Vocabulaire En Phrases-clés Chapitre 2 Flashcards
La glace
Het ijsje
La table
De tafel
Le café
De koffie
Bon
Lekker
Cher
Duur
Préférer
Liever hebben
Détester
Een hekel hebben aan
Adorer
Dol zijn op
Arriver
Aankomen
d’accord
oké
téléphoner
bellen
donc
dus
et
en
aussi
ook
pour moi
voor mij
je prends
ik neem
je voudrais
ik zou graag willen
ça coute
tu peux
venir
komen
tu peux
jij kunt
l’entrée (vrouwelijk)
v het voorgerecht
le plat principal
het hoofdgerecht
le dessert
het nagerecht
la soupe
de soep
la salade
de salade, de sla
le légume
de groente
la viande
het vlees
le poisson
de vis
le poulet
de kip
les frites
de frietjes
la pizza
de pizza
la crêpe
de pannenkoek
l’eau (vrouwelijk)
het water
le thé
de thee
le lait
de melk
bonn appétit
eet smakelijk
le restaurant
het restaurant
manger
eten
préparer
voorbereiden
ouvert
open
l’enfant (v/m)
het kind
le (super)marché
de (super)markt
la plage
het strand
le rendez-vous
de afspraak
le problème
het probleem
demain
morgen
célèbre
beroemd
important(e)
belangrijk
maintenant
nu
j’ai besoin de
ik heb nodig
aider
helpen
checher
zoeken
trouver
vinden
regarder
kijken naar
mais
maar
aimer
houden van
avec
met
beaucoup
veel
toujours
altijd
combien
hoeveel
la magasin
de winkel
la boulangerie
de bakkerij
la copine
de vriendin
le copain
de vriend