Voorzetsel 4e Flashcards
1
Q
Durch
A
Door ( er doorheen )
2
Q
Für
A
Voor ( ten behoeve van )
3
Q
Gegen
A
Tegen
4
Q
Ohne
A
Zonder
5
Q
Um
A
Om, omheen
6
Q
Etlang
A
Langs
7
Q
Bis
A
Tot