Week 1 Flashcards
De stromen van supply chain management
Bij supply chain management beheer je drie stromen:
- Goederenstroom (voorwaarts en achterwaarts)
- Geldstroom
- Stroom van informatie
SC surplus
klantwaarde - supply chain kosten
SC winst
prijs - supply chain kosten
Procesoverzichten
- Cyclusperspectief (cycle view): processen in toeleveringsketen worden verdeeld in een reeks cycli, die elk worden uitgevoerd op de raakvlakken tussen twee opeenvolgende stadia van de supply chain.
- Push/pull-perspectief: processen in een leveringsketen worden in twee categorieën verdeeld: push of pull.
Push/pull-perspectief
Klantordercyclus = pull (klant-order-ontkoppelpunt)
Bevoorradingscyclus = push
Productiecyclus = push
Inkoopcyclus = push
Dit is nuttig bij het overwegen van strategische beslissingen over het ontwerp van de supply chain.
Concurrentiestrategie
Richt zich op 1 of meer klantsegmenten en streeft ernaar producten en diensten te leveren die aan de behoeften van deze klanten voldoen.
Supply chain strategie
Bepaalt aankoop materiaal, vervoer materiaal, fabricage product, distributie product en vervolgdiensten.
Strategische fit
Supply chain strategie afstemmen op de concurrentiestrategie. Zorgen voor samenhang tussen prioriteiten van klanten en supply chain capaciteiten.
Chopra (2019): 3 stappen naar een strategische fit
- Inzicht in onzekerheid klant en supply chain: vraag van klantsegmenten verschilt volgens ordergrootte, reactietijd, productvarieteit, serviceniveau, prijs, etc. Aanbod onzekerheid kan komen door storingen, wisselende opbrengsten, kwaliteitsproblemen, etc. In kaart brengen met impliciete onzekerheidsspectrum
- Inzicht in mogelijkheden supply chain: het reactievermogen en de efficiëntie. In kaart brengen met reactiviteitsspectrum.
- Strategische fit bereiken: rollen toewijzen aan verschillende stadia van de supply chain om het juiste niveau van responsiviteit te waarborgen.
Lee (2002): inzicht in vraag en aanbod onzekerheid
Demand characteristics:
- Functional products: stabiel, lange productcyclus, lage marges, lage variëteit.
- Innovative products: onstabiel, korte levenscyclus, hoge marges, hoge variëteit.
Supply characteristics:
- Stable processes: minder storingen, minder kwaliteitsproblemen, betrouwbare leveranciers, flexibel.
- Evolving processes: meer storingen, meer kwaliteitsproblemen, onbetrouwbare leveranciers, inflexibel.
Waardestrategieen Treacy en Wiersma (1995)
De organisatie kan drie waardeproposities kiezen om te concurreren in de markt/industrie:
- Operational excellence
- Product leadership
- Customer intimacy
Factoren die de strategische fit beinvloeden
- Meerdere producten en klantsegmenten
- Concurrentie verandert met de tijd
- Productlevenscyclus (PLC): introductie, groei, maturiteit, verval.
SC-driehoek
Bedrijven moeten bij supply chain management een evenwicht zoeken in de SC-driehoek:
- Service
- Costs
- Cash
Toegepast met waardestrategieen:
- Product leadership: service hoog en costs en cash laag.
- Customer intimacy: alles gemiddeld
- Operational excellence: service laag en costs en cash hoog.
Doelstellingen en hefbomen: efficiëntie vs responsiviteit
Logistieke drivers:
- Faciliteiten: het “waar” van de toeleveringsketen. Rol concurrentiestrategie: schaalvoordelen (efficiëntie), groter aantal kleinere (responsiviteit).
- Voorraad: bestaan omdat vraag en aanbod niet op elkaar zijn afgestemd. Rol concurrentiestrategie: voorraad dichter bij klanten (responsiviteit), vermindering voorraad (efficiëntie).
- Transport: verplaats het product. Rol concurrentiestrategie: snellere en duurder vervoerswijzen (responsiviteit), langzamere en goedkopere vervoerswijzen (efficiëntie)
Cross-functionele drivers:
- Informatie: stadia van supply chain verbinden en coordinatie mogelijk maken. Rol concurrentiestrategie: maakt het mogelijk zowel efficiënt als responsief te zijn.
- Inkoop: bedrijfsprocessen voor aanschaf goederen en diensten. Rol concurrentiestrategie: inkoop beïnvloedt efficiëntie en responsiviteit.
- Prijsstelling: gebruiken om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Rol concurrentiestrategie: hoge beschikbaarheid producten en hoge prijzen (responsiviteit), lage beschikbaarheid producten en lage prijzen (efficiëntie).
Soorten voorraad
- Cyclische voorraad: inkoop in batches.
- Veiligheidsvoorraad: buffer.
- In-transit voorraad: goederen in doorvoer.
- Anticipatieve of seizoensgebonden voorraad.
- Congressie voorraad: WIP.
- Speculatieve voorraad: voor prijsstijgingen en/of aanbodstekorten.
- Ontkoppel voorraad: om besluitvorming van processen te scheiden.
Cyclische voorraad
Inkopen in batches. Je produceert of koopt in grotere hoeveelheden dan de klant vraagt. Hoe lager de cyclische voorraad, hoe beter. De cyclische voorraad is gemiddeld gezien gelijk aan de order quantity / 2.
Little’s law
De tijd tussen het binnenkomen en verlagen van de cyclische voorraad. Formule: flow rate * flow time.
Gemiddelde doorlooptijd
Gemiddelde voorraad / gemiddelde doorloopsnelheid.
Orderfrequentie
D / G
Totale kosten
Bestaat uit:
- Materiele kosten: CD
- Bestelkosten: (D/Q)S
- Voorraadkosten: (Q/2)hC
Dus totale kosten = CD + (D/Q)S + (Q/2)hC
Economic order quantity (Q* en n*)
Voor onmiddellijke productie of levering. Gaat over 1 product.
Q* (bestelhoeveelheid) = wortel(2DS / hC)
n* (optimale frequentie) = wortel(DhC / 2S)
EPQ-model
Voor langzame productie of levering.
Qp = wortel(2DS / H(1 - D/P))
Soorten kortingen
- Kwantumkortingen: afhankelijk van de bestelhoeveelheid.
- kortetermijnkortingen/handelspromoties: voor korte periode gegeven.
Soorten kwantumkortingen
- Op basis van partijgrootte: alle producten in je bestelling. Twee soorten: all unit quantity discount (alle eenheden), marginal unit quantity discount (op marginale hoeveelheden: multibloktarieven). Bij de berekening gebruik je de aangepaste formule op het formuleblad.
- Op basis van volume: in periode.