Week 1 Flashcards

1
Q

Wanneer is communicatie tussen een eindgebruiker en een service mogelijk?

A
  1. Er dient een fysieke verbinding tussen beide systemen te bestaan (bedraad/draadloos).
  2. Beide systemen dienen over een uniek ID / adres te beschikken.
  3. Beide systemen dienen dezelfde ‘taal’ te spreken om elkaar te begrijpen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke lagen bestaat het OSI-model (Open Systems Interconnection)?

A
  1. Application
  2. Presentation (niet-belangrijk)
  3. Session (niet-belangrijk)
  4. Transport (TCP, UDP, Ports)
  5. Network (IP)
  6. Data Link (MAC, Ethernet)
  7. Physical (niet superbelangrijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ken je het verschil tussen LAN en WAN?

A

Een LAN is beperkt tot een geografisch relatief klein gebied (school, bedrijf, gebouw), terwijl een WAN vele malen groter is. Een WAN verbindt meerdere LANs met elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er in de Applicatie en Transport lagen van het OSI-model?

A

De Application layer levert datastromen van een of meerdere applicaties, denk aan Moodle of Dumpert.

De Transport layer segmenteert de datastroom en voegt netwerkinformatie toe in de vorm van headers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er in de Netwerk laag van het OSI-model?

A

De Network layer bevat een belangrijk protocol: IP.
De hoofdtaak van IP is “het forwarden van packets naar de destination op basis van het Destination IP-adres”.

IP voegt ook een header toe aan het packet (vóór de TCP-header), waarin beide IP-adressen zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er in de Data Link layer?

A

In de Data Link layer wordt een header toegevoegd met de MAC-adressen, zodat het packet naar de buurman gestuurd kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zou je meerdere kleine netwerken willen i.p.v. één groot netwerk?

A
  • Kleinere netwerken verhoogt de security (bv. door het kleinere netwerk af te sluiten wanneer deze aangevallen wordt).
  • Kleinere netwerken zijn eenvoudiger te managen/beheren.
  • Efficiënt omgaan met het gebruik van adressen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een IPv4 adres?

A

Een IPv4 adres is een 32 bit, decimaal adres. Het is verdeeld in 4 groepjes van 8 bits, waarbij elk groepje een decimale waarde van 0 tot en met 255 kan hebben.

IP zorgt ervoor dat datapackets worden gebracht van en naar source en destination adressen.

IP leeft op laag 3 (Network layer).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vertaal het volgende binaire IP adres naar een decimaal IP adres:

11101100.00101001.00001011.01010101

A

= 236.41.11.85

De meeste linkse 1 is 2^7, de meest rechtse 1 is 2^0. Daartussen zitten 2^1 tot en met 2^6.

Dus het eerste octet is:
128 + 64 + 32 + 0 + 8 + 4 + 0 + 0 = 236.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vertaal 205 naar binaire.

A

Kort antwoord: 11001101

Lang antwoord:
Past 128 in 205? Ja => schrijf 1 op.
Past 64 in (205-128=) 77? Ja => schrijf 1 op.
Past 32 in (77-64=) 13? Nee => schrijf 0 op.
Ga zo door tot je bij 0 komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uit welke delen bestaat een IPv4 adres?

A

Een netwerk deel en een host deel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 2 notaties voor het verdelen van de bits in een IPv4 adres?

A
  1. Subnetmask

2. Prefix-length = ip adres/aantal netwerkbits.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werkt een subnetmask?

A

Een subnetmask bestaat uit 32 bits en geeft aan hoeveel bits van het netwerk zijn en hoeveel bits voor de hosts zijn.

Een ‘1’ betekent dat een bit voor het netwerk is, een ‘0’ betekent dat het voor de hosts is.

De reeksen met enen en nullen moeten opeenvolgend zijn, er mag geen 1 tussen 2 nullen staan of andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen Classful en Classless?

A

Classful heeft te maken met hoe IP adressen in Class A-E kunnen zitten. Daarbij horen VASTE subnetmasks.

Classless heeft te maken met hoe IP adressen /27 kunnen hebben als subnetmask. Dat hoort niet bij een van de vaste klassen, ofwel het is klassenloos. Het is echter wel een UITBREIDING op Classful.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen de 3 belangrijkste verschillende IPv4 klassen?

A

Class A: 8 bits voor netwerk, 24 voor hosts. Dit zijn de helft van alle IPv4 adressen.
Class B: 16 bits voor netwerk, 16 voor hosts. Dit zijn 1/4e van alle IPv4 adressen.
Class C: 24 bits voor netwerk, 8 voor hosts. Dit zijn 1/8e van alle IPV4 adressen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het voordeel van Classless addressing?

A
  1. Subnetting: maak van 1 IPv4 netwerk 2 of meer kleinere netwerken, door bits van hosts aan de bits van het netwerk toe te voegen.
  2. Supernetting: voeg 2 of meer IPv4 netwerken samen tot 1 groter netwerk.
17
Q

Wat is het voordeel van subnetting?

A
  1. Meer efficiënt

2. Inzetbaar om security te vergroten

18
Q

Wat is het voordeel van supernetting?

A
  • Meer efficiënt
19
Q

Welke 2 IPv4 adressen mag je niet aan een host toekennen?

A
  1. Alle hostbits ‘0’ -> representeert het gehele netwerk

2. Alle hostbits ‘1’ -> broadcasten

20
Q

Wat zijn de verschillen tussen publieke, privé en speciale IPv4 adressen?

A

Publieke adressen zijn de globale, unieke adressen.
Privé adressen zijn adressen die iedereen mag gebruiken voor privé / niet over het Internet gebruikte netwerken.
Er zijn 2 speciale adressen, namelijk:
1. 0.0.0.0/0 = Alle netwerken (gebruikt door routers)
2. 127.0.0.0/8 = gebruikt voor “loopback addresses to the local host”

21
Q

Waarvoor worden portnumbers gebruikt?

A

Voor het onderscheiden van verschillende applicaties en hun datastromen.

22
Q

Wat is encapsulation in de context van het OSI-model?

A

Encapsulation is het toevoegen van een header waarin o.a. de gebruikte portnumbers van de applicaties zitten.

23
Q

Wat is TCP en wat houdt het in?

A

TCP = Transmission Control Protocol
TCP is ‘Reliable’ => Heeft een mechanisme om te controleren dat een segment echt bij de ontvanger is aangekomen.
- Handig voor downloaden van bestanden (je wilt het hele bestand natuurlijk).

24
Q

Wat is ‘Connection-oriented’?

A

= Het gegeven dat TCP eerst een verbinding (=connection) opzet voordat applicatiedata wordt uitgewisseld.

25
Q

Wat is UDP en wanneer is dit handiger dan TCP?

A

UDP = User Datagram Protocol
UDP is ‘Connectionless’ en ‘Unreliable’ => stuurt de data zonder te kijken of deze ontvangen wordt.
Handig wanneer:
- ‘Real-time’ audio/video => hertransmissie is ongewenst of niet haalbaar.

26
Q

Wat betekenen de termen reliable en connectionless?

A

Reliable betekent dat er wordt gecontroleerd of packets goed zijn verzonden/ontvangen.

Connectionless betekent dat er geen verbinding is gelegd tussen 2 apparaten.

27
Q

Wat doet een DHCP server?

A

Deze deelt (dynamisch) IP adressen uit.

28
Q

Wat is ARP? (Onduidelijk hoe het werkt)

A

Address Resolution Protocol

= Met ARP vraag je het MAC-adres op van een apparaat waarvan je het IP adres hebt.

29
Q

Wat is het verschil tussen logische en fysieke adressering?

A

Fysieke adressering is zoals de naam zegt fysiek.
Logische adressering is het denkbeeldige pad tussen 2 endsystems, waarbij je niet weet of beide systemen überhaupt met elkaar kunnen communiceren.

30
Q

Waarvoor is IP verantwoordelijk?

A

Voor het forwarden van datapackets van source naar destination.

31
Q

Waarvoor wordt de Datalink-layer gebruikt?

A

Voor de fysieke adressering (binnen een netwerk) met de buren.