w 174-->193 Flashcards
1
Q
honor
A
honoris, m
eer ; ereambt
2
Q
alter
A
altera, alterum, alterius
de ander(e)
3
Q
quidam,quaedam,quiddam
A
onb.vnw.
iemand,iets(z) ;
een;mv:sommigen(b)
4
Q
satis
A
bijwoord
genoeg;nogal
5
Q
cum
A
+ IND. !!!!!!!!!!!!!
ondersch.voegw.
toen;wanneer
6
Q
iactare
A
-o
slingeren
7
Q
parum
A
bijwoord
onvoldoende
8
Q
iudicare
A
-o
oordelen
9
Q
aliquis,aliqua,aliquid
A
onb.vnw.
iemand,iets(z) ; een;mv:sommigen(b)
10
Q
virtus
A
virtutis, v
kwaliteit ; dapperheid
11
Q
iuvare
A
-o
helpen
12
Q
cogitare
A
-o
(na)denken
13
Q
pertinere
A
-eo, pertinui,-
zich uitstrekken;betreffen
14
Q
onus
A
oneris , o
de last
15
Q
prior
A
-, prius; prioris
vroeger ;vorig