Week 1 Flashcards

1
Q

De stromen van supply chain management

A

Bij supply chain management beheer je drie stromen:
- Goederenstroom (voorwaarts en achterwaarts)
- Geldstroom
- Stroom van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

SC surplus

A

klantwaarde - supply chain kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

SC winst

A

prijs - supply chain kosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Procesoverzichten

A
  • Cyclusperspectief (cycle view): processen in toeleveringsketen worden verdeeld in een reeks cycli, die elk worden uitgevoerd op de raakvlakken tussen twee opeenvolgende stadia van de supply chain.
  • Push/pull-perspectief: processen in een leveringsketen worden in twee categorieën verdeeld: push of pull.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Push/pull-perspectief

A

Klantordercyclus = pull (klant-order-ontkoppelpunt)
Bevoorradingscyclus = push
Productiecyclus = push
Inkoopcyclus = push

Dit is nuttig bij het overwegen van strategische beslissingen over het ontwerp van de supply chain.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Concurrentiestrategie

A

Richt zich op 1 of meer klantsegmenten en streeft ernaar producten en diensten te leveren die aan de behoeften van deze klanten voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Supply chain strategie

A

Bepaalt aankoop materiaal, vervoer materiaal, fabricage product, distributie product en vervolgdiensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Strategische fit

A

Supply chain strategie afstemmen op de concurrentiestrategie. Zorgen voor samenhang tussen prioriteiten van klanten en supply chain capaciteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Chopra (2019): 3 stappen naar een strategische fit

A
  • Inzicht in onzekerheid klant en supply chain: vraag van klantsegmenten verschilt volgens ordergrootte, reactietijd, productvarieteit, serviceniveau, prijs, etc. Aanbod onzekerheid kan komen door storingen, wisselende opbrengsten, kwaliteitsproblemen, etc. In kaart brengen met impliciete onzekerheidsspectrum
  • Inzicht in mogelijkheden supply chain: het reactievermogen en de efficiëntie. In kaart brengen met reactiviteitsspectrum.
  • Strategische fit bereiken: rollen toewijzen aan verschillende stadia van de supply chain om het juiste niveau van responsiviteit te waarborgen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Lee (2002): inzicht in vraag en aanbod onzekerheid

A

Demand characteristics:
- Functional products: stabiel, lange productcyclus, lage marges, lage variëteit.
- Innovative products: onstabiel, korte levenscyclus, hoge marges, hoge variëteit.
Supply characteristics:
- Stable processes: minder storingen, minder kwaliteitsproblemen, betrouwbare leveranciers, flexibel.
- Evolving processes: meer storingen, meer kwaliteitsproblemen, onbetrouwbare leveranciers, inflexibel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardestrategieen Treacy en Wiersma (1995)

A

De organisatie kan drie waardeproposities kiezen om te concurreren in de markt/industrie:
- Operational excellence
- Product leadership
- Customer intimacy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Factoren die de strategische fit beinvloeden

A
  • Meerdere producten en klantsegmenten
  • Concurrentie verandert met de tijd
  • Productlevenscyclus (PLC): introductie, groei, maturiteit, verval.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

SC-driehoek

A

Bedrijven moeten bij supply chain management een evenwicht zoeken in de SC-driehoek:
- Service
- Costs
- Cash

Toegepast met waardestrategieen:
- Product leadership: service hoog en costs en cash laag.
- Customer intimacy: alles gemiddeld
- Operational excellence: service laag en costs en cash hoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Doelstellingen en hefbomen: efficiëntie vs responsiviteit

A

Logistieke drivers:
- Faciliteiten: het “waar” van de toeleveringsketen. Rol concurrentiestrategie: schaalvoordelen (efficiëntie), groter aantal kleinere (responsiviteit).
- Voorraad: bestaan omdat vraag en aanbod niet op elkaar zijn afgestemd. Rol concurrentiestrategie: voorraad dichter bij klanten (responsiviteit), vermindering voorraad (efficiëntie).
- Transport: verplaats het product. Rol concurrentiestrategie: snellere en duurder vervoerswijzen (responsiviteit), langzamere en goedkopere vervoerswijzen (efficiëntie)

Cross-functionele drivers:
- Informatie: stadia van supply chain verbinden en coordinatie mogelijk maken. Rol concurrentiestrategie: maakt het mogelijk zowel efficiënt als responsief te zijn.
- Inkoop: bedrijfsprocessen voor aanschaf goederen en diensten. Rol concurrentiestrategie: inkoop beïnvloedt efficiëntie en responsiviteit.
- Prijsstelling: gebruiken om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Rol concurrentiestrategie: hoge beschikbaarheid producten en hoge prijzen (responsiviteit), lage beschikbaarheid producten en lage prijzen (efficiëntie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Soorten voorraad

A
  • Cyclische voorraad: inkoop in batches.
  • Veiligheidsvoorraad: buffer.
  • In-transit voorraad: goederen in doorvoer.
  • Anticipatieve of seizoensgebonden voorraad.
  • Congressie voorraad: WIP.
  • Speculatieve voorraad: voor prijsstijgingen en/of aanbodstekorten.
  • Ontkoppel voorraad: om besluitvorming van processen te scheiden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cyclische voorraad

A

Inkopen in batches. Je produceert of koopt in grotere hoeveelheden dan de klant vraagt. Hoe lager de cyclische voorraad, hoe beter. De cyclische voorraad is gemiddeld gezien gelijk aan de order quantity / 2.

17
Q

Little’s law

A

De tijd tussen het binnenkomen en verlagen van de cyclische voorraad. Formule: flow rate * flow time.

18
Q

Gemiddelde doorlooptijd

A

Gemiddelde voorraad / gemiddelde doorloopsnelheid.

19
Q

Orderfrequentie

20
Q

Totale kosten

A

Bestaat uit:
- Materiele kosten: CD
- Bestelkosten: (D/Q)S
- Voorraadkosten: (Q/2)hC
Dus totale kosten = CD + (D/Q)S + (Q/2)hC

21
Q

Economic order quantity (Q* en n*)

A

Voor onmiddellijke productie of levering. Gaat over 1 product.
Q* (bestelhoeveelheid) = wortel(2DS / hC)
n* (optimale frequentie) = wortel(DhC / 2S)

22
Q

EPQ-model

A

Voor langzame productie of levering.
Qp = wortel(2DS / H(1 - D/P))

23
Q

Soorten kortingen

A
  • Kwantumkortingen: afhankelijk van de bestelhoeveelheid.
  • kortetermijnkortingen/handelspromoties: voor korte periode gegeven.
24
Q

Soorten kwantumkortingen

A
  • Op basis van partijgrootte: alle producten in je bestelling. Twee soorten: all unit quantity discount (alle eenheden), marginal unit quantity discount (op marginale hoeveelheden: multibloktarieven). Bij de berekening gebruik je de aangepaste formule op het formuleblad.
  • Op basis van volume: in periode.
25
Marktmacht
Bij marktmacht kan een onderneming zelf de prijs kiezen. Dit moet overlegt worden met de leverancier en een geïntegreerde prijs moet gekozen worden om de winst maximaal te houden. Hoe coördineren: - Tweedelig tarief: de leverancier brengt volledige winst in rekening als vaste vergoeding en verkoopt vervolgens tegen productiekosten. - Kwantumkorting - Op partijgrootte gebaseerde korting.
26
Korte termijn korting
2 mogelijkheden aan de retailer: - Korting doorgeven aan klanten - Veel inkopen en met normale prijs verkopen voor hogere marges (forward buy). Leidt tot een flinke stijging in bestelhoeveelheid, maar zorgt voor minder winst.