet breed hebben

A

Weinig geld hebben, arm zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly