Week 1 Flashcards

1
Q

Attitudes

A

Een attitude is een evaluatie: een oordeel over iets of iemand. Positieve en negatieve attitudes zijn een belangrijke voorspeller van gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Typische attitudes binnen OG

A
  • Werkattitude: beoordeling over hoe iemand zich voelt of denkt over een werkgerelateerd construct.
  • Werktevredenheid: hoe iemand zich voelt of denkt over alle aspecten van hun werk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Commitment

A

Mate waarin werknemer lidmaatschap in de organisatie waardeert:
- Affectief: emotioneel
- Continuance: veel te verliezen
- Normatief: normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Theory of planned behavior (Ajzen, 1991)

A

Gedrag dat je toont hangt af van:
- Attitude t.o.v. het gedrag
- Subjectieve norm
- Controle over stellen gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cognitieve dissonantie

A

Gedrag is niet altijd consistent met attitudes. Dit ervaren we als ongemakkelijk en willen we oplossen:
- Verandering attitude/gelood
- Verandering gedrag
- Verandering perceptie gedrag
Resultaat is minder dissonantie (psychological relief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Persoonlijkheid

A

Stabiele verschillen tussen mensen. Beïnvloedt de manier waarop we omgaan met eisen, middelen, enz. op het werk. Wordt bepaald door interactie, genen en de omgeving.
Vaak zichtbaar in zwakke situaties: losse gedefinieerde rollen, weinig regels, zwakkere contingenties (straf).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Galton’s (1884) lexicale hypothese

A

Mensen praten over wat ze belangrijk vinden. Als een verschil opvallend en belangrijk wordt gevonden dan zal hier na een tijd een woord voor bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Allport en Oldbert (1936)

A

Galton is de basis voor deze theorie. Systematische analyse van de Engelse taal: 17935 persoonlijkheidsbeschrijvingen, 4504 woorden als eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cattell (1943)

A

Reduceerde de lijst van Allport en Oldbert van 4504 naar 171. Factor analyse om onderliggende dimensies te identificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Exploratieve factoranalyse (EFA)

A

Statische techniek om onderliggende structuren te ontdekken in een grote hoeveelheid geobserveerde variabelen. Statische criteria: bij de ‘knik’ stoppen we.
Theoretische criteria: interpreteerbaarheid van de gevonden clusters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Big five model

A

5 basisfactoren met elk een aantal subfacetten:
- Conscientieusheid (georganiseerdheid)
- Inschikkelijkheid (vriendelijkheid)
- Extraversie (spraakzaam en assertief)
- Emotionele stabiliteit
- Openheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De stabiliteit van je persoonlijkheid

A

Traditioneel: alleen verandering

Roberts et al: meta-analyse persoonlijkheidsverandering: per factor kun je ze op andere tijden ontwikkelen. Het verandert door werk en sociale rollen bijvoorbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

HEXACO

A

extra factor dan big five.
- Honesty humility: eerlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dark triad

A

Laag scoren op honesty humility.
- Narcisme: grootheidswaanzin
- Machiavellianisme: gebrek aan empathie en veel charisma.
- Psychopathie: lage empathie en angst (lagere emoties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dark side van de bright side (valkuilen big five)

A

De valkuilen van de big five:
- Conscientieusheid: te weinig risico’s en perfectionistisch.
- Extraversie: te assertief, snel afgeleid en oppervlakkige gesprekken.
- Agreeableness: conflictvermijdend, meer met gevoelens van andere dan eigen.
- Emotionele stabiliteit: gebrek aan passie.
- Openheid: snel afgeleid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Selectie

A

Op een kwalitatieve en kwantitatieve manier gegevens verzamelen om een keuze te maken voor een functie.

Goede testinstrumenten:
- Gestandaardiseerd
- Objectief
- Genormeerd
- Betrouwbaar: consistent
- Valide: meet wat het moet meten

17
Q

Conceptualisatie

A

Tijdens een gesprek kun je beter dingen over jezelf zeggen met context: “ik let op details” is minder betrouwbaar dan “ik let op details op mijn werk”

18
Q

MYERS-BRIGGS type indicator (MBTI)

A

Persoonlijkheidsvragenlijst. Deelt mensen op in 16 types op basis van 1 kant van 4 dimensies:
- Extraversie of introversie
- Sensing of intuition
- Thinking of feeling
- Judging of perceiving

19
Q

Geloof in een model

A
  • Barnum-effect: iedereen herkent zich in vage herkenbare teksten.
  • Bandwagon-effect: mee met de massa.
  • Experts gebruiken het, dus dan zal het wel kloppen.
20
Q

DISC-model

A
  • Dominant
  • Invloed
  • Stabiliteit
  • Conformisme