WB 3 - Opkomst steden en burgers Flashcards

1
Q

Waardoor ontstonden er rond 100 handelaren?

A

Door technologische vooruitgang werden oogsten groter en bleef er voedsel over. Handelaren kochten dat en verkochten dat weer op markten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom reisden handelaren in groepen?

A

Veiligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In de winter was het te koud om te reizen en wilden handelaren ergens wonen. Waar?

A

Op een veilige plek. Liefst bij een kasteel, klooster of kerk. Daar konden ze zo nodig bescherming zoeken.

Wilden ook in de buurt wonen van een rivier of een knooppunt van wegen. Daar kwamen veel mensen langs en werden markten gehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf het verband tussen handelaren en ambachtslieden.

A

Handelaren hadden geen tijd om alles zelf te doen. Ambachtslieden gingen dat doen. Denk aan kleermakers, meubelmakers, timmermannen, mandenmakers, wagenmakers, smeden, zadelmakers en schoenmakers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie verleent stadsrechten?

A

De landheer (graaf of een bisschop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn stadsrechten?

A

De toestemming van de landheer om zelf regels en weten te maken. De nederzetting mocht zich stad noemen. Een stad mocht een eigen rechtbank hebben, eigen wetten maken, belasting innen en muur om de stad bouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een gilde?

A

Een vereniging van ambachtslieden met hetzelfde ambacht (beroep).
Bijv. apothekers, schoenmakers, bakkers, bierbrouwers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een gezel?

A

Een leerling wordt na een tijdje goed studeren benoemd tot gezel. Die werkt in loondienst bij z’n leermeester.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een meester?

A

Als een gezel echt goed was dan kon hij ook meester worden. Hij moest eerst een goed werkstuk maken (meesterstuk). Als het gilde dat meesterstuk goedkeurde werd de gezel meester en mocht hij een eigen bedrijf beginnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bepaalde een gilde voor de verschillende bedrijven binnen het gilde?

A
  • Hoeveel leerlingen en gezellen een bedrijf mocht hebben
  • Verdeelde het werk over verschillende leden
  • Kickte gildebroeders als ze slecht werk leverden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ondersteunde een gilde de gildebroeders financieel?

A

Iedere gildebroeder betaalde het gilde. Was altijd geld in kas. Daarmee hielpen ze elkaar in geval van nood: bijv. dokterskosten, begrafenis, ondersteuning weduwe en kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom waren er stadsmuren en poorten?

A

Veiligheid. Kon alleen binnen via de poorten. Poortwachters hielden de wacht. Begin van de avond luidden de klokken en werden de poorten gesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom brak er in steden vaak ziekten als cholera en pest uit?

A

Was niet schoon. Dieren liepen vrij rond, afval lag op straat. Daar vonden ze ook voedsel.
Daardoor stierven Middeleeuwers vaak jong.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar waren de huizen in de Middeleeuwen van gemaakt? Wat was het gevolg/gevaar?

A

Hout. Brand kon snel uitbreken naar andere huizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Van welke materiaal was de kerk in de Middeleeuwen gemaakt?

A

Steen.
Was belangrijk om een mooie kerk te hebben. Iedereen hoorde bij de kerk.

Was van steen omdat hij niet zomaar mocht afbranden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Van welk materiaal waren belangrijke gebouwen als stadhuis of klooster in de Middeleeuwen gemaakt? Waarom?

A

Steen
Mocht niet zomaar afbranden